1 Nicanor neemt voor Iudam met de sijne op den Sabbath te overvallen. 3 het welck hem afgeraden zijnde, spreeckt hy seer Godtslasterlicke woorden. 7 Iudas vertrouwt op Godt, ende vermaent sijn volck tot kloeckmoedigheyt. 12 tot dien eynde haer verhalende sijnen droom, die hy gedroomt hadde. 22 Het gebedt dat Iudas dede eer de slagh aengingh. 25 Nicanor verliest den slagh, ende blijft selve. 30 Iudas laet het hooft, de armen, ende de tonge van Nicanor afsnijden, ende sendtse na Ierusalem. 36 De Ioden ordineeren dat de dagh van dese victorie alle jaren soude gevyert worden. 39 den autheur van dit boeck ontschuldight hem by de lesers.
1 NIcanor nu verstaende dat de gene die met Iuda waren, haer onthielden in de plaetsen van Samarien, heeft raet genomen, dat hy haer op den rustdagh met alle sekerheyt soude overvallen.
2 Ende als de Ioden, die hem uyt nootdwangh volghden, tot hem seyden, En wiltse geensins soo wreedelick ende barbarisch ombrengen, maer wilt eenige eere aendoen dien dagh, die eertijts met heyligheyt ge-eert is van de gene die alle dingen aensiet:
3 Soo vraeghde dese schelm-achtighste mensche, of daer oock een Heere in den hemel was, die geboden soude hebben, dat men den dagh des Sabbaths soude houden.
4 Ende als dese antwoordden, Daer is een Heere, die leeft, deselve is in den hemel een machtigh Prince, die geboden heeft dat men den sevenden dagh sal vyeren:
5 Ende d’ander seyde, Ick ben oock een machtigh Prince op der aerden, die u gebiede de wapenen te nemen, ende des Koninghs diensten te volbrengen: ende nochtans soo en konde hy sijnen elendigen raetslagh niet uytrichten.
6 Ende dese Nicanor met alle hoovaerdigheyt sijnen hals opstekende, hadde gedacht een algemeyn teecken van overwinninge, over de gene die met Iuda waren, op te rechten.
7 Maer Machabeus vertrouwde sonder ophouden met alle hope, dat hy hulpe soude krijgen van den Heere.
8 Ende vermaende de gene die met hem waren, datse de aenkomste der Heydenen niet en souden vreesen: maer datse in gedachtenisse souden willen houden de hulpe, die haer soo dickwils van den hemel toe gekomen was, ende nu van den Almachtigen de overwinninge verwachten die hy haer soude geven.
9 Ende haer getroost hebbende uyt de wet ende de Propheten, ende haer oock in gedachtenisse brengende de strijden die sy alreede hadden uytgestaen, soo heeft hy haer te gewilliger gemaeckt.
10 Ende haer in hare gemoederen opgeweckt hebbende, heeft haer vermaent, ende met eenen getoont de ontrouwe der Heydenen, ende de overtredinge der eeden.
11 Ende wapende alsoo een yegelick van haer, niet soo seer met versekertheyt van schilden ende spiessen, als met vermaninge van goede woorden, ende haer daer by verhaelt hebbende eenen geloofweerdigen droom, maeckte hy haer alle te samen seer verheught.
12 Ende dusdanigh was dit sijn gesichte: Dat Onias, die het Hoogepriesterschap hadde bedient, een eerlick ende goet man, eerbaer van ommegangh, van manieren sachtsinnigh, ende betamelick sijne reden voortbrengende, ende die van kints been af hem geoeffent hadde in alle dingen die tot de deught behooren, dat dese de handen uytstack, ende badt voor alle de vergaderinge der Ioden.
13 Ende dat alsoo oock verschenen was een man met grauwe hayren ende heerlickheyt uytstekende, ende dat sijne uytnementheyt die by hem was, seer was te verwonderen, ende gantsch voortreffelick:
14 Ende dat Onias antwoordende soude geseght hebben, Dese is Ieremias de Propheet Godts, die sijne broederen lief heeft, ende die veel bidt voor het volck, ende voor de heylige stadt.
15 Ende dat Ieremias de rechter hant uytstekende, aen Iudas een gouden sweert gaf, ende dit gevende daer by seyde,
16 Neemt dit heyligh sweert, een geschenck Godts, met welck ghy de vyanden sult verwonden.
17 Sy dan vermaent zijnde door dese woorden Iude, die seer goet waren, ende seer krachtigh om tot kloeckmoedigheyt aen te porren, ende de herten der jongelingen manhaftigh te maken, namen voor geen leger te slaen, maer kloeckmoedelick aen te vallen, ende met alle mannelicke dapperheyt onder [de vyanden ] vallende het uyterste te wagen, overmits de stadt, ende het heylighdom, ende de tempel in gevaer waren.
18 Want het gevaer van huysvrouwen, ende kinderen, ende oock van broeders, ende bloetverwanten, was van haer in minder achtinge: maer de grootste ende eerste vreese was voor den geheylighden tempel.
19 Ende de gene, die in de stadt gelaten waren, en hadden geen kleyne benauwtheyt: den slagh, die onder den blaeuwen hemel soude geschieden, haer ontroerende.
20 Ende als sy nu alle verwachteden dat het treffen soude aengaen, ende de vyanden nu aenvielen, ende hare leger in slagh-orden gestelt was, ende de beesten op eene bequame plaetse waren bestelt, ende de ruyterije by de vleugelen geordineert:
21 Soo heeft Machabeus siende de tegenwoordigheyt der menighte, ende de menigerley toerustinge der wapenen, ende de wildigheyt der beesten, opheffende sijne handen na den hemel, den Heere aengeroepen die wonderlicke dingen doet, als die wist dat de overwinninge niet verkregen en wort door de wapenen, maer dat deselve van hem gegeven wort den genen, die hy oordeelt weerdigh te zijn.
22 Ende als hy badt, sprack hy dese woorden, Ghy, ô Heere, hebt uwen Engel gesonden ten tijden van Ezechias den Koningh van Iudeen, die in het leger van Sennacherim gedoot heeft tot hondert ende vijf en tachtigh duysent mannen.
23 Ende nu, ghy Prince der hemelen, wilt uwen goeden Engel voor ons henen senden, tot vreese ende bevinge:
24 Dat door de grootte uwes arms mogen geslagen worden de gene, die met Godtslasteringe gekomen zijn tegen uw’ heyligh volck: ende met dese woorden heeft hy opgehouden [te bidden .]
25 De gene nu die met Nicanor waren, quamen aen met trompetten, ende triumph-liederen.
26 Maer die met Iuda waren, vielen onder de vyanden met aenroepinge ende gebeden.
27 Ende sy vechtende wel met de handen, maer met hare herten tot Godt biddende, sloegen neder niet minder als vijf en dertigh duysent mannen, grootelicks verheught zijnde over dese verschijninge Godts.
28 Ende als sy uyt desen noot gekomen waren, ende met vreughde aftrocken, soo verstonden sy dat Nicanor te voren gevallen was met sijne toerustinge.
29 Ende een groot geroep ende getier daer gemaeckt zijnde, presen sy den Heere, in hare vaderlicke tale.
30 Ende hy, die allesins de eerste voorvechter is geweest sijner medeburgeren, met lijf ende ziele, die in sijne jaren de goetgunstigheyt tegen sijn eygen volck altijt bewaert hadde, heeft geboden dat men het hooft van Nicanor, ende sijne hant met de schouder soude afsnijden, ende te Ierusalem brengen.
31 Ende als hy aldaer gekomen was, ende t’samen geroepen hadde die van sijn volck, ende de Priesters, staende voor den altaer, sondt hy henen na de gene die in de burcht waren:
32 Ende haer toonende het hooft des schelmachtigen Nicanors, ende de hant deses Godtslasteraers, welcken hy uytgestreckt hadde tegen het heylige Huys des Almachtigen, ende den hals hadde opgesteken:
33 Ende de tonge des godtloosen Nicanors afgesneden hebbende, seyde hy, dat hy die by stucken soude geven aen de vogelen: ende dat hy dese als belooningen van sijne dwaesheyt tegen over den tempel soude ophangen.
34 Ende sy alle [opsiende ] na den hemel danckten den doorluchtigen Heere, seggende, Gezegent moet hy zijn, die dese sijne plaetse onbesmet heeft bewaert.
35 Ende hy hingh het hooft van Nicanor uyt de burcht, om voor allen te zijn een kennelick ende openbaer teecken van de hulpe des Heeren.
36 Ende sy alle ordineerden met een algemeen besluyt, datse desen dagh geensins en souden laten onge-eert.
37 Maer datse den dertienden dagh der twaelfder maent, die Adar genoemt wort in de Syrische tale, souden vyeren, des daeghs voor den feestdagh van Mardocheus.
38 Dewijle van de saken van Nicanor aldus afgeloopen zijn, ende van die tijden af de Hebreen de stadt in haer gewelt gehadt hebben, soo sal ick oock alhier mijne reden afbreken.
39 Ende indien [ick ] dit wel ende gelijck het in een historie behoort [by een gestelt hebbe ,] dat is mijnen wille geweest: maer indien [ick ] het slechtelick ende matighlick [hebbe gedaen ,] dat is het gene dat ick hebbe konnen doen.
40 Want gelijck het ongesont is wijn alleen te drincken, ende oock desgelijcks wederom water alleen: ende gelijckerwijs de wijn met water gemenght een soete aengenaemheyt geeft, ende vermakelick is te drincken wijn met water gemenght, alsoo vermaeckt oock een bequame toestellinge door de historie, de ooren der lesers. Ende dit zy dan het eynde.
Eynde des Tweeden Boecks der MACHABEEN.© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024