1 Afschrift des briefs van den Koningh Artaxerxes , aen alle sijne Lantvooghden, door het aenraden van Aman geschreven, om alle de Ioden in sijne landen om te brengen. 8 Mardocheus ende het gantsche volck bidden den Heere, dat hy dese swarigheyt van haer wil afwenden.
1 DE groote Koningh Artaxerxes van Indien tot aen Moorenlant, schrijft dit aen de Overste der hondert ende seven en twintigh Provincien, ende aen de Lantvooghden die haer onderworpen zijn.
2 Alsoo ick over vele volckeren heersche, ende den geheelen aerdbodem onder mijne macht hebbe, soo en hebbe ick my evenwel op het vertrouwen mijner macht niet willen verheffen: maer bescheydentlick ende met sachtmoedigheyt altijt regeerende, hebbe ick mijne ondersaten in haer leven altijt willen ruste doen hebben, ende mijn Koninckrijcke in stilte houden, ende tot de uyterste palen toe tot reysen veyligh, ende alsoo den gewenschten vrede voor alle menschen wederom vernieuwen.
3 Ende als ick nu mijne Raetsheeren vraeghde hoe sulcks soude mogen tot een goet eynde worden gebracht, soo heeft Aman, die by ons in voorsichtigheyt uytneemt, ende door sijne onveranderlicke goetwilligheyt, en stantvastige getrouwigheyt beproeft is, ende de tweede plaetse van eere in onse Koninckrijcken verkregen heeft, ons vertoont:
4 Dat onder alle geslachten die op den aerdbodem zijn, een seker hatelick volck gemenght was, dat in wetten alle volckeren tegenstrijdigh was, ende de ordinantien der Koningen geduerighlick verachtede, alsoo dat onse onberispelicke aengerechte regeeringe, niet en kan voltrocken worden.
5 Dewijle wy dan vernomen hebben hoe dit eenigh volck tegen alle andere menschen altijt in tweespalt light, veranderende hare zeden door een vreemde invoeringe van wetten, ende hoe het onse saken vyant zijnde seer quade stucken begaet, oock alsoo dat ons Koninckrijck sijnen welstant niet en verkrijght:
6 Soo bevelen wy, dat de gene die aengewesen worden door de schriften van Aman, welcke over onse saken is gestelt, ende ons een tweede vader is, alle te samen met vrouwen ende kinderen tot den laetsten toe omgebracht werden door het sweert van hare vyanden, sonder eenigh medelijden ende verschooninge, ende dat op den veertienden dagh der twaelfder maendt Adar des tegenwoordigen jaers.
7 Op dat sy, die eertijts vyandelick gesint waren, ende nu noch zijn, op eenen dagh door gewelt in het graf gekomen zijnde, onse saken tegen den toekomenden tijt in volmaeckten welstant ende stilheyt mogen laten.
8 Doch Mardocheus badt den Heere, gedenckende aen alle de wercken des Heeren, ende seyde, Heere, Heere, ghy Almogende Koningh, want het is alles in uwe macht:
9 Ende daer en is niemant die u kan tegen zijn, wanneer ghy Israël wilt verlossen:
10 Ghy hebt den hemel ende de aerde geschapen, ende alles wat wonderlick is onder den hemel.
11 Ende ghy zijt een Heere van alles, ende niemant en kan u, die een Heere zijt, wederstaen.
12 Ghy kent alle dingen, ghy weet, Heere, dat ick niet uyt spijtigheyt, noch uyt hoovaerdigheyt, noch uyt eergierigheyt dit en hebbe gedaen, dat ick den hoovaerdigen Aman niet en hebbe aengebeden.
13 Want ick soude gewilligh zijn geweest, oock de voetstappen sijner voeten te kussen, tot behoudenisse Israëls.
14 Maer ick hebbe dit gedaen, op dat ick de eere eens menschen niet en soude stellen boven de eere Godts.
15 Ende ick en sal niemant aenbidden dan u die ghy mijn Heere zijt, ende ick en sal dat niet doen uyt hoovaerdigheyt.
16 Ende nu, Heere Godt, ghy Koningh ende Godt Abrahams, spaert uw’ volck, overmits sy ons aensien om ons te verderven, ende begeerigh zijn om uwe erve uyt te roeijen, die ghy van den beginne verkoren hebt.
17 En veracht uw’ deel niet dat ghy voor u selven uyt Egyptenlant hebt verlost.
18 Verhoort mijn gebedt, ende zijt uw’ erfdeel genadigh, ende wendt ons treuren in vreughde, op dat wy leven ende uwen name prijsen, Heere, ende en verdelght den mont niet der gene die u loven.
19 Ende het gantsche Israël riep uyt alle kracht, want hare doot was voor hare oogen.
1 Af-schrift des briefs van den Coninck Artaxerxes , aen alle sijne Landtvooghden, door het aenraden van Aman geschreven, om alle de Ioden in sijne landen om te brengen. 8 Mardocheus ende ’t gantsche volck bidden den Heere, dat hy dese swaricheyt van haer wil afwenden.
1 DE groote Coninck Artaxerxes van Indien tot aen Moorenlant, schrijft dit aen de Overste der hondert ende seven en twintich Provincien, ende aen de Landtvooghden die haer onderworpen zijn.
2 Also ick over vele volckeren heersche, ende den geheelen aertbodem onder mijne macht hebbe, so en hebbe ick my evenwel op het vertrouwen mijner macht niet willen verheffen: maer bescheydentlick ende met sachtmoedicheyt altijdt regerende, hebbe ick mijne ondersaten in haer leven altijt willen ruste doen hebben, ende mijn Coninckrijcke in stilte houden, ende tot de uyterste palen toe tot reysen veylich, ende also den gewenschten vrede voor alle menschen wederom vernieuwen.
3 Ende als ick nu mijne Raets-heeren vraeghde hoe sulcks soude mogen tot een goet eynde worden gebracht, so heeft Aman, die by ons in voorsichticheyt uytneemt, ende door sijne onveranderlicke goetwillicheyt, ende stantvastige getrouwicheyt beproeft is, ende de tweede plaetse van eere in onse Coninckrijcken verkregen heeft, ons vertoont:
4 Dat onder alle geslachten die op den aerdtbodem zijn, een seker hatelick volck gemenght was, dat in wetten alle volckeren tegenstrijdigh was, ende de ordinantien der Coningen geduerichlick verachtede, also dat onse onberispelicke aengerechte regeringe, niet en kan aen voltrocken worden.
5 Dewijle wy dan vernomen hebben hoe dit eenich volck tegen alle andere menschen altijt in tweespalt light veranderende hare zeden door een vremde invoering van wetten , ende hoe het onse saken vyant zijnde seer quade stucken begaet, oock alsoo dat ons Coninckrijck sijnen welstant niet en verkrijght:
6 So bevelen wy, dat de gene die aengewesen worden door de schriften van Aman, welcke over onse saken is gestelt, ende ons een tweede vader is, alle te samen met vrouwen ende kinderen tot den lesten toe omgebracht werden door het sweerdt van hare vyanden, sonder eenich medelijden ende verschooninge, ende dat op den veertienden dach der twaelfder maendt Adar des tegenwoordigen jaers.
7 Op dat sy, die eertijts vyandelick gesint waren ende nu noch zijn, op eenen dagh door gewelt in het graf gecomen zijnde, onse saken tegen den toecomenden tijdt in volmaeckten welstant ende stilheyt mogen laten.
8 Doch Mardocheus badt den Heere, gedenckende aen alle de wercken des Heeren, ende seyde Heere, Heere, ghy almogende Coninck, want het is alles in uwe macht:
9 Ende daer en is niemandt die u kan tegen zijn, wanneer ghy Israël wilt verlossen:
10 Ghy hebt den hemel ende de aerde geschapen, ende alles wat wonderlick is onder den hemel.
11 Ende ghy zijt een Heere van alles, ende niemant en kan u, die een Heere zijt, wederstaen.
12 Ghy kent alle dingen, ghy weet, Heere, dat ick niet uyt spijticheyt, noch uyt hooveerdicheyt, noch uyt eergiericheyt dit en hebbe gedaen, dat ick den hooveerdigen Aman niet en hebbe aengebeden.
13 Want ick soude gewillich zijn geweest, oock de voetstappen sijner voeten te kussen, tot behoudenisse Israëls.
14 Maer ick hebbe dit gedaen, op dat ick de eere eens menschen niet en soude stellen boven de eere Godts.
15 Ende ick en sal niemant aenbidden dan u die ghy mijn Heere zijt, ende ick en sal dat niet doen uyt hooveerdicheyt.
16 Ende nu, Heere Godt, ghy Coninck ende Godt Abrahams, spaert uw’ volck, overmits sy ons aensien om ons te verderven, ende begeerich zijn om uwe erve uyt te roeyen, die ghy van den beginne verkoren hebt.
17 En veracht uw’ deel niet dat ghy voor u selven uyt Egyptenlandt hebt verlost.
18 Verhoort mijn gebedt, ende zijt uw’ erfdeel genadich, ende went ons treuren in vreughde, op dat wy leven ende uwen name prijsen, Heere, ende en verdelght den mondt niet der gene die u loven.
19 Ende het gantsche Israël riep uyt alle kracht, want hare doodt was voor hare oogen.