1 Den Apostel verklaert ende bewesen hebbende de vryheyt der Christenen van het jock der wet, vermaent de Galaten, datse in die vryheyt blijven ende volherden. 2 dat andersins Christus haer niet nut en is, 5 ende dat de rechtveerdigheyt niet en wort verkregen dan door een geloove werckende door de liefde. 7 Betuyght dat het gevoelen der valsche leeraers uyt Godt niet en is, maer als een suerdeessem: ende dat deselve van Godt sullen gestraft worden. 11 dat sy oock t’onrecht des Apostels naem misbruyckten. 13 Leert dat dese vryheyt moet gebruyckt worden, met liefde des naesten, sonder twist. 16 Vermaent haer datse de begeerlickheden des vleeschs door de kracht des Geests overwinnen. 17 Beschrijft daerom den strijt des vleeschs tegen den Geest in de geloovige. 19 verhaelt de vruchten des vleeschs. 22 ende des Geests. 24 aenwijsende dat dit de rechte Christenen zijn, die door den Geest het vleesch overwinnen.
1 STaet dan in de vryheyt, met welcke ons Christus vry gemaeckt heeft, ende en wort niet wederom met het jock der dienstbaerheyt bevangen.
2 Siet, ick Paulus segge u, soo ghy u laet besnijden, dat Christus u niet nut en sal zijn.
3 Ende ick betuyge wederom eenen yegelicken mensche die hem laet besnijden, dat hy een schuldenaer is de geheele wet te doen.
4 Christus is u ydel geworden die door de wet gerechtveerdight [wilt ] worden, ghy zijt van de genade vervallen.
5 Want wy verwachten door den Geest uyt den geloove de hope der rechtveerdigheyt.
6 Want in Christo Iesu en heeft noch besnijdenisse eenige kracht, noch voorhuydt: maer het geloove door de liefde werckende.
7 Ghy liept wel, wie heeft u verhindert de waerheyt niet gehoorsaem te zijn?
8 Dit gevoelen en is niet uyt hem die u roept.
9 Een weynigh suerdeessem versuert het geheele deegh.
10 Ick vertrouwe van u in den Heere, dat ghy niet anders en sult gevoelen: maer die u ontroert, sal het oordeel dragen, wie hy oock zy.
11 Maer ick, broeders, indien ick noch de besnijdenisse predike, waerom worde ick noch vervolght? Soo is dan de ergernisse des kruyces vernietight.
12 Och of sy oock afgesneden wierden, die u onrustigh maken.
13 Want ghy zijt tot vryheyt geroepen, broeders: alleenlick [en gebruyckt ] de vryheyt niet tot een oorsake voor het vleesch: maer dient malkanderen door de liefde.
14 Want de geheele wet wort in een woort vervult, [namelick ] in dit, Ghy sult uwen naesten lief hebben, gelijck u selven.
15 Maer indien ghy malkanderen bijt ende vereet, siet toe dat ghy van malkanderen niet verteert en wort.
16 Ende ick segge, wandelt door den Geest, ende en volbrenght de begeerlickheyt des vleesches niet.
17 Want het vleesch begeert tegen den Geest, ende de Geest tegen ’t vleesch: ende dese staen tegen malkanderen, alsoo dat ghy niet en doet het gene ghy wildet.
18 Maer indien ghy door den Geest geleyt wort, soo en zijt ghy niet onder de wet.
19 De wercken des vleeschs nu zijn openbaer: welcke zijn overspel, hoererije, onreynigheyt, ontuchtigheyt,
20 Afgoderije, fenijngevinge, vyantschappen, twisten, afgunstigheden, toorne, gekijf, tweedracht, ketterijen,
21 Nijdt, moort, dronckenschappen, brasserijen, ende dergelijcke: van dewelcke ick u te voren segge, gelijck ick oock te voren geseght hebbe, dat die sulcke dingen doen het Koninckrijcke Godts niet en sullen be-erven.
22 Maer de vrucht des Geests, is liefde, blijdtschap, vrede, lanckmoedigheyt, goedertierenheyt, goetheyt, geloove, sachtmoedigheyt, matigheyt.
23 Tegen de soodanige en is de wet niet.
24 Maer die Christi zijn, hebben het vleesch gekruyst met de bewegingen ende begeerlickheden.
25 Indien wy door den Geest leven, soo laet ons oock door den Geest wandelen.
26 En laet ons niet zijn soeckers van ydele eere, malkanderen tergende, malkanderen benijdende.