Belsazar in sijne godtloose maeltijt den Godt Israëls bespottende, ende misbruyckende de vaten sijnes Tempels, ver s 1, et c. wort wel dapper verschickt door een geschrifte aen den wandt, het welck sijne Wijse noch lesen, noch verstaen en konden, 5, et c. Daniel wort, door raedt der oude Koninginne, geroepen, 10, et c. hy veracht des Koninghs geschencken, ende geeft hem een goede lesse, 17, 18, et c. Daer na leest Daniel het geschrifte, ende wijst aen, dat het des Koninghs ondergangh beduydde, 24, et c. die oock des selven nachts daer op gevolght is, 30.
1 DE Koningh Belsazar, maeckte een groote maeltijt sijnen duysent Geweldigen: ende hy dronck wijn voor die duysent.
2 Als Belsazar den wijn geproeft hadde, seyde hy, dat men de gouden ende silveren vaten voort brengen soude, die sijn vader Nebucadnezar uyt den Tempel die te Ierusalem geweest was, wech gevoert hadde: op dat de Koningh, ende sijne Geweldige, sijne wijven, ende sijne bywijven uyt deselve droncken.
3 Doe bracht men voort de gouden vaten, die men uyt den Tempel des huyses Godes, die te Ierusalem geweest was, wech gevoert hadde: ende de Koningh, ende sijne Geweldige, sijne wijven, ende sijne bywijven, droncken daer uyt.
4 Sy droncken den wijn, ende presen de gouden, ende de silveren, de koperen, de yseren, de houten, ende de steenen goden.
5 Ter selver ure quamen daer vingeren van eenes menschen hant voort, die schreven tegen over den kandelaer, op den kalck van den wandt des Konincklicken palleys, ende de Koningh sagh het deel der hant die daer schreef.
6 Doe veranderde sich de glantz des Koninghs, ende sijne gedachten verschrickten hem: ende de banden sijner lendenen wierden los, ende sijne knijen stieten tegen malkanderen aen.
7 [Soo dat ] de Koningh met krachte riep: dat men de sterrekijckers, de Chaldeen, ende de waerseggers inbrengen soude: [ende ] de Koningh antwoordde ende seyde, tot de Wijse van Babel, dat alle man die dese schrift lesen, ende der selver uytlegginge my te kennen sal geven, die sal met purper gekleet worden, met een gouden keten om sijnen hals, ende hy sal de derde heerscher in dit Koninckrijcke zijn.
8 Doe quamen alle de Wijse des Koninghs in: maer sy en konden dese schrift niet lesen, nochte den Koningh der selver uytlegginge bekent maken.
9 Doe verschrickte de Koningh Belsazar seer, ende sijn glantz wiert aen hem verandert, ende sijne Geweldige wierden verbaest.
10 Om dese woorden des Koninghs, ende sijner Geweldigen, gingh de Koninginne in het huys der maeltijt: De Koninginne sprack, ende seyde: O Koningh, leeft in eeuwigheyt, en laet u uwe gedachten niet verschricken, noch uwen glantz niet verandert worden:
11 Daer is een man in u Koninckrijcke, in wien de geest der heyliger Goden is, want in de dagen uwes vaders is by hem gevonden licht, ende verstant, ende wijsheyt, gelijck de wijsheyt der Goden is: daerom stelde hem de Koningh Nebucadnezar uw’ vader, tot een Overste der tooveraers, der sterrekijckers, der Chaldeen, [ende ] der waerseggers; uw’ vader, ô Koningh:
12 Om dat een voortreffelicke geest, ende wetenschap, ende verstant eenes die droomen uytleght, ende der aenwijsinge van raetselen, ende eenes die knoopen ontbindt, gevonden wiert, in hem, in Daniel, dien de Koningh den name Beltsazar gaf: laet nu Daniel geroepen worden, die sal de uytlegginge te kennen geven.
13 Doe wiert Daniel voor den Koningh in gebracht: De Koningh antwoordde ende seyde tot Daniel, Zijt ghy die Daniel, een uyt de gevangelick wechgevoerde van Iuda, die de Koningh, mijn vader, uyt Iuda gebracht heeft?
14 Ick hebbe doch van u gehoort, dat de geest der Goden in u is, ende datter licht, ende verstant, ende voortreffelicke wijsheyt in u gevonden wort:
15 Nu soo zijn voor my ingebracht de wijse, [ende ] de sterrekijckers, om dese schrift te lesen, ende der selver uytlegginge my bekent te maken: maer sy en kunnen de uytlegginge deser woorden niet te kennen geven:
16 Doch van u hebbe ick gehoort, dat ghy uytleggingen kondt geven, ende knoopen ontbinden: nu, indien ghy dese schrift sult kunnen lesen, ende hare uytlegginge my bekentmaken, ghy sult met purper bekleet worden, met een gouden keten om uwen hals, ende ghy sult de derde heerscher in dit Koninckrijcke zijn.
17 Doe antwoordde Daniel, ende seyde voor den Koningh, Hebt uwe gaven voor u selven, ende uwe vereeringen geeft aen eenen anderen: ick sal nochtans de schrift den Koningh lesen, ende de uytlegginge sal ick hem bekent maken.
18 Wat u aengaet, ô Koningh, de Alderhooghste Godt heeft uwen vader Nebucadnezar het Koninckrijcke, ende grootheyt, ende eere, ende heerlickheyt gegeven:
19 Ende van wegen de grootheyt die hy hem gegeven hadde, beefden ende tsitterden alle volckeren, natien, ende tongen voor hem: dien hy wilde, doodde hy, ende dien hy wilde, behielt hy in het leven, ende dien hy wilde, verhooghde hy, ende dien hy wilde, vernederde hy.
20 Maer doe sich zijn herte verhief, ende sijn geest verstijft wiert ter hoovaerdije: wiert hy van den throon sijnes Koninckrijcks afgestooten, ende men nam de eere van hem wech.
21 Ende hy wiert van de kinderen der menschen verstooten, ende sijn herte wiert den beesten gelijck gemaeckt, ende sijne wooninge was by de woudt-ezelen, men gaf hem gras te smaken gelijck de ossen, ende sijn lichaem wiert van den dauw des hemels nat gemaeckt, tot dat hy bekende, dat Godt de Alderhooghste, heerscher is over de Koninckrijcken der menschen, ende over deselve stelt wien hy wil.
22 Ende ghy Belsazar sijn sone, en hebt u herte niet vernedert, al hoewel ghy dit alles wel geweten hebt.
23 Maer ghy hebt u verheven tegen den Heere des hemels, ende men heeft de vaten sijnes huys voor u gebracht, ende ghy, ende uwe geweldige, uwe wijven, ende uwe bywijven, hebben wijn uyt deselve gedroncken, ende de goden van silver, ende gout, koper, yser, hout, ende steen, die niet en sien noch hooren, noch weten, hebt ghy gepresen: maer dien Godt, in wiens hant uwen adem is, ende by wien alle uwe paden zijn, en hebt ghy niet verheerlickt:
24 Doe is dat deel der hant van hem gesonden, ende dese schrift geteeckent geworden.
25 Dit nu is de schrift, die daer geteeckent is, MENE MENE, TEKEL, UPHARSIN .
26 Dit is de uytlegginge deser woorden, MENE , Godt heeft u Koninckrijcke getelt, ende hy heeft’et voleyndet.
27 TEKEL , Ghy zijt in weeghschalen gewogen, ende ghy zijt te licht gevonden.
28 PERES , U Koninckrijcke is verdeylt, ende ’t is den Meden ende den Persen gegeven.
29 Doe beval Belsazar, ende sy bekleedden Daniel met purper, met een gouden keten om sijnen hals, ende sy riepen overluyt van hem, dat hy de derde heerscher in dat Koninckrijcke was.
30 In die selve nacht wiert Belsazar der Chaldeen Koningh gedoot.