Hoedanigh de vonnissen der Richteren moeten zijn tusschen partijen, ver s 1, et c. Hoe verre sy moeten doen slaen den genen, die slagen verdient heeft, 2. een dorsschende osse, 4. Van de plicht des naesten broeders, ofte bloetvrients, aen de weduwe des verstorvenen broeders, die geene manlicke erven heeft na gelaten, 5. straffe eener onbeschaemder vrouwe, 11. Recht gewicht ende mate, 13. Gebodt vande uytroeyinge der Amalekiten, 17.
1 WAnneer der tusschen lieden twist sal zijn, ende sy tot het gerichte sullen toetreden, dat syse richten, soo sullen sy den rechtveerdigen rechtveerdigh spreken, ende den onrechtveerdigen verdoemen.
2 Ende het sal geschieden, indien de onrechtveerdige slagen verdient heeft; dat de Richter hem sal doen neder vallen, ende hem doen slaen in sijn tegenwoordigheyt na dat het voor sijne onrechtveerdigheyt genoegh sal zijn, in getale.
3 Met veertigh [slagen ] sal hy hem doen slaen; hy en salder niet toedoen: op dat niet misschien, soo hy voortvoere hem daer boven met meer slagen te doen slaen, uwe broeder dan voor uwe oogen verachtlick gehouden worde.
4 Eenen osse en sult ghy niet muylbanden, als hy dorscht.
5 Wanneer broeders te samen woonen, ende een van hen sterft, ende geenen sone heeft, soo en sal ’t wijf des verstorvenen aen geenen vreemden manne daer buyten geworden: haers mans broeder sal tot haer in gaen, ende nemense sich ter vrouwe, ende doen haer den plicht van eens mans broeder.
6 Ende het sal geschieden, dat de eerstgeboren, dien sy sal baren, sal staen in den name sijns broeders, des verstorvenen; op dat sijn naem niet uytgedelght en worde uyt Israël.
7 Maer indien desen man sijns broeders vrouwe niet bevallen en sal te nemen; soo sal sijns broeders vrouwe op gaen na de poorte tot d’Oudtsten, ende seggen; Mijn mans broeder weygert sijnen broeder eenen name te verwecken in Israël, hy en wil my den plicht van eens mans broeder niet doen.
8 Dan sullen hem de Oudtsten sijner stadt roepen, ende tot hem spreken: blijft hy dan daer by staen ende seyt; het en bevalt my niet haer te nemen:
9 Soo sal sijns broeders vrouwe voor de oogen der Oudtsten tot hem toe treden, ende sijne schoe van sijnen voet uyttrecken ende spouwen in sijn aengesicht: ende sal betuygen ende seggen; Alsoo sal dien man gedaen worden, die sijns broeders huys niet en sal bouwen.
10 Ende sijn naem sal in Israël genoemt worden: Het huys des genen, dien de schoe uyt getogen is.
11 Wanneer mannen d’een met den anderen twisten, ende het wijf des eenen toe treedt, om haren man uyt de hant des genen, die hem slaet, te redden, ende hare hant uytstreckt, ende sijne schamelheyt aengrijpt:
12 Soo sult ghy hare hant afhouwen: uwe ooge en sal niet verschoonen.
13 Ghy en sult geen tweederleije weeghsteenen in uwen sack hebben, eenen grooten ende eenen kleynen.
14 Ghy en sult in uwen huyse geen tweederley Epha hebben, een groot ende een kleyn.
15 Ghy sult eenen volkomenen ende gerechten weeghsteen hebben; ghy sult een volkomen ende gerecht Epha hebben: op dat uwe dagen verlenght worden in het lant, dat u de HEERE uwe Godt geven sal.
16 Want al wie sulcks doet, is den HEERE uwen Godt een grouwel: [ja ] al wie onrecht doet.
17 Gedenckt wat u Amalek gedaen heeft, op den wegh, als ghy uyt Egypten uyttooght:
18 Hoe hy u op den wegh ontmoette, ende sloegh onder u in den steert alle de swacke, achter u, als ghy moede ende mat waert: ende hy en vreesde Godt niet.
19 ’t Sal dan geschieden, als u de HEERE uwe Godt ruste sal gegeven hebben van alle uwe vyanden rontomme, in het lant, dat u de HEERE uwe Godt ten erve geven sal, om het selve erflick te besitten, dat ghy de gedachtenisse van Amalek sult van onder den Hemel uytdelgen: en vergeet het niet.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024