1 Antiochus Eupator komt met een seer groote macht tegen Iudeen. 4 Lysias beschuldight Menelaum by den Koningh, die hem te Bereen in den asch-toren laet versmooren. 10 Iudas vermaent het volck tot bidden. 13 ende resolveert, met advijs des Raets het uyterste te wagen, waer op hy den Koningh tegen treckt tot Modin. 15 ende op sijn leger aenvalt, het welck hy doet met vreese vertrecken. 19 De Koningh verovert Bethsura met accoort, ende door verraderije van Rodocus . 22 Wort van Iuda geslagen. 23 maeckt vrede met de Ioden, en offert te Ierusalem. 24 ende stelt Iudam tot een Opperste Velt-overste. 25 Waer over die van Ptolomais t’onvreden zijnde, van Lysia gestilt worden.
1 IN het hondert ende negen en veertighste jaer quam aen de gene die by Iudam waren ter ooren, dat Antiochus Eupator met [groote ] menighten aen quam tegen Iudeen.
2 Ende met hem Lysias sijnen Hofmeester, ende die over sijne saken gestelt was, eenen yegelick hebbende een Griecksche macht van hondert ende tien duysent te voet, ende vijf duysent ende drie hondert ruyters, ende twee en twintigh elephanten, ende drie hondert wagenen met zeyssens gewapent.
3 Ende met dese vervoeghde hem oock Menelaus, die Antiochum met veel schimps vermaende, niet om het welvaren des vaderlants, maer om dat hy meynde dat hy in het opperste gebiedt soude gestelt worden.
4 Maer de Koningh der koningen verweckte ’t gemoedt Antiochi tegen desen booswicht, ende als Lysias vertoonde dat hy oorsake was van alle dese quaden, soo geboodt hy dat men hem soude brengen na Bereen, om aldaer gebracht te worden, gelijck het gebruyckelick was in die plaetse.
5 Daer was in die plaetse een toren vijftigh ellen hoogh, vol assche, in dese was een ront instrument, waer van men aen alle kanten af viel in de assche.
6 Sy stieten daer van af, een yegelick die aen kerckroof schuldigh was, ofte die andersins eenigh ander uytstekende quaet gedaen hadde, dat hy omquame.
7 Met sulcken doot gebeurde het dat dese godtloose Menelaus stierf, ende de aerde niet en mocht bekomen.
8 Ende dat seer rechtveerdelick: want hy hadde vele sonden gedaen tegen den altaer, daer het heyligh vyer was, ende de assche, ende daerom heeft hy sijnen doot in de assche gekregen.
9 Ende de Koningh door dese gedachten een barbarisch gemoedt gekregen hebbende, quam om de Ioden veel meer quaets aen te doen, als haer oyt by sijns vaders tijden geschiet was.
10 Doch Iudas dit vernemende, geboodt het volck, dat sy dagh ende nacht den Heere souden aenroepen, dat hy, soo hy oyt ofte andersins nu wilde te hulpe komen de gene die in perijckel waren van de wet, ende van haer vaderlant, ende van den heyligen tempel te verliesen.
11 Ende dat hy het volck, dat nu haren adem een weynigh hadde geschept, niet en wilde laten vallen in de handen der schandelicke Heydenen.
12 Ende als sy dit alle gesamelick deden, ende den barmhertigen Heere baden, met klagen ende vasten, voor hem sonder ophouden drie dagen neder gevallen liggende, heeft Iudas haer vermaent ende geboden, datse souden by hem komen.
13 Ende hy met de Ouderlingen alleen zijnde, nam met haer raet, eer het krijghsvolck des Koninghs in Iudeen soude in vallen, ende sy de stadt souden bemachtigen, dat sy haer souden tegen trecken, ende dat sy de saken souden wagen, [steunende ] op de hulpe des Heeren.
14 Hy dan de sorge bevolen hebbende den Schepper der werelt, ende vermaent hebbende de gene die met hem waren, datse kloeckmoedelick totter doot toe wilden strijden voor de wetten, tempel, stadt, vaderlant, ende regeeringe, sloegh ontrent Modin sijn leger neder.
15 Ende sijn volck tot een lose gegeven hebbende, VAN GODT IS DE OVERWINNINGE , is hy met eenige van de beste, ende uytgelesene jongelingen by nachte, by het hof des Koninghs, aengevallen op het leger, ende heeft ontrent twee duysent mannen verslagen: ende heeft daer by gevelt den voornaemsten elephant, met de menighte der gene die daer in het huys waren.
16 Ende eyndelick het leger met vreese ende verwerringe vervult hebbende, zijnse met voorspoet vertrocken.
17 Ende dit was geschiet als de dagh nu aenlichtede, door de bescherminge des Heeren, die hem hielp.
18 De Koningh nu een proeve gekregen hebbende van de stoutmoedigheyt der Ioden, versocht de plaetsen met listigheyt.
19 Ende als hy quam tegen Bethsura, een stercke besettinge der Ioden, wiert hy in de vlucht gebracht, gestuyt, ende vermindert.
20 Ende Iudas sondt aen de gene die daer binnen waren, het gene sy van noode hadden.
21 Ende Rodocus, een van het Iodisch krijghsvolck, boodtschapte de secrete saken aen de vyanden: waerom hy gesocht, gegrepen, ende [in de gevangenisse ] gesloten is.
22 De Koningh hieldt ten tweeden mael sprake met die van Bethsura: ende de rechter hant gegeven ende ontfangen hebbende, vertrock.
23 Ende slaende met de gene die met Iuda waren, hadde hy de nederlage. Ende als hy vernomen hadde dat Philippus, dien hy te Antiochien gelaten hadde om sijne saken te doen, afgevallen was, is hy verslagen geworden: ende de Ioden gebeden hebbende onderwierp hy hem haer, ende swoer haer op alle billicke conditien: ende met haer vereenight zijnde, offerde hy offerande, ende vereerde den tempel, ende betoonde aen de plaetse groote beleeftheyt.
24 Ende omhelsde Machabeum, ende liet hem tot eenen oppersten Velt-overste van Ptolomais af tot de Gerrenen.
25 Ende als hy te Ptolomais gekomen was, waren die van Ptolomais seer t’onvreden over de verbonden: want sy namen het seer qualick dat sy de verbonden wilden verbreken:
26 Doch Lysias klimmende op den Rechterstoel, verantwoordde dat bequamelick: ende stelde haer te vreden, ende stildese, ende maecktese goetgunstigh: soo dat hy vertrock na Antiochien. Ende alsoo is het gegaen met des Koninghs aenkomste ende vertreck.