David bestelt voorraet tot den bouw des tempels, ver s 2, et c. hy vermaent Salomo, dat hy, den Heere vreesende, neerstigh zijn soude in het opbouwen des selven, 6. Ende hy gebiedt de Vorsten, dat sy Salomo hier in getrouwelick de hant bieden souden, 17.
1 ENde David seyde, Hier sal het Huys Godes des HEEREN zijn, ende hier sal de altaer des brand-offers voor Israël zijn.
2 Ende David seyde, dat men vergaderen soude de vreemdelingen die in het lant Israëls waren, ende hy bestelde steenhouwers, om uyt te houwen steenen, die men behouwen soude, om het Huys Godes te bouwen.
3 Ende David bereydde yser in menighte, tot nagelen aen de deuren der poorten, ende tot de t’samenvoegingen: oock koper in menighte, sonder gewichte.
4 Ende cederenhout sonder getal: want de Zidoniers ende de Tyriers brachten tot David cederenhout in menighte:
5 Want David seyde, Mijn sone Salomo is een jongelingh, ende teeder, ende het huys dat men den HEERE bouwen sal, sal men ten hooghsten groot maken, tot eenen name, ende tot heerlicheyt in alle landen, ick sal hem nu [voorraet ] bereyden: alsoo bereydde David [voorraet ] in menighte voor sijne doot.
6 Doe riep hy sijnen sone Salomo, ende geboodt hem den HEERE den Godt Israëls een huys te bouwen.
7 Ende David seyde tot Salomo: Mijn sone, wat my aengaet, het was in mijn herte den name des HEEREN mijnes Godts een huys te bouwen,
8 Doch het woort des HEEREN geschiedde tot my, seggende, Ghy hebt bloet in menighte vergoten, want ghy hebt groote krijgen gevoert: ghy en sult mijnen name geen huys bouwen, dewijle ghy veel bloets op der aerde voor mijn aengesichte vergoten hebt.
9 Siet de sone die u geboren sal worden, die sal een man der ruste zijn, want ick sal hem ruste geven van alle sijne vyanden rontom henen: want sijn name sal Salomo zijn, ende ick sal vrede ende stilte over Israël geven in sijne dagen.
10 Die sal mijnen name een huys bouwen, ende die sal my tot eenen sone zijn, ende ick hem tot eenen vader: ende ick sal den throon sijnes Rijcks over Israël bevestigen tot in eeuwigheyt.
11 Nu, mijn sone, de HEERE sal met u zijn: ende ghy sult voorspoedigh zijn, ende sult het Huys des HEEREN uwes Godts bouwen, gelijck als hy van u gesproken heeft.
12 Alleenlick de HEERE geve u kloeckheyt ende verstant, ende geve u bevel over Israël, ende dat om te onderhouden de wet des HEEREN uwes Godts.
13 Dan sult ghy voorspoedigh zijn, als ghy waernemen sult te doen de insettingen ende de rechten, die de HEERE Mose geboden heeft over Israël: zijt sterck, ende hebt goeden moedt, vreest niet, ende en weest niet verslagen.
14 Siet daer, ick hebbe in mijne verdruckinge voor ’t Huys des HEEREN bereyt hondert duysent talenten gouts, ende duysentmael duysent talenten silvers, ende des kopers ende des ysers en is geen gewichte, want het is’er in menighte: ick hebbe oock hout ende steenen bereyt, doet ghy daer noch meer by.
15 Oock zijnder by u in menighte die het werck kunnen doen, houwers, ende werckmeesters in steen ende hout: ende allerley wijse lieden in allerley werck.
16 Des gouts, des silvers, ende des kopers, ende des ysers en is geen getal: maeckt u op, ende doet het, ende de HEERE sal met u zijn.
17 Oock geboodt David allen Vorsten Israëls, dat sy sijnen sone Salomo helpen souden, [seggende ,]
18 Is niet de HEERE uwe Godt met u-lieden, ende heeft u ruste gegeven rontom henen? want hy heeft de inwoonders des lants in mijne hant gegeven, ende dit lant is onderworpen geworden voor het aengesichte des HEEREN, ende voor het aengesichte sijnes volcks.
19 Soo begeeft dan nu u herte, ende uwe ziele, om te soecken den HEERE uwen Godt, ende maket u op, ende bouwt het Heylighdom Godes des HEEREN, dat men de Arke des verbonts des HEEREN, ende de heylige vaten Godes in dit huys brenge, dat den name des HEEREN sal gebouwt worden.