Ioas seven jaren oudt zijnde, wort door beschickinge van Iojada, Koningh, ver s 1, et c. Athalia gedoot, 12. Het verbont tusschen den Heere, ende den Koningh met sijn volck wort vernieuwt, 16. de afgoderije geweert, 17. de Kerckelicke order herstelt, 18. ende de Koningh met vreughde in sijn huys gebracht, 20.
1 DOch in’t sevenste jaer versterckte sich Iojada, ende nam de Overste der honderden, Azaria den sone Ierohams, ende Ismaël den sone Iohanans, ende Azaria den sone Obeds, ende Maaseja den sone van Adaia, ende Elisaphat den sone van Sichri, met hem in een verbont.
2 Die togen om in Iuda, ende vergaderden de Leviten uyt alle steden van Iuda, ende de Hoofden der vaderen Israëls: ende sy quamen na Ierusalem.
3 Ende die gantsche gemeente maeckte een verbont in het Huys Godts met den Koningh: ende hy seyde tot hen; Siet, de sone des Koninghs sal Koningh zijn, gelijck als de HEERE van de sonen Davids gesproken heeft.
4 Dit is de sake, die ghy doen sult: Een derde deel van u, die op den Sabbath ingaen, van den Priesteren, ende van den Leviten, sullen tot Poortiers der dorpelen zijn.
5 Ende een derde deel sal zijn aen het huys des Koninghs; ende een derde deel aen de fondamentpoorte: ende al het volck sal in de voorhoven zijn van het Huys des HEEREN.
6 Maer dat niemant en kome in het Huys des HEEREN, dan de Priesteren, ende de Leviten, die dienen; die sullen ingaen, want sy zijn heyligh; maer al het volck sal de wacht des HEEREN waer nemen.
7 De Leviten nu sullen den Koningh rontom omcingelen, een yeder met sijne wapenen in sijne hant, ende die tot het Huys inkomt, sal gedoot werden: doch weest ghylieden by den Koningh, als hy inkomt, ende uytgaet.
8 Ende de Leviten, ende gantsch Iuda deden na alles, dat de Priester Iojada geboden hadde; ende sy namen een yeder sijne mannen, die op den Sabbath inquamen, met de gene, die op den Sabbath uytgingen: want de Priester Iojada en hadde de verdeelingen geen verlof gegeven.
9 Voorder gaf de Priester Iojada den Oversten der honderden de spiessen, ende de rondassen, ende de schilden, die des Koninghs Davids geweest waren, die in den Huyse Godes waren.
10 Ende hy stelde al het volck, ende een yeder met sijn geweer in sijne hant, van de rechter zijde van het Huys, tot de slincker zijde van het Huys, na den altaer, ende na het Huys, by den Koningh rontom.
11 Doe brachten sy des Koninghs sone voort, ende setteden hem de kroone op, ende [gaven hem ] het getuygenisse, ende sy maeckten hem Koningh: ende Iojada, ende sijne sonen salfden hem, ende seyden; De Koningh leve.
12 Doe nu Athalia hoorde de stemme des volcks, dat toeliep, ende den Koningh roemde, quam sy tot het volck, in het Huys des HEEREN.
13 Ende sy sagh toe; ende siet, de Koningh stont by sijnen pilaer, aen den ingangh; ende de Overste, ende de trompetten waren by den Koningh; ende al het volck des lants was blijde, ende blies met trompetten; ende de Sangers warender met musicale instrumenten, ende gaven te kennen, dat men lofsingen soude: doe verscheurde Athalia hare kleederen, ende sy riep; Verraet, verraet.
14 Maer de Priester Iojada bracht de Overste der honderden, die over het heyr gestelt waren, uyt, ende seyde tot hen; Brenghtse uyt tot buyten de ordeningen, ende diese volght sal met den sweerde gedoot worden: want de Priester hadde geseyt, Ghy en sultse in het Huys des HEEREN niet dooden.
15 Ende sy leyden de handen aen haer, ende sy gingh na den ingangh van de peerts-poorte, na het huys des Koninghs: ende sy dooddense daer.
16 Ende Iojada maeckte een verbont tusschen hem, ende tusschen al ’t volck, ende tusschen den Koningh; datse den HEERE tot een volck souden zijn.
17 Daer na gingh al het volck in het huys Baals, ende braken dat af, ende sijne altaren, ende sijne beelden verbrakense: ende Matthan den Priester Baals sloegense doot voor de altaren.
18 Iojada nu bestelde de ampten in den Huyse des HEEREN, onder de hant der Levitische Priesteren, die David in het Huys des HEEREN afgedeelt hadde, om de brand-offeren des HEEREN te offeren, gelijck in de wet Mose geschreven is, met blijdtschap, ende met gesangh; na de instellinge Davids.
19 Ende hy stelde de Poortiers aen de poorten van het Huys des HEEREN: op dat niemant in eenigh dingh onreyn zijnde, in en quame.
20 Ende hy nam de Overste der honderden, ende de machtige, ende die heerschappije hadden onder den volcke, ende al ’t volck des lants, ende bracht den Koningh van het Huys des HEEREN af, ende quamen door het midden der hoogerpoorte, in het huys des Koninghs: ende sy setteden den Koningh op den throon des Koninckrijcks.
21 Ende al ’t volck des lants was blijde, ende de stadt wert stille; na dat sy Athalia met den sweerde gedoodet hadden.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024