David beschrijft eenen rechten burger van Zion, ofte lidtmaet van Godts Kercke, die niet en sal verloren gaen in eeuwigheyt.
1 EEn Psalm Davids. HEERE, wie sal verkeeren in uwe Tente? wie sal woonen op den bergh uwer heyligheyt?
2 Die oprecht wandelt, ende gerechtigheyt werckt; ende die met sijn herte de waerheyt spreeckt.
3 Die met sijne tonge niet achterklapt, sijnen metgeselle geen quaet en doet; ende geen smaet-reden opneemt tegen sijnen naesten.
4 In wiens oogen de verworpene veracht is, maer hy eert de gene, die den HEERE vreesen; heeft hy gesworen tot [sijne ] schade, evenwel en verandert hy niet.
5 Die sijn gelt niet geeft op woecker; noch geen geschenck en neemt tegen den onschuldigen. Die dese dingen doet en sal niet wanckelen in eeuwigheyt.
David beschrijft eenen rechten burger van Zion, ofte lidtmaet van Godts Kercke, die niet en sal verloren gaen in eeuwicheyt.
1 EEn Psalm Davids. HEERE, wie sal verkeeren in uwe Tente? wie sal woonen op den berch uwer heylicheyt?
2 Die oprecht wandelt, ende gerechticheyt werckt; ende die met sijn herte de waerheyt spreeckt.
3 Die met sijne tonge niet achterklapt, sijnen metgeselle geen quaet en doet; ende geen smaed-reden opneemt tegen sijnen naesten .
4 In wiens oogen de verworpene veracht is, maer hy eert de gene, die den HEERE vreesen; heeft hy gesworen tot [sijne] schade, evenwel en verandert hy niet.
5 Die sijn gelt niet geeft op woecker; noch geen geschenck en neemt tegen den onschuldigen. Die dese dingen doet en sal niet wanckelen in eeuwicheyt.