1 Antiochus pooght de rijcke stadt ende tempel van Elymais te plonderen. 4 het welck hem misluckt. 5 ende verstaen hebbende dat sijn leger in het lant Iuda was geslagen, wort sieck van droeffenisse. 10 Bekent met leetwesen het quaet dat hy te Ierusalem gedaen hadde, 16 ende sterft. 17 Antiochus Eupator , sijn soon, wort in sijne plaetse gestelt. 18 Iudas belegert de burcht te Ierusalem. 22 De belegerde senden om hulpe aen den Koningh. 28 die met een sterck leger komt voor Bethsura . 32 Iudas treckt hem tegen. 34 De vyanden bereyden de elephanten ten strijde. 43 Eleazarus Avaran steeckt van onder een van de voornaemste elephanten, die op hem valt ende hem doot. 50 De Koningh neemt Bethsura in. 51 belegert het heylighdom. 55 ende Lysias verstaende dat Philippus , de opvoeder des Koninghs, het Rijck wilde aen hem nemen, 58 maeckt vrede met de Ioden, dien de Koningh niet en houdt. 63 ende vertreckt na Antiochien .
1 ENde de Koningh Antiochus doorreysende de bovenlanden, hoorende dat in Elymais in Persien een stadt was, vermaert van rijckdom, van silver, ende van gout:
2 Ende dat de tempel die daer in was, seer rijck was: ende dat daer gouden bedeckselen, ende pansieren, ende wapenen waren, die Alexander de [sone ] Philippi, de Koningh van Macedonien, die de eerste hadde geregeert onder de Griecken, aldaer gelaten hadde:
3 Soo is hy gekomen soeckende de stadt in te nemen, ende deselve te plonderen, maer hy en konde niet, om dat dese sake den lieden van die stadt bekent wiert.
4 Ende sy zijn tegen hem opgestaen om te strijden, ende hy vluchtte, ende vertrock van daer met groote droefheyt, ende keerde weder na Babylon.
5 Ende daer quam een die hem boodtschapte in Persien, dat de legers die na het lant Iuda getrocken waren, in de vlucht waren geslagen.
6 Ende dat Lysias met een stercke macht onder de voorste getrocken was, ende van haer aengesichte in de vlucht was gebracht: ende dat [de Joden ] versterckt waren met wapenen, ende krijghsvolck, ende veel buyt die sy bekomen hadden, van de legers die sy geslagen hadden:
7 Ende datse verbroken hadden den grouwel, die sy op den altaer hadden gebouwt te Ierusalem, ende dat sy het heylighdom, gelijck het eerste was, hadden omcingelt met hooge mueren, ende Bethsura sijne stadt.
8 Ende het geschiedde, als de Koningh dese woorden hoorde, dat hy seer verbaest ende ontroert wiert: soo dat hy te bedde vallende uyt droefheyt in eene kranckheyt is gevallen, om dat het hem niet en was gegaen gelijck hy gedacht hadde.
9 Ende hy was daer vele dagen, om dat over hem de groote droefenisse vernieuwt wiert, ende hy meende dat hy soude sterven.
10 Waerom hy alle sijne vrienden riep, ende seyde tot haer, De slaep houdt op van mijne oogen, ende mijn herte vervalt van wegen de bekommernisse.
11 Ende ick hebbe geseght in mijn herte, Tot wat een verdruckinge ben ick gekomen, ende tot wat eenen grooten vloedt, daer in ick nu ben! Och of ick goedertieren ende bemint ware geweest in mijne heerschappije!
12 Maer nu gedencke ick aen het quaet dat ick in Ierusalem hebbe gedaen: ende dat ick alle de gouden ende silvere vaten, die daer in waren, genomen hebbe, ende dat ick gesonden hebbe om de inwoonders van Iuda sonder oorsake uyt te roeijen.
13 Ick bekenne dat om deser dingen wille my dese elenden getroffen hebben: ende siet ick verga van groote droefheyt in een vreemt lant.
14 Ende hy riep Philippum, een van sijne vrienden, ende stelde hem over sijn gantsch Koninckrijck:
15 Ende hy gaf hem sijnen Konincklicken hoedt, ende sijn [Konincklick ] kleet, ende sijnen ringh, dat hy soude sijnen sone Antiochum halen, ende hem opvoeden om Koningh te zijn.
16 Ende de Koningh Antiochus stierf aldaer, in het hondert ende negen en veertighste jaer.
17 Ende Lysias verstaende dat de Koningh gestorven was, stelde hy Antiochum sijnen sone om Koningh te zijn in sijne plaetse, welcken hy in sijne jonckheyt opgevoedt heeft, ende noemde sijnen name Eupator.
18 Doe nu de gene die op de burcht waren, de Israëliten rontom het Heylighdom besloten, ende altijts sochten veel quaets te doen, ende een sterckte waren den Heydenen:
19 Soo nam Iudas voor deselve te verdelgen, ende versamelde alle het volck om haer te belegeren.
20 Dewelcke te samen vergadert zijnde belegerden haer in het hondert ende vijftighste jaer, ende hy maeckte tegen haer storm-gereetschap, ende andere instrumenten [van gewelt .]
21 Ende eenige der selve die besloten waren quamen uyt, ende eenige godtloose uyt Israël voeghden haer by deselve, ende sy reysden na den Koningh, ende seyden,
22 Hoe lange en sult ghy geen recht oeffenen, ende en sult onse broederen niet wreken?
23 Wy hebben goet gevonden uwen vader te dienen, ende te wandelen in het gene van hem geboden wiert, ende na te komen sijne bevelen: om welcker oorsake wille de lieden van dit volck van ons vervreemt wierden:
24 Ia oock alle de gene van ons, die gevonden wierden, die wierden gedoot, ende onse erfgoederen wierden gerooft:
25 Ende sy streckten hare handen uyt niet alleen tegen ons, maer oock tegen alle hare lantpalen.
26 Ende siet, sy hebben op desen dagh haren leger geslagen tegen de burcht van Ierusalem, om deselve ende het heylighdom in te nemen: ende sy hebben Bethsura sterck gemaeckt.
27 Ende indien ghy haer niet haestelick voor en komt, so sullen’se noch meerdere dingen doen als dese, ende ghy en sultse niet konnen tegen houden.
28 Ende de Koningh wiert toornigh, als hy dit hoorde, ende vergaderde alle sijne vrienden, de Overste van sijn krijghsvolck, ende die over de ruyterije waren.
29 Ende van andere Koningen ende van de eylanden der zee quam [veel ] krijghsvolck tot hem dat gehuert was.
30 Soo dat het getal van sijn krijghsvolck was hondert duysent voetknechten, ende twintigh duysent ruyters, ende twee en dertigh elephanten ten oorloge geleert.
31 Ende sy quamen door Idumeen, ende legerden haer tegen Bethsura, het welck sy vele dagen bevochten, ende maeckten instrumenten [van gewelt :] maer die [van binnen ] vielen uyt ende verbrandden die met vyer, ende vochten mannelick.
32 Ende Iudas brack op van de burcht, ende legerde hem in Bethzacharia tegen over het leger des Koninghs.
33 Ende de Koningh stont op, des morgens vroegh, ende lichtte het leger op: het selve in groote haeste [brengende ] tegen den wegh van Bethzacharia, ende het leger verdeelt zijnde om te vechten, soo bliesen sy de trompetten.
34 Ende sy toonden den elephanten het bloet van wijndruyven, ende van moerbesijen, om haer tot den strijt [te moediger ] te stellen.
35 Ende sy verdeelden de beesten onder de slagh-ordens, ende sy stelden by elcken elephant duysent mannen [te voet ,] voorsien met pansiers van ysere malien, ende die kopere helmen op hare hoofden hadden, ende vijf hondert uytgelesene ruyters wierden geordineert by elck beest.
36 Dese na des tijts gelegentheyt waren [altijt ] daer, waer het beest was, ende waer het gingh, daer gingen sy mede, ende en weecken van het selve niet.
37 Ende op deselve [elephanten ] waren houten ende stercke torens, die een yegelick beest bedeckten, gegordet op het selve met instrumenten, ende op elck waren twee ende dertigh vechtende mannen in deselve, ende een Indiaen [die ] het selve [beest regeerde .]
38 Ende het overige [krijghsvolck ] stelden [de Overste ] aen de twee deelen des legers, ter wederzijde, bewegende deselve, ende in slagh-ordens besluytende.
39 Soo dat als de sonne op de gouden schilden scheen, de bergen blinckten van deselve, ende lichteden gelijck lampen vyers.
40 Ende een deel van des Koninghs leger wiert uytgebreyt tot de hooge bergen, ende sommige na de leeghten, ende trocken in versekertheyt ende goede orden.
41 Ende sy wierden ontroert alle die het geluyt van hare menighte, ende den tocht der menighte, ende het gedruys der wapenen hoorden: want het leger was seer groot ende sterck.
42 Ende Iudas ende sijn leger naderden om te slaen, ende daer vielen van ’s Koninghs leger ses hondert mannen.
43 Ende Eleazarus Avaran sagh een van de beesten met Konincklicke pansieren geharnascht, ende het was uytstekende boven alle de beesten, ende hem dochte dat de Koningh daer op was:
44 Ende hy begaf hem om sijn volck te behouden, ende om hemselven eenen eeuwigen name te verkrijgen,
45 Ende hy liep op hem seer stoutelick, midden in de slaghorden, ende hy sloegh doot ter rechter ende ter slincker hant, ende sy verdeelden haer ter weder zijden van hem:
46 Ende hy gingh onder den elephant, ende hy settede hem onder den selven, ende doodde hem, ende hy viel ter aerde op hem, dat hy daer stierf.
47 Ende als sy sagen de sterckte des Koninghs, ende den aenval des krijghsvolcks, weecken sy van haer af.
48 Ende die van des Koninghs leger waren, trocken haer te gemoete na Ierusalem, ende de Koningh sloegh sijn leger in Iudeen, ende op den bergh Sion.
49 Ende hy maeckte vrede met de gene die uyt Bethsura waren: ende sy trocken uyt de stadt dewijle sy aldaer geenen leeftocht meer en hadden, om [in de stadt ] besloten te blijven, ende het een Sabbath-[jaer ] des lants was.
50 Ende de Koningh nam Bethsura in, ende verordineerde daer een besettinge om deselve te bewaren.
51 Ende hy sloegh sijn leger tegen het heylighdom vele dagen, ende hy stelde daer stormgereetschap ende instrumenten [van gewelt ,] om vyer ende steenen te werpen: ende scorpioenen, om pijlen te werpen, ende slingeren.
52 Ende sy maeckten oock instrumenten [van gewelt ] tegen hare instrumenten, ende vochten vele dagen.
53 Ende sy en hadden geen eet-waeren in hare vaten, om dattet het sevende jaer was, ende die behouden [ende ] van de Heydenen in Iudeen [gevloden ] waren, hadden het overige, dat wech geleyt was, gegeten.
54 Ende daer waren weynige mannen overigh in de heylige plaetsen, overmits den honger haer hadde overmachtight, ende sy waren verstroyt een yegelick in sijn plaetse.
55 Maer als Lysias hoorde dat Philippus, dien de Koningh Antiochus, als hy noch leefde, gestelt hadde om sijnen sone Antiochum op te voeden, tot dat hy Koningh soude zijn,
56 Weder gekeert was van Persien ende Meden, met de krijghs-machten des Koninghs, die met hem getrocken waren, ende dat hy socht aen hem te nemen [het Rijck ] met de saken des selven,
57 Soo hebben’se seer gehaest, ende aengeporret datse van de burcht souden af trecken, ende seggen tot den Koningh, ende tot de Overste des krijghsvolcks, ende tot de mannen, Wy nemen dagelicks af, ende onse leeftocht is seer weynigh, ende de plaetse die wy belegeren is sterck, ende wy moeten de saken des Koninckrijcks versorgen.
58 Laet ons dan nu dese mannen de rechter hant geven, ende laet ons vrede met haer maken, ende met alle haer volck.
59 Ende laet ons haer toelaten, datse mogen wandelen na hare wetten, gelijck te voren. Want om harer wetten wille, die wy verbroken hebben, zijn sy toornigh geworden, ende hebben alle dese dingen gedaen.
60 Dese reden behaeghde den Koningh, ende den Oversten, ende hy sondt aen haer om den vrede aen te bieden: ende sy namense aen.
61 Ende de Koningh ende de Overste swoeren haer dese dingen, ende sy trocken uyt de sterckte:
62 Ende de Koningh gingh op den bergh Sion, ende besagh de sterckte der plaetse, ende verbrack den eedt, die hy gesworen hadde, ende geboodt dat men den muer rontom soude wech nemen.
63 Ende is haestelick vertrocken, ende keerde weder na Antiochien, ende hy vondt daer Philippum, die over de stadt regeerde: ende hy krijghde tegen hem, ende nam de stadt in met gewelt.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024