De Arke wort gevoert ende gestelt te Kiriath-Iearim, ver s 1, et c. Samuel vermaent het volck tot bekeeringe ende wechdoeninge der afgoden, 3. De Israëliten gehoorsamen hem, 4. vast ende biddagh, 6. De Philistijnen meenen d’Israëliten te overvallen: de Israëliten zijn bevreest, 7. Samuel offert ende biddet den Heere voor Israël, hy, ende het volck worden verhoort, 9. De Heere verschrickt de Philistijnen met donder, ende sy worden geslagen, 10. Samuel richtt eenen gedencksteen op te Mizpa, ter gedachtenisse dier victorie, 12. De hant des Heeren was tegen de Philistijnen, soo lange als Samuel leefde, 13. De Israëliten krijgen die steden weder, die de Philistijnen haer afgenomen hadden, 14. Samuel doorgaet ende besoeckt alle de steden des lants, 16. ende keert weder na Rama, 17.
1 DOe quamen de mannen van Kiriath-Iearim, ende haelden de Arke des HEEREN op, ende sy brachtense in ’t huys Abinadabs op den heuvel: ende sy heylighden sijnen sone Eleazar, dat hy de Arke des HEEREN bewaerde.
2 Ende het geschiedde, van dien dagh af, dat de Arke [des Heeren ] te Kiriath-Iearim bleef, ende de dagen werden vermenighvuldight, ende het werden twintigh jaren: ende het gantsche huys Israëls klaeghde den HEERE achter na.
3 Doe sprack Samuel tot den gantschen huyse Israëls, seggende: Indien ghylieden u met u gantsche herte tot den HEERE bekeert, soo doet de vreemde goden uyt het midden van u wech, oock de Astharots: ende richtet u herte tot den HEERE, ende dient hem alleen, soo sal hy u uyt de hant der Philistijnen rucken.
4 De kinderen Israëls nu deden de Baalims ende de Astharots wech, ende sy dienden den HEERE alleene.
5 Voorder seyde Samuel, Vergadert het gantsche Israël na Mizpa: ende ick sal den HEERE voor u bidden.
6 Ende sy werden vergadert te Mizpa, ende sy schepten water, ende goten het uyt voor het aengesichte des HEEREN, ende sy vasteden te dien dage, ende seyden aldaer, Wy hebben tegen den HEERE gesondight: Alsoo richtede Samuel de kinderen Israëls te Mizpa.
7 Doe de Philistijnen hoorden, dat de kinderen Israëls sich vergadert hadden te Mizpa, soo quamen de Overste der Philistijnen op tegen Israël: Als de kinderen Israëls [dat ] hoorden, soo vreesden sy voor het aengesichte der Philistijnen.
8 Ende de kinderen Israëls seyden tot Samuel, En swijght niet van onsent wege, dat ghy niet en soudt roepen tot den HEERE onsen Godt, op dat hy ons verlosse uyt de hant der Philistijnen.
9 Doe nam Samuel een melck-lam, ende hy offerde het geheel den HEERE ten brand-offer: ende Samuel riep tot den HEERE voor Israël, ende de HEERE verhoorde hem.
10 Ende het geschiedde, doe Samuel dat brand-offer offerde, soo quamen de Philistijnen aen ten strijde tegen Israël: ende de HEERE donderde te dien dage met eenen grooten donder over de Philistijnen, ende hy verschricktese, soo dat sy verslagen wierden voor het aengesichte Israëls.
11 Ende de mannen Israëls togen uyt van Mizpa: ende vervolghden de Philistijnen: ende sy sloegense tot onder Bethcar.
12 Samuel nu nam eenen steen, ende stelde [dien ] tusschen Mizpa, ende tusschen Sen, ende hy noemde diens name Eben-Haëzer: ende hy seyde, Tot hier toe heeft ons de HEERE geholpen.
13 Alsoo werden de Philistijnen vernedert, ende en quamen niet meer in de lantpalen Israëls: want de hant des HEEREN was tegen de Philistijnen alle de dagen van Samuel.
14 Ende de steden welcke de Philistijnen van Israël genomen hadden, quamen weder aen Israël, van Ekron tot Gath toe, oock ruckte Israël der selver lantpale uyt de hant der Philistijnen: ende daer was vrede tusschen Israël ende tusschen de Amoriten.
15 Samuel nu richtte Israël alle de dagen sijnes levens.
16 Ende hy toogh van jaer tot jaer, ende gingh rontom na Beth-el, ende Gilgal, ende Mizpa: ende hy richtte Israël in alle die plaetsen.
17 Doch hy keerde weder na Rama, want daer was sijn huys, ende daer richtte hy Israël, ende hy bouwde aldaer den HEERE eenen altaer.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024