De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
In de voorafgaande tweeartikelen zijn we uitvoerig ingegaan op de vertaling die Theodore Haak in de zeventiende eeuw gemaakt heeft van de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels. In deze aflevering zal het gaan over de verwerking van de Nederlandse kanttekeningen in Franse en Duitse bijbeledities uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw, en over de Litouwse vertaling van Chylinski, die daarbij de Statenvertaling gebruikt heeft.
1. De Geneefse bijbel
De Geneefse bijbel ontleent zijn naam niet alleen aan de stad Genève, waar hij vele malen werd gedrukt en uitgegeven, maar ook en wellicht vooral aan de theologen en predikanten van Genève die hem steeds weer opnieuw aanpasten aan hun vertaalprincipes en verbeterden naar de Hebreeuwse en Griekse grondtekst. Aan de wieg van de Geneefse bijbel staat Pierre Robert Olivetan, die om reden van zijn kennis van het Hebreeuws en het Grieks door Calvijn verzocht was de bestaande Franse vertaling van Jacques le Fèvre d’Etaples (Antwerpen, 1530) te herzien. Zijn werk van gedeeltelijke correctie en gedeeltelijke (her)vertaling waarbij hij zowel de bijbelse grondtekst gebruikte als de Latijnse vertalingen van Pagninus en Erasmus, verscheen in 1535 bij Pierre de Wingle te Neuchâtel.
De belangrijkste revisies zijn die van 1540, bekend als de bijbel met het zwaard,1 die van 1546, waarin Calvijn zelf de hand had, die van 1560 met zijn bittere aanval op Castellio, en die van 1588, ’tont reueu & conferé sur les textes Hebrieux & Grecs par les Pasteurs & Professeurs de l’Eglise de Geneue’ en sindsdien beschouwd als de standaardtekst van de Geneefse bijbel.
Deze bijbelvertaling werd in gebruik genomen door de Eglises Wallones, die in de 16de eeuw ontstonden in de Franssprekende gebieden van de Zuidelijke Nederlanden op grondslag van de hervorming van Calvijn. Op de vlucht voor de vervolgingen die vanaf 1578 in alle hevigheid tegen hen uitbraken, namen zij deze bijbel mee naar de Noordelijke Nederlanden, waar zij een goed onthaal vonden (Eerste Refuge), en waar zij de Waalse Gemeenten stichtten.2 In de tweede helft van de 17de eeuw profiteerden zij net als andere geloofsgemeenschappen van de gematigde godsdienstvrijheid en de financiële en economische groei en bloei. De belangrijke plaats die de Waalse Gemeenten toen in de Nederlandse samenleving innamen, komt onder andere tot uiting in de prachtuitgave van de Geneefse bijbel van 1669. Het schitterende exemplaar dat zich in de bibliotheek van het NBG bevindt, heeft als titel:
La Sainte Bible qui contient le vieux et le nouveau Testament, Edition nouvelle, faitc sur la Version de Genève, reveuë, & corrigée; Enrichie, outres les anciennes Notes, de toutes celles de la Bible Flamande, de la plus-part de celles de M. Diodati, & de beaucoup d’autres.
Deze editie in groot folioformaat is gedrukt en uitgegeven door Louys & Daniel Elzevier te Amsterdam met de toestemming (privilegie) van Johan de Witt, verleend in 1668. Verantwoordelijk voor het vertalen en aanbrengen van het notenapparaat, de registers en de inleidingen zijn Samuel des Manets en diens zoon Henry. De eerste was hoogleraar aan de universiteit van Groningen, de laatste was bedienaar van het Woord aan de Waalse gemeente te Delft.
Noten van de Statenvertaling
In hun woord vooraf geven zij niet alleen uiting aan hun trots deel te mogen hebben aan de ‘bonheur des Flamandes’ met wie zij het geloof op Calvinistische grondslag gemeen hebben, maar brengen zij ook de wens onder woorden om hun bijbel verrijkt te zien met de ‘Notes savantes et judicieuses’ van de Statenvertaling, die zo’n 30 jaar terug met toestemming van de Heren Staten Generaal het licht zag. Als geboren Fransen met goede kennis niet alleen van het Nederlands (la langue Flamande) maar ook van de bijbelse grondtalen achten zij zich als geen ander geschikt om de tekst van de Nederlandse bijbel met die van de Franse te vergelijken, en de uit het Nederlands vertaalde kanttekeningen op juiste wijze bij de Franse tekst in te passen: ‘placer les Notes dans leur juste assiette’. In negen punten zetten zij hun aanpak en werkwijze uiteen. Voor deze Geneefse editie gebruiken ze als basistekst de Parijse uitgave van 1652 door Pierre des Hayes, omdat ze die tot dan toe als de beste beschouwen.
Bij het opstellen van het notenapparaat hadden ze als hoofddoel alle kanttekeningen van de Statenvertaling op te nemen. Maar tegelijk handhaafden ze de noten van de Geneefse bijbel, drukten ze ook een deel van de aantekeningen van Diodati af, en maakten ze ook nog gebruik van de op- en aanmerkingen van Monsieur de Launay en de kritische bevindingen van Monsieur de Bleyswijck.
Verderop zal blijken dat dit soms tot doublures leidde en dat de lezer niet meer weet of een bepaalde opvatting nu komt van de Statenvertalers, van Diodati of van andere commentatoren. De parallelle plaatsen zijn integraal van de Statenbijbel overgenomen, omdat die het meest exact en uitgewerkt zijn. Door middel van de letters uit het alfabet worden ze zowel in de tekst als in de marge aangegeven. Enkele in de kanttekeningen opgenomen afkortingen zijn: H: l’Hebreu, C: le Caldaïque, S: le Syriaque, G: le Grec, L: le Latin, F: le Flamand, c.: c’est à dire, en ass.: assavoir.
De apocriefe boeken zijn overeenkomstig de ‘Vlaamse’ bijbel met de Waerschouwinge aen de lezers opgenomen achter het Nieuwe Testament. Aangezien kanttekeningen bij die boeken in de Statenvertaling ontbreken, zijn die van Diodati overgenomen. Ook alle inleidingen van de Statenvertaling op het Oude en Nieuwe testament en op elk afzonderlijk bijbelboek (Argument) zijn gehandhaafd, zij het dat ze zijn aangevuld met noodzakelijk geachte toevoegingen. Verder zijn de samenvattingen zoals die boven elk hoofdstuk in de Statenbijbel zijn afgedrukt, integraal behouden.
De afzonderlijke registers op het Oude en het Nieuwe Testament hebben ze niet overgenomen. Met gebruikmaking van die van de Statenvertaling hebben ze één totaalregister samengesteld, dat wat bijbelse personen en onderwerpen betreft zelfs een uitbreiding heeft ondergaan. Met het oog op deze uitgave zijn er vier kaarten beschikbaar. het Paradijs, de Woestijntocht, het Land Kanaan en de Reizen van de Apostelen, en voor wie wil ook nog de plattegrond van Jeruzalem.3 Tot slot maken ze nog enige opmerkingen over de juiste spelling en over de nauwkeurigheid waarmee de drukproeven zijn nagekeken.
Een vergelijking
Zoals ik al eerder zei, hebben ze weliswaar de inleidingen en de kanttekeningen van de Statenvertaling vertaald, maar daaraan door hen noodzakelijk geachte zinnen en woorden toegevoegd. Wat dat precies inhoudt, blijkt al meteen aan het begin van Genesis. De eerste zin van de ‘Inhout deses Boecks’ luidt in de Statenvertaling: ‘Dit eerste Boeck Mosis wordt genaemt met een woort uyt de Griecsche tale genomen, GENESIS, beteeckenende Geboorte, ofte, oorspronck, geslacht‘. De Franse tekst heeft: ‘Ce premier livre de Moyse, écrit, comme les suivans, par une revelation & inspiration particuliere de l’Esprit de Dieu, s’appelle Genese, du mot Grec Genesis, qui sinifie generation, origine, naissance, genealogie‘.
Uit de ingelaste woorden zou men kunnen afleiden dat de auteurs nog calvinistischer of dogmatischer hebben willen zijn dan de vaderen uit Dordrecht, door zo heel uitdrukkelijk de goddelijke inspiratie van de Schriften onder woorden te brengen.
Om een goede indruk te verstrekken van het vertaalwerk van beide mannen volgt hier in 2 kolommen de tekst van Genesis 11 vers 1 en Psalm 2 vers 1, beide met de aan de tekst voorafgaande samenvatting. Zodoende is ook een uitstekende vergelijking mogelijk met wat Haak gedaan heeft.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Genesis, Het xj. Capittel. Alle menschen hadden tot deser fijt toe eenerley sprake/ v.t. De kinderen der menschen bestaen eene Stade/ met tenen seer hoogen Toren uyt enckele trotsheyt te bouwen/ 3. Gods belet haer werck door verdeylinge der spraken/ ende verstroytse van malkanderen door de werelt/ 6. Babel bekomt daarvan den name/ 9. Sems nakomelingen tot op Abraham/ 10. die met sijnen vader/ Sarai/ ende Lot/ weckt uyt Ur der Chaldeen nae Haran/ 29.
Genese chap. XI. Tous les hommes jusques à present, n’avoyent eu qu’un méme langage, v.l. Ils se proposent par orgueil de bâtir une ville avec une fort haute tour, 3. Dieu empéche leur dessein par la confusion des langues, & les épard par le monde, 6. Babel tire son nom de là, 9. Les descendans de Sem jusqu’à Abram, 10. Qui avec Taré son pere, Sarai & Lot fils de son frere, sortit d’Ur des Caldéens & vint en Caran, 29.
1 Ende [1]de gantsche aerde was [2]van eenerley [3]sprake/ ende eenerley woorden. [1] Alle inwoonders der aerde/ voor ende na den Suntvloet/ tot dat dese verdeylinge der spraken geschiet is. [2] Het wort daer voor gehouden/ dat dit de Hebreeusche sprake (die haren naam heeft van Heber) geweest zij: onder anderen daerom, dat de eygene namen der eersten menschen van Hebreeuschen oorspronck zijn/ als Adam, Heva, Kain, Habel, &c. [3] Hebr. Lippe, alsoo in ’t volgende.
1 [1]Alors toute la terre estoit [2]d’un langage, & de mesme parole. [1] H.F. & toute la terre, c. tous ses habitans avant & depuis le deluge, jusqu’à la confusion & division qui se fit des langues en Babel. [2] H. d’une levre. Et on tient que ce langage étoit l’Hebreu, (ainsi appellé de Heber) entr’ autres parce que les noms propres des premiers hommes sont d’origine Hebraïque: comme Adam, Eve, Cain, Abel, &c.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Psalm ij Prophetye van het Coninckrijck des Messie/ onses Heeren jesu Christi: met een eernstich bevel aen de Coningen ende Regenten der aerde/ datse sich desen Coninck met gehoorsaemheyt sullen onderwerpen.
Pseaume II. Prediction touchant le regne du Messie N.S.J.C. avec une exhortation serieuse aux Rois & aux Gouverneurs du monde, qu’ils ayent à se soûmettre à ce Roi avec obeïssance.
1 [a] Waarom [1]woeden de [2]heydenen/ ende bedenken de volcken [3]ydelheyt? [a] Actor. 4:25 [1] Ofte/ woelen, rasen, rotten, loopen oproerichlick t’samen. Het Hebr. woort kan hebben de beteeckeninge van/ bij een komen, conventiculen houden, ende oock/ woelen, rumoerich, oproerich zijn, als afgenomen wort uyt Psal. 55.15 ende 64.3. Dan.6.7. [2] Ofte/ natien, soo Joden als Heydenen. Siet Act. 4.27. [3] Vergeefsche aenslagen/ waermede sy den raedt Gods niet konnen breken/ ende haer selven in perijckel van verderf brengen.
1. [a]Pourquoi [1]se mutinent [2]les nations, & pourquoi les peuples [3]projettent-ils [4]des choses vaines? [a] Act. 4.25 [1] Ou, bruyent, se tempétent, s’attroupent, se liguent, ou se bandent: Le mot H. peut avoir la sinification de s’assembler, ou, tenir des conventicules, & et aussi de bruire, & de s’émouvoir, comme on peut le recueillir du Ps.55.15. & 64.3. Dan.6.7. [2] Ass. tant Juifs que Gentils. Voi Act. 4.27. D’autres traduisent, les Gentils. [3] C. forment des desseins & font des entriprises qui ne leur profiteront de rien; mais se renverseront enfin á leur propre ruïne. [4] C. des projets inutiles, sans raison & sans fondement, par lesquels ils ne pourront nullement empecher le conseil de Dieu, & qui ne reüsiront qu’à leur confusion. H. des vanités.
Men kan uit het bovenstaande opmaken dat zowel de samenvattingen boven Genesis 11 en Psalm 2 als de kanttekeningen bij de bijbeltekst goed in het Frans zijn overgekomen. Waarom dan hier, dan daar, bewoordingen zijn toegevoegd of weggelaten, is een niet te beantwoorden vraag. Tegenover uitbreidingen als ‘fils de son frère’, ‘la confusion’ en ‘sans raison & sans fondement’, staan ook weer inkortingen zoals ‘ils’ (StV: kinderen der menschen) en ‘par orgueil’ (StV.: uyt enckele trots). Verder werkt het nogal verwarrend dat ten gevolge van de vermenging met noten uit andere bron het niet steeds helder is wat afkomstig is uit de Statenvertaling en wat van andere auteurs of commentaren. Zo blijkt noot 4 bij psalm 2 de vertaling te zijn van kanttekening 3 (met bovenvermelde toevoeging). Maar doordat noot 3 waarvan de herkomst moeilijk valt te traceren, ongeveer dezelfde inhoud heeft, is er een doublure ontstaan die hinderlijk werkt, een overdaad die schaadt.
Evenals bij ons artikel over Haak willen we dit gedeelte afsluiten met de zwaargeladen kanttekening 47 bij Romeinen 3:24 (3:23 in de Geneefse bijbel 1669).
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse Bijbel 1669
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:23 Estant justifiez gratuïtement par sa grace, par la redemption qui est en Jesus-Christ: Noot 56 bij vers 23: L’Apôtre nous represente ici & dans les paroles suivantes, toutes les causes & proprietés de la justifications par la foi, qui est revelée en l’Evangile: Sa cause premiere & principale, c’est la grace toute gratuïte & non meritée de nôtre Dieu; sa cause mouvante & meritoire, c’est la redemtion, satisfaction & expiation obtenuë par J. Christ que Dieu nous impute comme nôtre, pour étre couronnée en nous, comme nos pechés lui ont été imputés comme siens, pour étre punis en lui: Sa cause instrumentale, par laquelle nous nous appliquons le merite, la satisfaction & la propitiation faite par J.C. c’est la foi en son sang: Sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés: Sa proprieté, c’est d’une part que par elk est excluë toute vantance des hommes devant Dieu; & de l’autre, qu’elle n’est pas seulement pour les Juifs, mais aussi pour les Gentils.
Nauwkeurige vergelijking toont aan dat het dogmatische commentaar bij het ‘om niet gerechtvaardigd worden’ in grote trekken bewaard is gebleven. Het stramien waarop de Nederlandse tekst is opgebouwd: de opperste oorsaecke, de bewegende ende verdienende oorsaecke, het middel, het eynde, de eygenschap, vindt men in zijn geheel terug in de reeks: sa cause premiere et principale, sa cause mouvante & meritoire, sa cause instrumentale, sa cause finale, sa proprieté. Maar de formuleringen, vooral in het middenstuk, lijken onnodig omslachtig, vooral door de uitweiding over de toerekening. De tekst is dan wel veel bloemrijker geworden maar niet helderder.
Merk ook op hoe ‘het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden’ in de franse vertaling ‘sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés’ geworden is. Of is hier sprake van een zetfout en moet en gewoonweg als et worden gelezen?
In ieder geval hebben vader en zoon Maret met deze uitgave een groots werk geleverd, dat getuigt van het gezag en het ontzag dat dc Statenvertaling met haar kanttekeningen genoot in het zeventiende-eeuwse Europa. Of de vertaalde kanttekeningen nu ook werkelijk invloed hebben uitgeoefend op het denken en doen van de Franssprekende Calvinisten in het algemeen en van de Waalse Gemeenten in de Noordelijke Nederlanden in het bijzonder, valt moeilijk na te gaan. Een herdruk is mij althans niet bekend.
2. De Duitse Lutherbijbels van 1668, 1715/1716 en 1729
Onder de protestanten van het Duitse taalgebied was de Lutherbijbel in de zestiende en zeventiende eeuw zo overheersend, dat een vertaling die men op een andere grondslag of vanuit een afwijkende vertaalopvatting zou willen maken, niet op een welwillende ontvangst zou hoeven te rekenen. Toch hadden Calvinisten in het Duitse taalgebied behoefte aan een meer op Genève gerichte bijbeluitleg. Daarom was het volstrekt niet vreemd dat Paulus Tossanus, een man met wie we al eerder kennis hebben gemaakt in de voorafgaande artikelen over Haak, in 1617-1618 als hoogleraar in het Calvinistische Heidelberg, een Lutherbijbel voorzag van goed gereformeerd commentaar. Het werd een uitgave die meteen al bekritiseerd werd om zijn ‘Calvinistische tendenzen’.
In 1668 (Frankfurt), in 1715/16 (Minden) en in 1729 (Bazel) verschijnen opnieuw die door Tossanus becommentarieerde Lutherbijbels, maar dan uitgebreid met ‘Glossen und Auslegungen’ van anderen. Het exemplaar van 1729 dat zich in de bijbelcollectie van het NBG bevindt,4 vermeldt op de titelpagina liefst viermaal de Nederlanden als bron! Het zou te ver voeren om die letterlijk volgeschreven en in rood en zwart gedrukte pagina hier in zijn geheel te citeren. Het volgende volstaat:
Glossen und Auslegungen, welche fürnemlich aus der Niederländischen, so dann auch hie und da aus herrn Deodati und anderer hocherleuchteter Theologorum besten Annotationen ansehnlich vermehret/ und durch etliche Hebreischen/ Griechischen/ Niederländischen und anderer Sprachen wohlerfahrne Dienere Göttlichen Worts aufs neue ganß durchgangen, und deutlicher gegeben worden, dadurch der Text, wo er etwas dunckel und schwer, nüßlich erläutert und erkläret; wie nicht weniger mit weitlaufftigern Vorreden, Summarien, Concordantien und Registern, so wol vor das Alte als Neue Testament/ jedem seine besondere/ und zwar meist aus dem Niederländischen verfertigte neue überaus nüßliche Haupt- und verbesserte Namenregister versehen/ welche so eingerichtet/ dass sie vast vor eine Concordanß dienen mogen. Anjeßo aber ist diese neue Edition mit unverdrossener Mühe und grossestem Fleisse aufs neue wieder durch und durch nach denen ältesten uns neuesten so wol Niederländischen als hochteutschen Editionen revidiret’ enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de schrijver dezes.
Bekende namen
Opgenomen zijn een lange voorrede van J.J. Ulrich, opgedragen aan de christelijke lezer over de schoonheid en de kracht van de bijbel als Gods woord (liefst 27 foliopagina’s lang!), en de voorredes van Luther en Paulus Tossanus zelf. Voor ons onderwerp echter is veel interessanter de afgedrukte kopie van de in 1666 door de Heidelbergse theologen afgegeven licentie, ondertekend door Fridericus Spanheim, alweer een naam die we kennen uit de omgeving van Theodore Haak. Ook daarin wordt de vertaling van de glossen (= kanttekeningen) uit Nederlandse en Franse bronteksten genoemd. Vermeld wordt dat niet alleen de Luthertekst zorgvuldig is gecorrigeerd, ‘sondern auch die zuvor unvolkommene Glossen aus den Niederländischen und Franßösischen Originalien aufs neue fleißig überseßet’. Met die originelen zijn zonder twijfel de Statenvertaling en de Geneefse bijbel bedoeld.
En inderdaad zoals de titelpagina aangeeft, is veel uit de registers en de inleidingen op de bijbelboeken en ook het een en ander van het notenapparaat uit de Statenvertaling afkomstig. Vooral in het laatste zijn de bewerkers/vertalers meer dan in de registers en de inleidingen eclectisch te werk gegaan. Om aan te tonen dat de Statenvertaling echt de bron geweest is waaruit zij geput hebben, volgen hier twee voorbeelden van een vrijwel letterlijke vertaling uit het Nederlands, het een een lemma uit het Register, het ander de bekende noot bij Romeinen 3:24.
Statenvertaling 1637 register
Lutherbijbel 1729 register
Afgoden, Afgoderye/ soo inwendige als uytwendige/ wort/ als eenen grouwel/ geestelicke hoererye/ ende overspel/ Duyvelsdienst/ Ydelheyt/ leughen ende bedroch/ smerten/ nieticheden/ verfoeyselen/ dreckgoden/ hout ende steen/ andere Goden/ vreemde goden/ scherpelick verboden.
Abgötter/ Abgötteren/ oder Gößen/ Gößendienst/ innerlich und äußerlich/ wird gar ernstlich verboten/ als ein greuel/ geistliche hureren/ und ehebruch/ teufelsdienst/ eitelkeit/ lügen und betrug/ schmerßen/ scheusahl/ dreckgötter/ holz und stein/ andere und fremde Götter.
Statenvertaling + kanttekeningen
Lutherbijbel 1729
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:24 Und werden ohne verdienst gerecht aus seiner gnadc, durch die erlösung, so durch Christum JEsum geschehen ist. Noot 1 bij vers 24: Von hier an beschreibet der Apostel alle die ursachen und eigenschafften der rechtfertigung des glaubens, die uns im Evangelio geoffenbahret ist. Die oberste ursache ist die unverdiente gnade GOttes: die bewegende und verdienstliche ursache ist die versöhnung und erlösung durch Christum: Das mittel, dadurch dieselbe uns zugerechnet wird, der glaube an das blut Christi: Das ende, die offenbahrung der gerechtigkeit Gottes, und die vergebung der sünden. Die eigenschafft ist, dass aller ruhm des menschen fur GOTT hiedurch wird ausgeschlossen, und das dieselbige nicht nur den Juden, sondcrn auch den Heyden geoffenbahret.
Meer dan de Geneefse bijbel van 1669 en zelfs nog nauwkeuriger dan Theodore Haak hebben de Calvinistische bewerkers van deze Lutherbijbel hier de tekst van de Nederlandse kanttekening op de voet gevolgd. Wat de Apocriefe Boeken betreft, op dit punt konden de bewerkers/vertalers uiteraard niet om de beslissing van Luther heen, die ze als een geheel plaatste tussen het Oude en Nieuwe Testament. Maar als goede Calvinisten konden ze het aan het einde van de inleiding op deze boeken toch niet laten om er negatief over te oordelen. Als niet door de Geest ingegeven teksten ware het beter geweest wanneer de oude kerk ze nooit in de bijbel had opgenomen. Maar met uitdrukkelijke verwijzing naar de Synode van Dordrecht eerbiedigt men de opvatting dat ze omwille van de lieve vrede binnen de hervormingsgezinde kerken moeten worden gehandhaafd, zij het dat ze eerder achterin een plaats hadden moeten vinden overeenkomstig het besluit van diezelfde Synode! Uit dit alles mag duidelijk zijn dat dc Statenbijbel ook onder de Duitssprekende Calvinisten vermaard was om zijn inleidingen, registers en notenapparaat.
3. De bijbelvertaling van Chylinski
Het was in het jaar 1654 dat de Gereformeerde Synode van Litouwen besloot om een jongeman van Poolse afkomst en de leer van Calvijn toegedaan, met een beurs naar het buitenland te sturen. Zijn naam was Samuel Boguslaw Chylinski en zijn vermoedelijke geboortejaar 1635. In het jaar 1654 meldde hij zich bij de Universiteit te Franeker in de Noordelijke Nederlanden, waar Polen als Jan Makowski en Nicholas Arnold of Leszno theologie doceerden.5 Het waren hectische jaren, want de Litouwse Calvinisten raakten betrokken bij de oorlog die de Zweedse koning Gustav Karl X (1654-1660) tegen Polen ondernam. Chylinski ging in 1655 voor korte tijd naar Dantzig terug, om daar te vernemen dat zijn vader was gesneuveld en dat twee broers en twee zussen naar het oosten waren gedeporteerd.
Weer terug in Franeker werpt hij zich ondanks een zwakke gezondheid vol ijver onder andere op de studie van het Hebreeuws, en toen is bij hem waarschijnlijk ook de idee ontstaan om de bijbel in het Litouws te vertalen. Misschien is hij er daar in Franeker ook al mee begonnen. Op de eenendertigste maart 1657 verliet hij Franeker om over te steken naar Engeland, alwaar hij april 1657 in Londen aankwam.
Er zijn voldoende Engelse getuigenissen voorhanden waaruit blijkt dat hij onmiddellijk aan de gang is gegaan met de vertaling van de bijbel in het Litouws, en dat hij eind november 1659 met zijn vertaalarbeid is gereedgekomen. Of dat in opdracht was van de Synode van Kiejdany, die eind 1656/ begin 1657 tot een bijbelvertaling in het Litouws het besluit nam, lijkt niet goed meer te achterhalen.6
Volgens diezelfde Engelse gegevens heeft hij zich die drie jaar niet alleen beziggehouden met het vertaalwerk, maar ook met het verzamelen van gelden voor het zetten en drukken van de tekst. Onder de mensen met wie Chylinski contact had, of die Chylinski aanmoedigden, van raad dienden en zelfs financieel steunden, waren mannen van naam zoals: John Dury, Samuël Hartlib en Comenius, dezelfden die we ook al tegengekomen zijn in de kring rond Haak. Ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat Haak en Chylinski elkaar moeten hebben gekend? Beiden waren in dezelfde jaren en in hetzelfde land dag en nacht bezig met dezelfde vertaalarbeid. Of is dit te veel speculatie?
Omdat het er maar niet van kwam dat het kant en klare manuscript uitgegeven werd, ondernam Chylinski in 1661 een reis naar Litouwen om de zaak te bepleiten bij de Synode van Kiejdany (20-24 augustus). Bij zich had hij 11 drukproeven van het Oude Testament en nog andere manuscripten. Nadat hij in Engeland was teruggekeerd, werden er nooit bewezen beschuldigingen tegen hem ingebracht dat hij de opbrengst van collectes verduisterd zou hebben. Die verdachtmakingen leidden er wel toe dat de Synode van Wilna (3-10 juni 1663) hem van zijn functie onthief en de taak overdroeg aan Jan Krainski en Nicholas Minwid.
Om een lang verhaal kort te maken, het kwam erop neer dat die drukproeven van Genesis tot en met de Psalmen aanvaard werden, dat de rest van het Oude Testament aan een strenge correctie zou worden onderworpen en dat het manuscript van het Nieuwe Testament werd afgewezen. Het is niet onmogelijk dat Jan Borzymowski, de aangewezen supervisor, zich bij zijn beoordeling heeft laten leiden door afgunst, temeer omdat hij zelf bezig was met het Nieuwe Testament.
Chylinski keerde niet meer naar Litouwen terug en overleed enkele jaren later in 1668, wellicht als een berooid en ontgoocheld man. Van de bijbeltekst (Genesis tot en met Psalm 40) die in 1661 in druk gereed lag, bestaan nog drie exemplaren.
Nederlands in de Litouwse vertaling
Dit alles is op zichzelve wel interessant, maar wat is het verband met de Statenvertaling? Wel, in 1932 kocht het Brits Museum in Londen van een particulier een handschrift van het Nieuwe Testament aan dat in 1934 door Stanislaw Kot geïdentificeerd werd als de volledige vertaling van het Nieuwe Testament door Chylinski. Een tekstkritische uitgave zag te Poznan in 1958 het licht, met uitvoerige inleidingen en studies. Poolse en Litouwse taalwetenschappers, met name Jan Otrebski en mevr. I. Zawadska, waren van mening dat Chylinski wel eens een Nederlandse ‘Vorlage’ geraadpleegd kon hebben, misschien wel de Statenvertaling. Dit op grond van Nederlandse woorden in de bijbeltekst zelf en in aantekeningen voor en achter in het handschrift.
Het onderzoek hiernaar is vorig jaar in een stroomversnelling gekomen doordat het Nederlands Bijbelgenootschap van twee zijden benaderd werd om hierbij enige hulp te bieden. Enerzijds van de kant van Prof. Dr. Bernfried Schlerath uit Berlijn en anderzijds van de kant van mevr. Gina Kavaliunaite van het Litouwse Taalinstituut (Lietuviu Kalbos Institutas) te Vilnius.7
Hier volgen enkele voorbeelden die moeten aantonen dat Chylinski een Statenbijbel bij de hand heeft gehad:
1 Timoteus 4:14 luidt:
En versuymtmet dowanoo kuriy ira, enz.
Titus 3:8:
ir noriu idand tuo dayktus ernstelich stypryntumbey, enz.
Hebreeën 4:12:
ir dwasioo, ir sumezgimump, ir mercks, enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de auteur dezes.
Het gaat om de woorden ‘En versuymt met’, ‘ernstelich’ en ‘mercks’, die zonneklaar uit de Statenvertaling afkomstig zijn. Daarbij heb ik de voorzichtige suggestie gedaan dat `en versuymt met’ eigenlijk gelezen moet worden als ‘en versuymt niet’ overeenkomstig de Nederlandse tekst, en dat de Poolse onderzoekers het woord verkeerd zouden hebben gelezen, niet alleen ten gevolge van het moeilijk te ontcijferen handschrift, maar ook vanwege een niet optimale kennis van de orthografie van Nederlandse woorden uit de zeventiende eeuw.
Voorbeelden uit aantekeningen achter in het handschrift zijn onder andere: ‘werkiert’ (Handelingen 2:41); ‘hebbeik u geschrewen’ (1 Johannes 5:13); ‘wertragen – verslappen’ (Galaten 6:8) en ‘met inerliche onterminge bewegkt zijnde’ (Lucas 10:33). Ook hier krijgt men de indruk dat dc uit het Nederlands afkomstige woorden mogelijkerwijze niet helemaal goed door de Poolse tekstuitgevers gelezen zijn. Op dit stuk zou nader onderzoek van het nieuwtestamentische handschrift van Chylinski mijns inziens zeker nog wenselijk zijn.
Interessant is het ook om te kunnen achterhalen welke editie Chylinski kan hebben geraadpleegd. Gesuggereerd is onder andere de Gouda-editie van 1647 door de gebroeders Rammazeyn, maar dc reden waarom is mij niet duidelijk. De edities van de Statenvertaling van 1637 af vertonen geen onderlinge tekstverschillen. Hooguit doen zich minieme spellingsveranderingen voor, maar die kunnen geen aanleiding geven tot schrijfwijzen als ‘wertragen’ in plaats van ‘vertragen’ of als ‘onterminge’ in plaats van ‘ontferminghe’. Het kleine aantal Nederlandse woorden, een tiental, vormt toch wel een te smalle basis om een verantwoorde keuze te maken uit de vele edities van 1637 tot en met 1657.
Natuurlijk is het mogelijk dat Chylinski uit het hoofd geciteerd heeft. Meer voor de hand ligt het echter aan te nemen dat hij een Statenbijbel vanuit Franeker naar Engeland heeft meegenomen. Wellicht dat dit zelfs de gecorrigeerde editie 1657 van Ravesteyn kan zijn geweest. Verder onderzoek door leden van het Lietuviu Kalbos Institutas en door andere taalgeleerden zal uiteindelijk moeten uitwijzen hoe groot de rol van de Statenvertaling geweest is voor het vertaalwerk van Chylinski.
In ieder geval mevrouw Kavaliunaite houdt het voor mogelijk dat de Litouwse tekst van het Nieuwe Testament volledig uit de Statenvertaling vertaald is! Met gespannen belangstelling wachten we de resultaten van hun bevindingen af.
De heer A.W.G. Jaakke is vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
A.W.G. Jaakke, ‘Ver over de grenzen III. De invloed van de Statenvertaling in het buitenland’ in: Met Andere Woorden 16/1 (maart 1997), 2-16.
1 De Heylige Geest wort met sichtbare teeckenen op den Pincksterdagh over de Apostelen uytgestort. 4 welcke met sijne gaven vervult zijnde spreken de groote daden Godts in allerley talen. 5 waer over binnen Ierusalem onder allerley natien van volcken beroerte ontstaet, soo dat sommige haer verwonderen, ende andere daer mede spotten. 14 Petrus wederleght de spotters, ende wijst aen, dat sulcks geschiet is na de voorsegginge des Propheten Ioëls. 22. Bewijst uyt de Psalmen Davids dat Iesus, dien sy gekruyst hadden, van den dooden was opgestaen, geseten ter rechter hant Godts, ende van daer dese gaven hadde uytgestort. 36 ende dat hy over sulcks de beloofde Messias was. 37 Waer door de toehoorders verslagen zijnde worden van Petro tot bekeeringe vermaent, ende worden harer drie duysent gedoopt. 42 welcke volherden in de leere der Apostelen, ende oeffeninge der Godtsdienstigheyt ende der liefde, hebbende de goederen gemeyn. 47 ende de gemeynte neemt dagelicks toe.
Het woort Pinckster, is een gebroken woort van ’t Griecksche woort Pentecoste, dat is, de vijftighste dagh: waer mede genaemt wert het tweede groote jaerfeest, op welck de eerstelingen der vruchten opgeoffert wierden, Num. 28. vers 26. om dat het begon op den vijftighsten dagh na den tweeden Paeschdagh, Levit. 23. versen 15, 16. op welcken vijftighsten dagh na het eerste Paesschen, ende den uytgangh der kinderen Israëls uyt Egypten, de wet oock van Godt op den bergh Sinai is gegeven, Exod. 19.1, 11. Siet van dit feest oock Actor. cap. 20. vers 16. 1.Cor. 16. vers 8.
Pinckster-[feests]
Handelingen 2:1
Dat is, gekomen was.
vervult wert, waren
Handelingen 2:1
Namel. de twaelf Apostelen, die dese belofte voornamelick was gedaen. Siet hier na versen 4, 14, 15.
Dat is, in een plaetse vergadert, namelick, in een opperzale binnen Ierusalem, Actor. 1.13.
by een.
2Ende daer geschiedde
Handelingen 2:2
Dat is, onvoorsiens.
haestelick uyt den hemel een geluyt, gelijck als van eenen geweldigen
Handelingen 2:2
Dat is, met sterck gedruys waeijende.
gedrevenen
Handelingen 2:2
Ofte, blas. Dese wint beduydde den Heyligen Geest, die den Apostelen gegeven is, ende door den dienst der Apostelen soude worden gegeven, ende doordringen tegen alle gewelt.
wint, ende vervulde het geheele huys daer sy saten.
3Ende
Handelingen 2:3
Aen haer, namelick, de Apostelen.
van haer werden gesien
Handelingen 2:3
Dat is, gedaenten van tongen die gedeelt ofte gespleten waren: waer mede te kennen gegeven wierden de menigerley talen, met welcke de Apostelen souden spreken, ende het Euangelium onder alle volckeren verkondigen. Siet vers 4.
verdeelde tongen als
Handelingen 2:3
D. vyerigh: waer mede beduydt wiert, dat de Heylige Geest de herten der Apostelen ende harer toehoorders ontsteken soude met een licht der kennisse Godts, met vyerige liefde Godts ende des naesten, ende yver tot Godts eere ende der menschen saligheyt.
Dat is, vreemde, den Apostelen te voren onbekende talen. Marcus seght nieuwe, Marc. 16.17.
andere
Handelingen 2:4
Gr. tongen: gelijck vers 11.
talen, soo als
Handelingen 2:4
Dat is, de Heylige Geest, 2.Petr. 1.21.
de Geest haer gaf
Handelingen 2:4
Het Griecks woort beteeckent eenige treflicke saken ofte spreucken voortbrengen. Siet vers 11.
uyt te spreken.
5Ende daer waren Ioden te Ierusalem
Handelingen 2:5
Dat is, haer onthoudende voor eenen tijt, ofte om in de Ioodsche religie onderwesen te worden, Actor. 6.9. ende cap. 9. vers 29. ofte om het feest van Pinckster te houden, Exod. 23.17.
woonende, Godtvruchtige mannen van allen volcke der gene
Handelingen 2:5
Dat is, die door de vervolgingen der Assyrische, Babylonische, Egyptische, ende Syrische Koningen in alle landen verstroyt waren, 1.Petr. 1.1. ende alsoo is vervult het gene te voren geseght was, Iesa. 43.5, 6.
die onder den hemel zijn.
6Ende als
Handelingen 2:6
Dat is, dit geluyt van desen wint, ofte, als dit geruchte verbreyt was.
dese stemme geschiet was, quam de menighte te samen, ende wiert
Handelingen 2:6
Ofte, verwerret, namelick, ofte in dit t’samen komen, ofte in haer gemoedt door verwonderinge van dese vreemde sake.
beroert: want een yegelick hoorde haer
Handelingen 2:6
Soo en spraken dan de Apostelen niet in eene tale, gelijck sommige meenen: want soo soude dit mirakel in de toehoorders geweest zijn, ende niet in de Apostelen: maer in verscheydene, na de verscheydenheyt der talen, die de toehoorders spraken ende verstonden. Siet Actor. c. 10. vers 46. ende 19.6. ende 1.Cor. capp. 12. 13. 14.
in sijn eygen tale spreken.
7Ende sy
Handelingen 2:7
Namel. als of sy buyten hare sinnen verruckt waren.
ontsetteden haer alle, ende verwonderden haer, seggende tot malkanderen, Siet, en zijn niet alle dese, die daer spreken,
Handelingen 2:7
D. die in Galilea geboren zijn, ende altijt gewoont hebben, ende slechte ende ongeleerde lieden zijn, geen andere tale als hare moeders tale geleert hebbende.
Galileers?
8Ende hoe hooren wy’se een yegelick in onse eygen tale, in welcke wy geboren zijn?
9Parthers ende Meders, ende
Handelingen 2:9
Elam was een deel van Persien, alsoo genaemt van Elam een sone van Sem, Gen. 10.22. 1.Chron. 1.17.
Elamiten, ende die inwoonders zijn van
Handelingen 2:9
Dat is, soo wel die in Mesopotamia als die in Iudea woonen ende geboren zijn. Mesopotamia is een deel van Syria, alsoo in het Griecks genaemt om dat het light midden tusschen de twee rivieren Tigris ende Euphrates, Genes. 24.10. ende 35.9.
Mesopotamia, ende Iudea, ende Cappadocia, Pontus, ende
Handelingen 2:9
Asia wort in het gemeyn genaemt het derde deel der werelt doe bekent, ende in het bysonder dat deel het welck eertijts kleyn Asien ende nu Natolia genaemt wort, waer van oock Cappadocia, Pontus, Phrygia, ende Pamphylia deelen waren: maer hier schijnt het noch bysonderlicker genomen te worden voor het deel van kleyn Asien, ’t welck light ontrent de Egeesche zee tegen over Macedonien ende Thracien.
Asia,
10Ende Phrygia, ende Pamphylia, Egypten, ende de deelen Libye, welck by
Handelingen 2:10
Dit was een stadt in Libya ofte Aphrica, van welcke het omliggende lant Libya Cyrenaica genoemt wiert. In alle dese landen waren de Ioden over lange verstroyt, ende spraken de talen van die landen, 1.Petr. 1.1.
Cyrenen [light,] ende
Handelingen 2:10
D. die te Roomen ofte daer ontrent geboren ofte woonachtigh waren, ende te Ierusalem om hare saken, ofte om den Godtsdienst gekomen waren.
uytlandische Romeynen, beyde
Handelingen 2:10
Namelick, niet alleen van religie, maer oock van afkomste ende geslachte.
Ioden ende
Handelingen 2:10
Gr. Proselytoi, dat is, aenkomelingen, Ioden niet van geslachte, maer van religie. siet Matth. 23.15.
Iodengenooten,
11
Handelingen 2:11
Dat is, geboren ofte woonende in het eylant Creta, nu Candia genaemt. Siet Actor. 27.7, 12. Titum 1.5.
Cretensen ende Arabiers, wy hooren’se in onse
Handelingen 2:11
Gr. tongen, vers 4.
talen
Handelingen 2:11
Ofte, de heerlicke daden Godts, Namelick, die hy door Iesum Christum gedaen heeft, tot der menschen saligheyt, Luce 1.49.
de groote wercken Godts spreken.
12Ende sy ontsetteden haer alle, ende wierden
Handelingen 2:12
D. sy twijfelden, wat doch dit wesen mochte, ende wat sy daer van souden gelooven.
twijfelmoedigh, seggende d’een tegen den anderen, Wat wil doch dit zijn?
13Ende
Handelingen 2:13
Eenige, mogelick uyt de Schriftgeleerde, Pharizeen, Sadduceen, ende hares gelijcke.
andere spottende seyden, Sy zijn vol
Handelingen 2:13
Dat is, sy zijn droncken: Sommige setten dit over, Sy zijn vol mosts. Doch het en was doe noch den tijt niet van most, dat is, van nieuwen gepersten wijn.
soeten wijns.
14Maer Petrus staende met de elve, verhief sijne stemme, ende sprack tot haer, Ghy Ioodsche mannen, ende ghy alle die te Ierusalem woonet, dit zy u bekent, ende laet mijne woorden tot uwe ooren ingaen.
15Want dese en zijn niet droncken, gelijck ghy vermoedt: want het is [eerst]
Handelingen 2:15
Namelick, na den opgangh der sonne, gelijck de Ioden hare uren des daeghs reeckenden. Siet Matth. 20.3. Ioan. 11. vers 9. ende komt over een met onse negende ure. De Ioden, gelijck sommige seggen, plachten op de Feestdagen nuchteren te blijven sonder eten ende drincken, tot de seste ure toe, dat is, tot den middagh.
de derde ure van den dagh.
16Maer dit is het, dat gesproken is door den Propheet Ioël,
Soo worden genaemt de tijden des Rijcks Christi, na sijne toekomste, 1.Corinth. 10.11. Hebr. 1.1. die alsoo genaemt worden, om dat in deselve geen veranderinge meer en sal geschieden in den dienst Godts, ende na deselve het eynde der werelt sal volgen.
Dat is, Godt klaerlick kennen, ende andere van hem onderrichten. Onder de maniere van onderwijsinge, die in het Oude Testament aen weynige gebruyckelick was, Numer. cap. 12. vers 6. wort beschreven de overvloedige onderwijsinge ende kennisse, die in het Nieuwe Testament soude wesen tot het eynde der werelt.
propheteeren, ende uwe jongelingen sullen gesichten sien, ende uwe oude sullen droomen droomen.
18Ende oock op mijne dienstknechten, ende op mijne dienstmaeghden, sal ick in die dagen van mijnen Geest uytstorten, ende sy sullen propheeteren.
19Ende ick sal
Handelingen 2:19
Dat is, wonderbaerlicke teeckenen van Godts toorn tegen de vyanden ende vervolgers der Kercke Godts. Siet Matth. cap. 24. vers 29. Luce 21. vers 25.
wonderen geven, in den hemel boven, ende teeckenen op der aerden beneden, bloet, ende vyer, ende roockdamp.
20De sonne sal verandert worden in duysternisse, ende de mane in bloet, eer dat de groote ende doorluchtige
Handelingen 2:20
Dat is, de dagh in welcke de Heere Iesus Christus sal komen om te oordeelen de levendige ende de dooden.
Ende het sal zijn, dat een yegelick die den name des Heeren sal
Handelingen 2:21
D. hem voor den Salighmaker met waren geloove erkennen, de saligheyt in hem alleen soecken, hem om deselve, als oock in alle nooden, aenroepen, ende hem recht dienen.
aenroepen, saligh sal worden.
22Ghy Israëlitische mannen, hoort dese woorden: Iesum den Nazarener eenen man van Gode
Handelingen 2:22
Gr. in, ofte, tot, ofte, aen u.
onder u-lieden
Handelingen 2:22
D. klaerlick bewesen, dat hy van Godt gesonden, ende de ware Messias was.
betoont door krachten ende wonderen, ende teeckenen, die Godt door hem gedaen heeft in ’t midden van u, gelijck oock ghy selve weet.
D. van de doot die hem met ende na vele smerten was aengedaen. Petrus schijnt hier te sien op de woorden, die gebruyckt worden Psalm 18.6. alwaer staet, de stricken, banden, ofte, zeelen des doots, het welck op het woort ontbonden bequaemlick past.
de smerten des doots ontbonden hebbende, alsoo het niet mogelick en was, dat hy van deselve [doot] soude gehouden worden.
Ick sagh den Heere alle tijt voor my: want hy is aen mijne rechter [hant,] op dat ick niet beweeght en worde.
26Daerom is mijn herte verblijdt, ende mijne tonge verheught haer: ja oock mijn vleesch sal
Handelingen 2:26
Ofte, woonen, namelick, in ’t graf, als in eenen tabernakel, gelijck ’t Griecks woort mede brenght.
rusten
Handelingen 2:26
Namelick, van haest wederom uyt het graf op te staen.
in hope:
27Want ghy en sult
Handelingen 2:27
D. my, een deel voor het geheel genomen zijnde, Gen. 46. vers 26. Psalm 3.3. Actor. 27.37. ende wederom het geheel voor een deel verstaen zijnde, mijn lichaem. Alsoo wort het woort ziele dickwils genomen, Lev. cap. 19. vers 28. ende cap. 21. versen 1, 11. Numer. c. 5. vers 2. ende cap. 9. vers 10. Hagg. 2.14. Eenige verstaen door dese woorden, mijn ziele, Christum den Messiam, als of David seyde, Ghy en sult mijn ziele, D. den Christum, die in my leeft, Galat. 2.20. ende die ’t leven ende opstandinge is, Ioan. 11.25. niet laten in de helle. Doch ’t eerste gevoelen is het gemeynste.
mijne ziele in de
Handelingen 2:27
Het Hebreeusch woort Scheol ende het Griecks Hades, ’t welck hier wort gebruyckt, beteeckent somwijlen de plaetse der verdoemde, Deuter. 32.22. Iob 11.8. Matth. 11.23. Luce 16.23. in welcke beteeckenisse het hier niet en kan genomen worden, overmits Christi ziele, van het lichaem door de doot gescheyden zijnde, niet in die plaetse maer in het paradijs geweest is, Luce 23.43. Somwijlen beteeckent het de helsche smerten ende benauwtheden, 1.Sam. 2.6. Psalm 18.6. ende 116.3. in welcke beteeckenisse sommige meynen dat dit woort alhier soude konnen genomen worden, alsoo Christus voor sijne doot soodanige smerten in sijn ziele geleden heeft. Doch alsoo het selve woort oock dickwils genomen wort voor ’t graf, Genes. cap. 37. vers 35. Iob 17.13. Psalm 6.6. ende 30.4. Prov. 1.12. ende 27.20. Iesa. 5.14. ende 38.18. Apoc. 20.13. ende hier gesproken wort van den staet Christi na sijn doot ende van sijne opstandinge uyt deselve, soo wort het wel allerbequaemst hier verstaen van het graf in ’t welck Christi ziele, Dat is, Christus, doch na sijn lichaem, gelegen heeft tot op den derden dagh.
helle niet verlaten, noch en sult uwen
Handelingen 2:27
D. den Messiam, die heyligh, onnoosel, onbesmet moeste wesen, ende afgesondert van de sondaren, ende die de Vader tot dat ampt geheylight heeft. Soo wort deselve doorgaens genaemt, Dan. 9.24. Marc. 1.24. 1.Ioan. 2.20. Apoc. 3.7.
Heyligen niet [over]geven, om verdervinge te
Handelingen 2:27
D. gevoelen, ofte onderworpen te zijn.
sien.
28Ghy hebt my de wegen des levens
Handelingen 2:28
D. mede gedeelt, gegeven.
bekent gemaeckt: ghy sult my vervullen met verheuginge door uw’ aengesichte.
29Ghy mannen broeders, het is [my] geoorloft vry uyt tot u te spreken van
Handelingen 2:29
D. een van de voornaemste voorvaders des Ouden Testaments, hoedanige oock geweest zijn Abraham, Isaac, Iacob, ende de twaelf hoofden van de stammen Israëls.
D. uyt een van sijne nakomelingen. Siet. 2.Sam. 7.12. ende Psalm 132.11. ’t welck in de maget Maria vervult is.
uyt de vrucht sijner lenden, soo veel
Handelingen 2:30
D. de menschelicke nature, Rom. 1.3.
het vleesch aengaet, den Christum verwecken soude, om [hem] op sijnen
Handelingen 2:30
Namel. sijnen Konincklicken throon. Doch wort dit verstaen niet van een wereltsch Koninckrijck, hoedanigh Davids was, maer van een geestelick ende eeuwigh Koninckrijck, waer van Davids Koninckrijck een voorbeelt was, Luce 1.32, 33. Ioan. 18.36.
throon te setten:
31Soo heeft hy [dit] voorsiende gesproken van de opstandinge Christi,
D. door Godts almachtige kracht, Psalm 44.4. Anders, tot de rechter hant Godts verhooght zijnde, Namelick als hy opgestaen ende ten hemel gevaren zijnde, geseten is ter rechter hant Godts, Marc. 16.19.
door de rechter [hant] Godts verhooght zijnde, ende
Door het sitten ter rechter hant Godts wort verstaen de allerhooghste eere, heerlickheyt ende macht: gelijck onder de menschen gebruyckelick is, als men yemant op het hooghste wil eeren, dat men hem stelt aen sijn rechter hant, 1.Reg. 2.19. Psalm 45.10. De voordere verklaringe van dese woorden siet Psalm 110.1, etc.
Sit aen mijne rechter [hant,]
35Tot dat ick uwe vyanden sal geset hebben tot een voetbanck uwer voeten.
36Soo wete dan sekerlick het gantsche
Handelingen 2:36
D geslachte, ofte volck.
huys Israëls, dat Godt hem tot
Handelingen 2:36
Namelick, van sijne gemeynte, ofte van ’t volck Godts.
Namelick, om de verdiende straffe te ontvlieden, vergevinge onser sonden te verkrijgen, ende saligh te worden.
doen, mannen broeders?
38Ende Petrus seyde tot haer,
Handelingen 2:38
Namelick, van uw’ ongeloove ende andere sonden.
Bekeert u, ende een yegelick van u werde gedoopt
Handelingen 2:38
Siet Matth. 28. vers 19. hoewel hier des Soons name alleen genoemt wort, overmits hy de Middelaer is des verbonts, waer van de doop een zegel is, soo en worden daer mede niet uytgesloten de Vader, die hem gesonden heeft, ende de Heylige Geest die hem gesalft heeft. siet oock d’aenteeck. op Actor. 8.16.
in den name Iesu Christi,
Handelingen 2:38
D. tot versekeringe dat uwe sonden u om Christi wille vergeven zijn, Actor. 22.16. want niet het water des doops, maer ’t bloet Christi reynight ons eygentlick van alle onse sonden, 1.Ioan. cap. 1. vers 7.
tot vergevinge der sonden: ende ghy sult
Handelingen 2:38
Namelick, niet alleen de gaven des Heyligen Geests, die alle gelovige gemeyn ende ter saligheyt noodigh zijn, maer oock dese extra-ordinarise gaven die wy nu ontfangen hebben, want dese doe oock aen andere geloovige mede gedeelt wierden, tot verbreydinge ende bevestinge des Euangeliums, Actor. 8.17. ende 19.6.
de gave des Heyligen Geests ontfangen.
39Want u komt
Handelingen 2:39
Namelick, die te voren is verhaelt uyt Ioël 2.28. ende dat oock volgens het verbont Godts, dat hy met Abraham ende sijnen zade gemaeckt heeft, Genes. 17.7.
de belofte toe, ende
Handelingen 2:39
D. uwe sonen ende dochteren, gelijck daer staet Ioël 2.28.
D. die noch namaels sullen geboren worden, van geslachte tot geslachte: ofte, den Heydenen: want die worden oock geseght verre geweest te zijn, Iesa. 57.19. Ephes. 2. vers 13.
verre zijn, soo vele als’er de Heere onse Godt
Handelingen 2:39
Namel. tot de uytverkorene Ioden, door de predicatie des Euangeliums.
toe roepen sal.
40Ende met veel meer andere woorden betuyghde hy, ende vermaende [se,] seggende,
Handelingen 2:40
D. ontreckt u, of scheydt u af, op dat ghy behouden meught worden.
Wort behouden van dit
Handelingen 2:40
Gr. krom, slim, geslachte der Schriftgeleerde ende Pharizeen, ende der andere ongeloovige Ioden.
verkeert geslachte.
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
In de voorafgaande twee artikelen zijn we uitvoerig ingegaan op de vertaling die Theodore Haak in de zeventiende eeuw gemaakt heeft van de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels. In deze aflevering zal het gaan over de verwerking van de Nederlandse kanttekeningen in Franse en Duitse bijbeledities uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw, en over de Litouwse vertaling van Chylinski, die daarbij de Statenvertaling gebruikt heeft.
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
In de voorafgaande twee artikelen zijn we uitvoerig ingegaan op de vertaling die Theodore Haak in de zeventiende eeuw gemaakt heeft van de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels. In deze aflevering zal het gaan over de verwerking van de Nederlandse kanttekeningen in Franse en Duitse bijbeledities uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw, en over de Litouwse vertaling van Chylinski, die daarbij de Statenvertaling gebruikt heeft.
Ofte, met behagen, gewillighlick: daer toe door de genade Godts gewilligh gemaeckt zijnde.
geerne aennamen, wierden gedoopt: ende daer wierden op dien dagh [tot haer] toegedaen ontrent drie duysent
Handelingen 2:41
D. persoonen, Genes. 46.27.
zielen.
42Ende sy waren
Handelingen 2:42
Siet Actor. 1.14.
volherdende in de leere der Apostelen, ende
Handelingen 2:42
Namelick, der heyligen in ’t gemeyn, ofte in het bysonder van de goederen, gelijck verklaert wort versen 44, 45.
in de gemeynschap, ende
Handelingen 2:42
Daer door wort verstaen ofte datse te samen aten ende droncken, ofte datse het heylige Avontmael met malkanderen hielden, Actor. 20.7. het welck sy somwijlen beyde te samen deden, gelijck men sien kan 1.Cor. 11.21, 22.
in de brekinge des broots, ende in de
Handelingen 2:42
Namelick, die opentlick in de vergaderingen van de gantsche gemeynte geschiedden.
D. vergaderden dickwils by malkanderen in een plaetse.
waren by een, ende hadden alle dingen
Handelingen 2:44
Namel. wat aengaet het gebruyck der goederen in tijt van noot, maer niet wat aengaet den eygendom der selve, eerse aen de Apostelen waren overgelevert: gelijck te sien is Actor. cap. 5. vers 4.
Namel. elck een sijne portie toebrengende, om haer alsoo matighlick met malkanderen te verheugen, ende onderlinge te stichten. Gr. namen sy te samen voedtsel.
aten sy te samen met verheuginge ende eenvoudigheyt des herten:
D. wrochte krachtelick door sijnen Heyligen Geest in de herten der menschen, datse haer tot de gemeynte der geloovige voeghden.
dede dagelicks tot de gemeynte
Handelingen 2:47
Namel. door den geloove in Christum.
die saligh wierden.
1 De heylige Geest wort met sichtbare teeckenen op den Pincxster-dagh over de Apostelen uytgestort. 4 welcke met sijne gaven vervult zijnde spreken de groote daden Godts in allerley talen. 5 waer over binnen Ierusalem onder allerley natien van volcken beroerte ontstaet, so dat sommige haer verwonderen, ende andere daer mede spotten. 14 Petrus wederleght de spotters, ende wijst aen, dat sulcks geschiet is na de voorsegginge des Propheten Ioëls. 22. Bewijst uyt de Psalmen Davids dat Iesus, dien sy gekruyst hadden, van den dooden was opgestaen, geseten ter rechter-handt Godts, ende van daer dese gaven hadde uytgestort. 36 ende dat hy over sulcks de beloofde Messias was. 37 Waer door de toehoorders verslagen zijnde worden van Petro tot bekeeringe vermaent, ende worden harer dry duysent gedoopt. 42 welcke volherden inde leere der Apostelen, ende oeffeninge der Godts-diensticheyt ende der liefde, hebbende de goederen gemeyn. 47 ende de Gemeente neemt dagelijcks toe.
Het woort Pinckster, is een gebroken woordt van ’t Griecksche woordt Pentecoste, dat is, de vijftichste dagh: waer mede genaemt werdt het tweede groote jaer-feest, op welck de eerstelingen der vruchten op-geoffert wierden. Num. 28.26. om dat het begon op den vijftichsten dagh na den tweeden Paesch-dagh. Lev. c. 23.15, 16. op welcken vijftichsten dagh na het eerste Paschen, ende den uytganck der kinderen Israels uyt Egypten, de Wet oock van Godt op den bergh Sinai is gegeven. Exo. 19.1, 11. Siet van dit Feest oock Actor. 20.16. ende 1.Cor. 16.8.
Pinckster-[Feests]
Handelingen 2:1
D. gekomen was.
vervult wert, waren
Handelingen 2:1
N. de twaelf Apostelen, die dese belofte voornamelijck was gedaen. Siet hier na vs 4, 14, 15.
D. in een plaetse vergadert, namelick in een opper-sale binnen Ierusalem. Act. 1.13.
by een.
2Ende daer geschiedde
Handelingen 2:2
Dat is, onvoorsiens.
haestelick uyt den hemel een geluyt, gelijck als van eenen geweldigen
Handelingen 2:2
Dat is, met sterck gedruys waeyende.
gedrevenen
Handelingen 2:2
Ofte, blas. Dese windt beduydde den H. Geest, die den Apostelen gegeven is, ende door den dienst der Apostelen soude worden gegeven, ende door-dringen tegen alle gewelt.
windt, ende vervulde het geheele huys daer sy saten.
3Ende
Handelingen 2:3
Aen haer, namelick de Apostelen.
van haer werden gesien
Handelingen 2:3
D. gedaenten van tongen die gedeelt ofte gespleten waren: waer mede te kennen gegeven wierden de menigerley talen, met welcke de Apostelen souden spreken, ende het Euangelium onder alle volckeren vercondigen. Siet v 4.
verdeelde tongen als
Handelingen 2:3
D. vyerigh: waer mede beduydt wiert, dat de H. Geest de herten der Apostelen ende harer toehoorders ontsteken soude met een licht der kenisse Godts, met vyerige liefde Godts ende des naesten, ende yver tot Godts eere ende der menschen salicheyt.
Dat is, vremde, den Apostelen te voren onbekende talen. Marcus seght nieuwe. Marc. Ioan. 16.17.
andere
Handelingen 2:4
Gr. tongen: gelijck v 11.
talen, so als
Handelingen 2:4
D. de H. Geest. 2.Pet. 1.21.
de Geest haer gaf
Handelingen 2:4
’T griecx woordt beteeckent eenige treflicke saecken ofte spreucken voort brengen. siet v 11.
uyt te spreken.
5Ende daer waren Ioden te Ierusalem
Handelingen 2:5
D. haer onthoudende voor eenen tijt, ofte om in de Ioodsche Religie onderwesen te worden. Act. 6.9. ende 9.29. ofte om het feest van Pinckster te houden. Exod. 23.17.
woonende, godtvruchtige mannen van alle volcke der gene
Handelingen 2:5
Dat is, die door de vervolgingen der Assyrische, Babylonische, Egyptische, ende Syrische Coningen in alle landen verstroyt waren. 1.Pet. 1.1. ende also is vervult ’t gene te voren geseght was, Esa. 43.5, 6.
die onder den hemel zijn.
6Ende als
Handelingen 2:6
D. dit geluydt van desen windt, ofte, als dit geruchte verbreydt was.
dese stemme geschiet was, quam de menichte te samen, ende wiert
Handelingen 2:6
Ofte, verwerret, namelick, ofte in dit t’samen-komen, ofte in haer gemoet door verwonderinge van dese vremde saecke.
beroert: want een yegelick hoorde haer
Handelingen 2:6
Soo en spraken dan de Apostelen niet in eene tale, gelijck sommige meenen: want so soude dit mirakel in de toehoorders geweest zijn, ende niet in de Apostelen: maer in verscheydene, na de verscheydenheyt der talen, die de toehoorders spraken ende verstonden. Siet Act. 10.46. ende 19.6. ende 1.Cor. cap. 12.13. ende 14.
in sijn eygen tale spreken.
7Ende sy
Handelingen 2:7
N. als of sy buyten hare sinnen verruckt waren.
ontsetteden haer alle, ende verwonderden haer, seggende tot malcanderen, Siet, en zijn niet alle dese, die daer spreken,
Handelingen 2:7
D. die in Galilea geboren zijn, ende altijt gewoont hebben, ende slechte ende ongeleerde luyden zijn, geen andere tale als hare moeders tale geleert hebbende.
Galileers?
8Ende hoe hooren wy’se een yegelick in onse eygen tale, in welcke wy geboren zijn?
9Parthers ende Meders, ende
Handelingen 2:9
Elam was een deel van Persien, alsoo genaemt van Elam een sone van Sem Genes. 10.22. 1.Chron. 1.17.
Elamiten, ende die inwoonders zijn van
Handelingen 2:9
D. Soo wel die in Mesopotamia als die in Iudea woonen ende geboren zijn. Mesopotamia is een deel van Syria, also in’t Griecksch genaemt om dat het light midden tusschen de twee rivieren Tigris ende Euphrates. Gen. 24.10. en 35.9.
Mesopotamia, ende Iudea, ende Cappadocia, Pontus, ende
Handelingen 2:9
Asia wordt in ’t gemeyn genaemt het derde deel der werelt doe bekent, ende in’t bysonder dat deel ’t welck eertijts kleyn Asien ende nu Natolia genaemt wordt, waer van oock Cappadocia, Pontus, Phrygia, ende Pamphylia deelen waren: maer hier schijnt het noch bysonderlicker genomen te worden voor het deel van kleyn Asien, ’t welck light ontrent de Egeesche zee tegen over Macedonien ende Thracien.
Asia,
10Ende Phrygia, ende Pamphylia, Egypten, ende de deelen Libye, welck by
Handelingen 2:10
Dit was een stadt in Libya ofte Aphrica, van welcke het omliggende landt Libya Cyrenaica genoemt wiert. In alle dese landen waren de Ioden over lange verstroyt, ende spraken de talen van die landen. 1.Pet. 1.1.
Cyrenen [light], ende
Handelingen 2:10
D. die te Roomen ofte daer ontrent geboren ofte woonachtigh waren, ende te Ierusalem om hare saecken, ofte om den Godsdienst gekomen waren.
uytlandische Romeynen, beyde
Handelingen 2:10
N. niet alleen van religie, maer oock van afkomste ende geslachte.
Ioden ende
Handelingen 2:10
Gr. Proselytoi, dat is, aenkomelingen, Ioden niet van geslachte, maer van religie. Siet Matth. 23.15.
Ioden-genooten,
11
Handelingen 2:11
D. geboren ofte woonende in het eylandt Creta, nu Candia genaemt. Siet Actor. 27.7, 12. ende Tit 1.5.
Cretensen ende Arabiers, wy hooren’se in onse
Handelingen 2:11
Gr. tongen. v. 4.
talen
Handelingen 2:11
Ofte, de heerlicke daden Godts, N. die hy door Iesum Christum gedaen heeft, tot der menschen saligheyt. Luc. 1.49.
de groote wercken Godts spreken.
12Ende sy ontsetteden haer alle, ende wierden
Handelingen 2:12
D. sy twijfelden, wat doch dit wesen mochte, ende wat sy daer van souden gelooven.
twijfelmoedigh, seggende d’een tegen den anderen, Wat wil doch dit zijn?
13Ende
Handelingen 2:13
Eenige, mogelick uyt de Schriftgeleerde, Phariseen, Sadduceen, ende hares gelijcke.
andere spottende seyden, Sy zijn vol
Handelingen 2:13
D. sy zijn droncken: sommige setten dit over, Sy zijn vol mosts. Doch het en was doe noch den tijdt niet van most, dat is, van nieuwen gepersten wijn.
soeten wijns.
14Maer Petrus staende met de elve, verhief sijne stemme, ende sprack tot haer, Ghy Ioodsche mannen, ende ghy alle die te Ierusalem woonet, dit zy u bekent, ende laet mijne woorden tot uwe ooren ingaen.
15Want dese en zijn niet droncken, gelijck ghy vermoedt: want het is [eerst]
Handelingen 2:15
N. na den opganck der Sonne, gelijck de Ioden hare uren des daeghs rekenden. siet Matth. 20.3. Ioan. 11.9. ende komt over een met onse negende ure. De Ioden, gelijck sommige seggen, plachten op de Feest-dagen nuchteren te blijven sonder eten ende drincken, tot de seste ure toe, dat is, tot den middagh.
de derde uyre van den dagh.
16Maer dit is het, dat gesproken is door den propheet Ioël,
So worden genaemt de tijden des Rijcks Christi, na sijne toekomste. 1.Cor. 10.11. Hebr. 1.1. die alsoo genaemt worden, om dat in de selve geen veranderinge meer en sal geschieden in den dienst Godts, ende na de selve het eynde der wereldt sal volgen.
D. Godt klaerlick kennen, ende andere van hem onderrichten. Onder de maniere van onderwijsinge, die in’t Oude Testament aen weynige gebruyckelick was, Num. 12.6. wordt beschreven de overvloedige onderwijsinge ende kennisse, die in ’t Nieuwe Testament soude wesen tot het eynde der werelt.
propheteren, ende uwe jongelingen sullen gesichten sien, ende uwe oude sullen droomen droomen.
18Ende oock op mijne dienstknechten, ende op mijne dienstmaeghden, sal ick in die dagen van mijnen Geest uytstorten, ende sy sullen propheteren.
19Ende ick sal
Handelingen 2:19
D. wonderbaerlicke teeckenen van Godts toorn tegen de vyanden ende vervolgers der kercke Godts. Siet Matt. 24.29. Luc. 21.25.
wonderen geven, inden hemel boven, ende teeckenen op der aerden beneden, bloedt, ende vyer, ende roock-damp.
20De Sonne sal verandert worden in duysternisse, ende de Mane in bloedt, eer dat de groote ende doorluchtige
Handelingen 2:20
D. de dagh in welcke de Heere Iesus Christus sal komen om te oordeelen de levendige ende de dooden.
Ende het sal zijn, dat een yegelick die den name des Heeren sal
Handelingen 2:21
D. hem voor den Salighmaker met waren geloove erkennen, de saligheyt in hem alleen soecken, hem om de selve, als oock in alle nooden, aenroepen, ende hem recht dienen.
aenroepen, saligh sal worden.
22Ghy Israëlitische mannen, hoort dese woorden: Iesum den Nazarener eenen man van Gode
Handelingen 2:22
Gr. in ofte tot. ofte aen u.
onder u lieden
Handelingen 2:22
Dat is, klaerlick bewesen, dat hy van Godt gesonden, ende de ware Messias was.
betoont door krachten ende wonderen, ende teeckenen, die Godt door hem gedaen heeft in’t midden van u, gelijck oock ghy selve weet.
D. van de doodt die hem met ende na vele smerten was aengedaen. Petrus schijnt hier te sien op de woorden, die gebruyckt worden Psal. 18.6. alwaer staet, de stricken, banden, ofte zeelen des doots, ’t welck op het woordt ontbonden bequaemlick past.
de smerten des doots ontbonden hebbende, alsoo het niet mogelick en was, dat hy van de selve [doodt] soude gehouden worden.
Ick sagh den Heere alle tijdt voor my: want hy is aen mijne rechter-[handt], op dat ick niet beweeght en worde.
26Daerom is mijn herte verblijdt, ende mijne tonge verheught haer: ja oock mijn vleesch sal
Handelingen 2:26
Ofte, woonen, namelick in het graf, als in eenen tabernakel, gelijck het Griecksch woordt mede-brenght.
rusten
Handelingen 2:26
N. van haest wederom uyt het graf op te staen.
in hope:
27Want ghy en sult
Handelingen 2:27
D. my, een deel voor het geheel genomen zijnde. Gen. 46.26. Psalm 3.2. Actor. Psal. 27.37. ende wederom ’t geheel voor een deel verstaen zijnde, mijn lichaem. Alsoo wordt het woordt ziele dickwijls genomen Lev. 19.28. ende 21.1, 11. Num. 5.2. ende 9.10. Agg. 2.14. Eenige verstaen door dese woorden mijn ziele, Christum den Messiam, als of David seyde, Ghy en sult mijn ziele, dat is, den Christum, die in my leeft Gal. 2.20. ende die het leven ende opstandinge is Ioan. 11.25. niet laten in de helle. Doch het eerste gevoelen is het gemeynste.
mijne ziele in de
Handelingen 2:27
Het Hebr. woordt Scheol ende het Griecksch Hades ’t welck hier wort gebruyckt, beteeckent somwijlen de plaetse der verdoemde Deut. 32.22. Iob 11.8. Matth. 11.23. Luc. 16.23. in welcke beteeckenisse het hier niet en kan genomen worden, overmits Christi ziele, van het lichaem door de doot gescheyden zijnde, niet in die plaetse maer in’t paradijs geweest is, Luc. 23.43. Somwijlen beteeckent het de helsche smerten ende benautheden. 1.Sam. 2.6. Psalm 18.6. ende 116.3. in welcke beteeckenisse sommige meynen dat dit woordt alhier soude konnen genomen worden, alsoo Christus voor sijne doodt soodanige smerten in sijn ziele geleden heeft. Doch alsoo ’t selve woordt oock dickwijls genomen wordt voor het graf. Gen. 37.35. Iob 17.13. Psalm 6.6. ende 30.4. Prov. 1.12. ende 27.20. Iesai. 5.14. ende 38.18. Apoc. 20.13. ende hier gesproken wordt van den staet Christi na sijn doodt ende van sijne opstandinge uyt de selve, soo wordt het wel allerbequaemst hier verstaen van het graf in ’t welck Christi ziele, dat is, Christus, doch na sijn lichaem, gelegen heeft tot op den derden dagh.
helle niet verlaten, noch en sult uwen
Handelingen 2:27
D. den Messiam, die heyligh, onnoosel, onbesmet moeste wesen, ende afgesondert van de sondaren, ende die de Vader tot dat ampt geheylight heeft. Soo wordt de selve doorgaens genaemt Dan. 9.24. Marc. Psal. 1.24. 1.Ioan. 2.20. Apoc. 3.7.
Heyligen niet [over-]geven, om verdervinge te
Handelingen 2:27
D. gevoelen, ofte onderworpen te zijn.
sien.
28Ghy hebt my de wegen des levens
Handelingen 2:28
D. mede gedeelt, gegeven.
bekent gemaeckt: ghy sult my vervullen met verheuginge door uw’ aengesichte.
29Ghy mannen broeders, het is [my] geoorloft vry uyt tot u te spreken van
Handelingen 2:29
D. een van de voornaemste voor-vaders des ouden Testaments, hoedanige oock geweest zijn Abraham, Isaac, Iacob, ende de twaelf hoofden van de stammen Israels.
D. uyt een van sijne nakomelingen. Siet. 2.Sam. 7.12. ende Psalm 132.11. ’t welck in de maget Maria vervult is.
uyt de vrucht sijner lenden, so veel
Handelingen 2:30
D. de menschelijcke nature. Rom. 1.3.
het vleesch aengaet, den Christum verwecken soude, om [hem] op sijnen
Handelingen 2:30
Nam. sijnen Conincklijcken throon. Doch wort dit verstaen niet van een wereltsch Coninckrijck, hoedanich Davids was, maer van een geestelijck ende eeuwigh Coninckrijck, waer van Davids Coninckrijck een voor-beelt was. Luc. 1. ven 32, 33. Ioan. 18.36.
throon te setten:
31So heeft hy dit voorsiende gesproken van de opstandinge Christi,
D. door Godts almachtige kracht Psal. 44.4. Anders, tot de rechter-handt Gods verhooght zijnde, namelick als hy opgestaen ende ten hemel gevaren zijnde, geseten is ter rechter handt Godts Marc. 16.19.
door de rechter-[handt] Godts verhooght zijnde, ende
Door’t sitten ter rechterhandt Godts wordt verstaen de allerhooghste eere, heerlickheyt ende macht: gelijck onder de menschen gebruyckelick is, als men yemandt op het hooghste wil vereeren, datmen hem stelt aen sijn rechter hant. 1.Reg. 2.19. Psal. 45. vs 10. De voordere verklaringe van dese woorden siet Psalm 110.1, etc.
Sit aen mijne rechter-[handt],
35Tot dat ick uwe vyanden sal geset hebben tot een voet-banck uwer voeten.
36So wete dan sekerlick het gantsche
Handelingen 2:36
Dat is, geslachte, ofte volck.
huys Israëls, dat Godt hem tot
Handelingen 2:36
Namelick, van sijne Gemeynte, ofte van het volck Godts.
N. om de verdiende straffe te ontvlieden, vergevinge onser sonden te verkrijgen, ende saligh te worden.
doen, mannen broeders?
38Ende Petrus seyde tot haer,
Handelingen 2:38
N. van uw’ ongeloove ende andere sonden.
Bekeert u, ende een yegelick van u werde gedoopt
Handelingen 2:38
Siet Mat. 28.19. hoe wel hier des Soons name alleen genoemt wort, overmits hy de Middelaer is des verbonts, waer van de Doop een segel is, soo en worden daer mede niet uytgesloten de Vader, die hem gesonden heeft, ende de H. Geest die hem gesalft heeft. Siet oock d’aenteeck. op Actor. 8.16.
inden name Iesu Christi,
Handelingen 2:38
D. Tot versekeringe dat uwe sonden u om Christi wille vergeven zijn. Actor. Luc. 22.16. want niet het water des Doops, maer het bloedt Christi reynight ons eygentlick van alle onse sonden. 1.Ioan. 1.7.
tot vergevinge der sonden: ende ghy sult
Handelingen 2:38
N. niet alleen de gaven des H. Geests, die alle geloovige gemeyn ende ter salicheyt noodich zijn, maer oock dese extra-ordinarise gaven die wy nu ontfangen hebben, want dese doe oock aen andere geloovige mede-gedeelt wierden, tot verbreydinge ende bevestinge des Euangeliums. Actor. Luc. 8.17. ende 19.6.
de gave des heyligen Geests ontfangen.
39Want u komt
Handelingen 2:39
N. die te voren is verhaelt uyt Ioël 2.28. ende dat oock volgens het verbondt Godts, dat hy met Abraham ende sijnen zade gemaeckt heeft. Gen. 17.7.
de belofte toe, ende
Handelingen 2:39
D. uwe sonen ende dochteren, gelijck daer staet Ioël 2.28.
D. die noch namaels sullen geboren worden, van geslachte tot geslachte: ofte, den heydenen: want die worden oock geseght verre geweest te zijn. Esai. 57.19. Ephes. 2.13.
verre zijn, so vele alsser de Heere onse Godt
Handelingen 2:39
N. tot de uytvercorene Ioden, door de predicatie des Euangeliums.
toe roepen sal.
40Ende met veel meer andere woorden betuyghde hy, ende vermaende’ [se], seggende,
Handelingen 2:40
D. ontreckt u, ofte scheydt u af, op dat ghy behouden meught worden.
Wort behouden van dit
Handelingen 2:40
Gr. krom, slim, geslachte der Schriftgeleerde ende Phariseen, ende der andere ongeloovige Ioden.
verkeerdt geslachte.
41Die dan sijn woort
Handelingen 2:41
Ofte, met behagen, gewillighlick: daer toe door de genade Godts gewilligh gemaeckt zijnde.
geerne aennamen, wierden gedoopt: ende daer wierden op dien dagh [tot haer] toegedaen ontrent dry duysent
Handelingen 2:41
Dat is, persoonen. Genes. 46.27.
zielen.
42Ende sy waren
Handelingen 2:42
Siet Actor. 1.14.
volherdende in de leere der Apostelen, ende
Handelingen 2:42
N. der heyligen in het gemeyn, ofte in ’t bysonder van de goederen, gelijck verklaert wordt vs 44. en 45.
in de gemeynschap, ende
Handelingen 2:42
Daer door wordt verstaen ofte datse te samen aten ende droncken, ofte dat’se het heylige Avontmael met malcanderen hielden. Actor. Ephes. 20.7. het welck sy somwijlen beyde te samen deden, gelijck men sien kan. 1.Cor. 11.21, 22.
in de brekinge des broods, ende in de
Handelingen 2:42
N. die opentlick in de vergaderingen van de gantsche Gemeynte geschiedden.
D. vergaderden dickwils by malkanderen in een plaetse.
waren by een, ende hadden alle dingen
Handelingen 2:44
N. wat aengaet het gebruyck der goederen in tijdt van noodt, maer niet wat aengaet den eygendom der selve, eer’se aen de Apostelen waren overgelevert: gelijck te sien is, Actor. 5. v. 4.
N. elck een sijne portie toebrengende, om haer also matichlick met malcanderen te verheugen, ende onderlinge te stichten. Gr. namen sy te samen voedsel.
aten sy te samen met verheuginge ende eenvoudicheyt des herten: