1 Simon lastert Oniam by den Koningh, tot welcken hy reyst om hem te verantwoorden. 7 Als de Koningh Seleucus gestorven was, heeft Iason de broeder van Onias het Hoogepriesterdom gekocht van Antiochus Epiphanes . 11 ende verandert terstont de religie ende regeeringe. 24 Menelaus de broeder van Simon aen den Koningh van Iason gesonden zijnde, koopt van hem het Hoogepriesterschap voor hemselven. 29 ende stelt sijnen broeder Lysimachum tot eenen versorger desselven. 32 Menelaus bekoopt den stadthouder Andronicus om Oniam te vermoorden. 37 De Koningh laet Andronicum daer over ombrengen. 39 Het volck staet op tegen Lysimachum , ende doot hem. 44 Menelaus by den Koningh beschuldight zijnde, wort door hulpe van Ptolomeus vry gesproken, ende sijne beschuldigers ter doot verwesen.
1 DE voorgeseyde Simon, die een verrader was geworden van ’t gelt, ende van sijn vaderlant, sprack qualick van Onias, als of hy selve Heliodorum geslagen hadde, ende een aenstichter ware geweest van alle dit quaet.
2 Ende hy dorfde seggen van hem, die de stadt veel goets gedaen hadde, ende die voor sijn volck groote sorge droegh, ende yverigh in de wet was, dat hy hem de saken [des Rijcks ] listelick bemoeyde.
3 Ende als de vyantschap soo verre toegenomen hadde, dat oock door eenen, der gene die Simon voor sijne vertrouwde vrienden hieldt, dootslagen gedaen wierden:
4 Onias aenmerckende de swarigheyt des twists, ende hoe Apollonius raesde, als zijnde Overste van Celosyrien ende Phenicien, ende die de boosheyt van Simon vermeerderde, is hy getrocken na den Koningh,
5 Niet om te zijn een beschuldiger van sijne burgers, maer siende op het gene alle de menighte, soo in het gemeyn als in ’t bysonder, soude dienstigh zijn.
6 Want hy sagh dat het onmogelick was, dat sonder des Koninghs voorsorge de saken tot vrede souden konnen gebracht worden, ende dat Simon niet en soude ophouden van sijne raserije.
7 Ende als Seleucus het leven [met de doot ] verandert hadde, ende Antiochus toegenaemt Epiphanes het Koninckrijcke hadde aengenomen, soo heeft Iason, de broeder van Onias, onbehoorlick gestaen na het Hoogepriesterschap.
8 Ende om dat te verkrijgen beloofde hy den Koningh drie hondert ende sestigh talenten silvers, ende noch tachtentigh talenten uyt een ander inkomen.
9 Ende boven desen beloofde hy oock noch andere hondert ende vijftigh talenten te sullen aenschrijven, indien hem soude toegelaten worden, dat hy door sijne macht hemselven soude mogen een schole ende een oeffeninge der jeught oprechten: ende dat hy die van Ierusalem soude mogen opschrijven onder de burgers van Antiochien.
10 Het welck als de Koningh hem hadde toegestaen, ende hy het gebiedt gekregen hadde, soo heeft hy terstont sijn volck gebracht tot de wijse der Griecken:
11 Ende heeft de privilegien afgeschaft, die de Koningen den Ioden goedertierentlick hadden gegunt door Ioannem den vader Eupolemi, die een gesante was geweest, om met de Romeynen een verbont van vrientschap ende van gemeenschap van wapenen te maken: ende heeft de wettelicke regeeringe verbroken, ende nieuwe onwettelicke wijsen van regeeringe ingevoert.
12 Ende als hy gewillighlick een schole hadde opgericht, dicht by de burcht selve, ende de sterckste jongelingen daer toe hadde verordineert, leydde hy haer onder den hoedt.
13 Ende alsoo was daer [onder de Joden ] een groote lust tot de Griecksche zeden, ende een groote voortgangh der vreemde wijsen van doen, om de overgroote onreynigheyt des godtloosen Iasons, die geen [rechte ] Hoogepriester en was.
14 Soo dat de Priesters niet meer volveerdigh en waren om den dienst te doen by den altaer, maer den tempel verachtende, ende de offeranden nalatende, beneerstighden haer, om deelachtigh te zijn der onwettelicke oeffeningen, die in de worstelplaetse geschiedden, na dat sy andere beroepen hadden, om met den bol te spelen:
15 Ende de eerlicke wijsen der vaderen als niets achtende, hielden sy dat de Griecksche eere de beste was.
16 Om deser oorsake wille is over haer een sware elende gekomen, dat sy die tot vyanden ende straffers hebben gekregen, welcker leydingen sy na-yverden, ende welcken sy in alles haer gelijck wilden maken.
17 Want godtloosheyt te bedrijven, tegen de Godtlicke wetten, en is geen lichte sake: doch de volgende tijt sal het openbaren.
18 Als nu het vijfjarigh strijtspel tot Tyrus gehouden wiert, ende de Koningh daer tegenwoordigh was,
19 Sondt dese godtloose Iason aenschouwers van Ierusalem, als of sy van Antiochien waren, mede brengende drie hondert drachmen silvers, tot een offerande van [den afgodt ] Hercules: welcke die’se brachten nochtans baden, datse tot die offerande niet en souden gebruyckt worden.
20 Ende om de gene die’se brachten heeft hy deselve besteedt aen de toerustinge der galeijen.
21 Ende als Apollonius de sone van Menestheus in Egypten was gesonden, van wegen de eerste beroepinge des Koninghs Philometor, soo heeft Antiochus, vernemende dat hy van sijne saken vervreemt was, sorge gedragen voor sijne versekertheyt: waerom hy tot Ioppe gekomen zijnde, voorts gereyst is na Ierusalem.
22 Ende seer heerlick van Iason ende de gantsche stadt ontfangen, ende met toortsen ende toeroepingen ingehaelt zijnde, soo is hy daer na alsoo met sijn krijghsvolck getrocken na Phenicien.
23 Ende na den tijt van drie jaren sondt Iason Menelaum, des voorgemelden Simons broeder, om den Koningh het gelt te brengen, ende om hem in gedachtenisse te brengen eenige nootwendige saken.
24 Dese den Koningh seer aengenaem geworden zijnde, als hy in sijn aengesicht sijne macht seer verheven hadde, heeft voor hemselven het Hoogepriesterschap verkregen, drie hondert talenten silvers meer daer voor gevende als Iason.
25 Ende des Koninghs bevelen ontfangen hebbende, quam hy [te Jerusalem ,] niets mede brengende dat des Hoogepriesterschaps weerdigh was: maer een grimmigh gemoedt van eenen wreeden tyran, ende eene verbolgentheyt van een wildt barbarisch beest hebbende.
26 Ende Iason, die sijn eygen broeder met bedrogh uyt geworpen hadde, van eenen anderen [wederom ] met bedrogh uytgeworpen zijnde, is gedwongen te vluchten na het lant Ammonitis.
27 Ende Menelaus heeft wel het opperste gebiedt verkregen, maer hy en stelde gantsch geen ordre aengaende het gelt dat hy den Koningh belooft hadde, hoewel Sostratus de Overste van de burcht het eyschte.
28 Want hy was gestelt om ’t gelt van de schattinge te ontfangen. Als nu om dese oorsake sy beyde van den Koningh ontboden waren:
29 Soo heeft Menelaus gelaten tot een versorger des Hoogenpriesterdoms Lysimachum sijnen broeder: ende Sostratus [liet in sijne plaetse ] Crates den [Oversten ] over die van Cypren.
30 Ende als dese dingen alsoo gestelt waren, soo is het gebeurt dat die van Tersen ende Mallo in oproer geraeckten, om datse tot een geschenck gegeven waren aen Antiochis des Koninghs bywijf.
31 Soo is dan de Koningh in grooter haeste daer gekomen, om de saken in stilte te stellen, latende in sijne plaetse tot eenen voorsorger Andronicum, een van de gene die in hoogheyt gestelt waren.
32 Ende Menelaus achtende dat hy nu een wel gelegenen tijt bekomen hadde, heeft eenige gouden vaten des tempels genomen, ende die geschoncken aen Andronicus: ende heeft oock eenige andere verkocht te Tyrus, ende in de steden daer rontom.
33 Onias als hy dese dingen wel verstaen hadde, bestrafte hem, na dat hy vertrocken was in een vrije plaetse, tot Daphne, gelegen by Antiochien.
34 Waerom Menelaus hebbende Andronicum bezijden gekregen, heeft hem vermaent, dat hy Oniam soude willen ombrengen: dewelcke komende by Oniam, ende hem met bedrogh versekert, ende met eede hem de hant gegeven hebbende (hoewel als hy de hant gaf, hy niet sonder quaet nadencken was) heeft hem bewogen, dat hy hem uyt de vrije plaetse begaf: ende hy heeft hem terstont rontom besloten, sonder dat hy de rechtveerdigheyt ontsagh.
35 Om welcke oorsake niet alleen de Ioden, maer oock vele van andere volckeren, het seer qualick namen, ende en konden het niet verdragen, dat die man soo onrechtveerdelick was gedoot.
36 Ende als de Koningh weder gekomen was van de plaetsen van Cilicien, hebben hem de Ioden, die in de stadt waren, aengesproken, gelijck oock de Griecken, die dit quaet stuck oock hateden, [ende geklaeght ] dat Onias tegen alle reden gedoot was.
37 Antiochus hier over van herten bedroeft zijnde, ende tot barmhertigheyt gekeert, heeft geschreyt over des overledenen matigheyt, ende groote geschicktheyt.
38 Ende in sijn gemoedt met gramschap ontsteken zijnde, heeft terstont desen Andronico het purperen kleet afgenomen, ende sijne rocken verscheurt, ende hem door de gantsche stadt omgevoert hebbende tot de plaetse, daer hy de godtloosheyt aen Oniam begaen hadde, heeft aldaer den dootslager van het leven berooft, ende [alsoo ] heeft de Heere hem de verdiende straffe vergolden.
39 Ende als door Lysimachum vele kerckrooverijen door de stadt geschiedden, met raet van Menelaus, ende als het geruchte daer van opentlick verbreyt was, soo vergaderde de menighte tegen Lysimachum, als nu veel goutwercks in verscheydene plaetsen wech gebracht was.
40 Ende als de scharen op de beenen geraeckt, ende vol gramschap waren, wapende Lysimachus tot drie duysent mannen, ende begon met onrechtveerdige handen, door een Overste die een tyran, ende oudt van jaren was, ende oock niet min van verstant.
41 Ende dese siende oock den aenval van Lysimachus, grepen steenen, ende andere dicke stocken, ende sommige oock uyt den slick die daer was, met hare handen t’samen gedouwt, ende wierpen het op de gene die met Lysimachus waren.
42 Ende om dese oorsake hebben sy vele van haer gewondet, sommige oock ter neder geworpen, ende hebben’se alle op de vlucht gedreven: ende den kerckroover selve doodden sy by de schatkiste.
43 Ende van dese saken wiert recht gehouden tegen Menelaum:
44 Ende als de Koningh gekomen was tot Tyrus, stelden drie mannen, die van den Raet gesonden waren, hare aenklaghte aen by hem.
45 Ende Menelaus nu verlaten zijnde beloofde veel gelts aen Ptolomeus den sone van Dorymenes, op dat hy den Koningh soude overreden.
46 Ptolomeus dan het selve ontfangen hebbende, heeft den Koningh, die in een galerije was gegaen om hem te ververschen, omgeset:
47 Ende die heeft Menelaum, die een oorsake was van alle dese boosheyt, ontslagen van alle de beschuldingen: ende heeft dese elendige, die, soo sy oock by de Scythen gepleyt hadden, als onschuldige souden vry gesproken zijn geweest, tot der doot verwesen.
48 Soo hebben dan haestelick een onrechtveerdige straffe geleden de gene, die voor de stadt, ende het volck, ende voor de heylige vaten dese beschuldinge aengestelt hadden.
49 Om welcker oorsake wille oock de Tyriers dit boose stuck hatende, seer treffelick bestelt hebben het gene tot hare begraeffenisse noodigh was.
50 Ende Menelaus bleef, door de gierigheyt der gene die de macht hadden, in het opperste gebiedt, toenemende in boosheyt, ende is geworden een groot verrader der burgeren.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024