Salomo bouwt steden, ende sterckten, ver s 1, et c. maeckt de Heydenen, die noch in den lande over gebleven waren, dienstbaer, 7. De eerlicke ampten geeft hy alleen den Israëliten, 9. Sijn wijf, de dochter Pharaos, komt in hare wooninge, 11. sijne ordinare, ende gewoonlicke offerhanden, 12. sijne sorge over den Godtsdienst, 14. sijne schipsvlote na Ophir, 17.
1 HEt geschiedde nu ten eynde van twintigh jaren, in dewelcke Salomo het Huys des HEEREN, ende sijn huys gebouwt hadde,
2 Dat Salomo de steden, dewelcke Huram hem gegeven hadde, bouwde: ende de kinderen Israëls aldaer dede woonen.
3 Daer na toogh Salomo na Hamath Zoba: ende hy overweldighdese:
4 Hy bouwde oock Tadmor in de woestijne ende alle de schatsteden, die hy bouwde in Hamath.
5 Oock bouwde hy het hooge Beth-Horon, ende het neder Beth-Horon; vaste steden met mueren, deuren, ende grendelen.
6 Mitsgaders Baalath, ende alle de schatsteden, die Salomo hadde, ende alle wagensteden, ende de steden der ruyteren, ende wat de begeerte van Salomo begeert hadde te bouwen, in Ierusalem, ende in den Libanon, ende in ’t gantsche lant sijner heerschappije.
7 Aengaende al het volck, dat overgebleven was van de Hethiten, ende de Amoriten, ende de Phereziten, ende de Hiviten, ende de Iebusiten, die niet uyt Israël en waren;
8 Uyt hare kinderen, die na hen in het lant over gebleven waren, welcke de kinderen Israëls niet verdaen en hadden, die bracht Salomo op uytschot tot op desen dagh:
9 Doch uyt de kinderen Israëls, die Salomo niet en maeckte tot slaven in sijn werck; (want sy waren krijghslieden, ende Overste sijner Hooftlieden, ende Overste sijner wagenen, ende sijner ruyteren.)
10 [Uyt ] dese dan, waren Overste der Bestelden, die de Koningh Salomo hadde, twee hondert, ende vijftigh, die over ’t volck heerschappije hadden.
11 Salomo nu dede de dochter Pharaos opkomen uyt de stadt Davids tot het huys, dat hy voor haer gebouwt hadde: want hy seyde: Mijne vrouwe en sal in ’t huys Davids, des Koninghs Israëls niet woonen, om dat de [plaetsen ] heyligh zijn, tot dewelcke de Arke des HEEREN gekomen is.
12 Doe offerde Salomo den HEERE brand-offeren op den altaer des HEEREN, dien hy voor het voorhuys gebouwt hadde:
13 Selfs na den eysch van elcken dagh, offerende, na het gebodt van Mose, op de Sabbathen, ende op de nieuwe maenden, ende op de gesette hooghtijden drie malen in het jaer: op het feest van de ongesuerde [brooden ,] ende op het feest der weken, ende op het feest der loofhutten.
14 Hy stelde oock na de wijse sijnes vaders Davids de verdeelingen der Priesteren over haren dienst, ende der Leviten over hare wachten, om [Godt ] te prijsen, ende voor de Priesteren te dienen, na den eysch van elcken dagh: ende de Poortiers in hare verdeelingen, aen elcke poorte: want alsoo was het gebodt van David den man Godts.
15 Ende men en weeck niet van des Koninghs gebodt aen de Priesteren, ende de Leviten, aengaende alle sake, ende aengaende de schatten.
16 Alsoo wert al het werck Salomons bereyt tot den dagh der grontlegginge van het Huys des HEEREN, ende tot het volbrengen des selven; [dat ] het Huys des HEEREN volmaeckt wert.
17 Doe toogh Salomo na Ezeon-Geber, ende na Eloth aen den oever der zee, in ’t lant van Edom.
18 Ende Huram sondt hem door de hant sijner knechten, schepen, mitsgaders knechten, kenners van de zee, ende sy gingen met Salomons knechten na Ophir, ende sy haelden van daer vier hondert ende vijftigh talenten gouts, dewelcke sy brachten tot den Koningh Salomo.