1 De Godtsaligheyt van den Hoogenpriester Onias , ende de miltdadigheyt der Koningen in den tempel te begiftigen. 4 Eenen Simon openbaert aen Apollonium hoe groote schatten in den tempel waren. 7 Heliodorus wort van den Koningh gesonden om die wech te nemen. 10 Het welck de Hoogepriester soeckt te verhinderen. 14 ende waer over groote benauwtheyt ontstaet by de Priesteren ende het volck. 25 Een peert, daer een gewapent man op sat, springht Heliodorus op het lijf, ende twee jongelingen geesselen hem, dat hy in onmacht valt. 31 De Hoogepriester Onias bidt ende offert voor hem, dat hy het leven moge behouden. 35 Heliodorus verhaelt den Koningh wat hem was weder gevaren.
1 ALs de heylige stadt in alle vrede bewoont wiert, ende als de wetten op het beste wierden onderhouden, om des Hoogepriesters Onias Godtsaligheyt ende haet der boosheyt,
2 Soo is het gebeurt, dat oock selve de Koningen dese plaetse eerden, ende den tempel met gesondene treflicke gaven verheerlickten,
3 Soo dat oock Seleucus Koningh van Asien, uyt sijne eygene inkomsten alle de onkosten bestelde, die gedaen wierden in den dienst der offeranden.
4 Ende eenen Simon, uyt de stamme van Benjamin, die tot een Overste des tempels was gestelt, street tegen den Hoogepriester, van wegen de ongerechtigheyt die in de stadt gepleeght wiert.
5 Ende als hy Oniam niet en konde overwinnen, quam hy tot Apollonium den sone van Thraseus, die op dien tijt Overste was van Celosyrien ende Phenicien:
6 Ende heeft hem geboodtschapt, dat de schatkiste te Ierusalem vol was van onuytsprekelick gelt: soo dat de menighte der kostelicke dingen ontellick was, ende dat deselve niet en behoorden tot de reeckeninge der offeranden: ende dat het doenlick was, dat dese souden konnen vallen in de macht des Koninghs.
7 Apollonius dan komende by den Koningh, heeft hem geopenbaert het gene hem van het gelt te kennen gegeven was: dewelcke Heliodorum verkoren hebbende, die over sijn gelt gestelt was, gesonden heeft, hem last gevende, dat hy het voorgeseyde gelt lichten soude.
8 Ende Heliodorus nam terstont de reyse aen, onder den schijn als of hy de steden van Celosyrien ende van Phenicien wilde doorreysen, maer in der daet om het voornemen des Koninghs te volbrengen.
9 Hy dan gekomen zijnde te Ierusalem, ende seer vriendelick van den Hoogepriester der stadt ontfangen zijnde, heeft voorgestelt van het gene te kennen gegeven was, ende heeft verklaert om wat oorsake hy daer was: ende hy vraeghde of dese dingen alsoo in der waerheyt waren.
10 De Hoogepriester wees aen, dat dit gelt wech geleght was voor de weduwen ende weesen:
11 Ende dat een deel daer van oock toebehoorde Hircano den sone Tobie, een man die in seer groote hoogheyt gestelt was: soo dat het niet en was, gelijck de godtloose Simon lasterlick hadde aengebracht: ende datter in alles waren vier honder talenten silvers, ende twee hondert [talenten ] gouts.
12 Ende dat men ongelijck soude doen aen de gene die vertrouwt hebben op de heyligheyt der plaetse, ende op de eerwaerdigheyt ende vrydom des tempels, die door de geheele werelt ge-eert is: ende dat [derhalven ] sulcks gantsch ondoenlick ware.
13 Doch Heliodorus, om de bevelen die hy van den Koningh hadde, seyde dat dit gelt immers in des Koninghs schatkamer moeste gebracht worden.
14 Ende eenen dagh gestelt hebbende, is hy in gegaen om het selve gelt te oversien, ende daer op ordre te stellen: ende daer was geen kleyne benauwtheyt in de geheele stadt.
15 Ende de Priesters in hare Priesterlicke kleederen, wierpen haer neder voor den altaer, ende riepen na den hemel, tot hem die wetten heeft gemaeckt, van de vertrouwde goederen onbeschadight te bewaren, voor de gene diese daer vertrouwt hadden.
16 Ende wie des Hoogenpriesters aengesicht aensagh, die wiert in sijn gemoedt verwondet: want sijn aengesichte, ende het koleur, die verandert waren, gaven te kennen de benauwtheyt die in sijne ziele was.
17 Want een vreese ende verschrickinge des lichaems hadde den man bevangen: waer uyt klaerlick bleeck, den genen die hem aensagen, de weemoedt die in het herte was:
18 Ende dese liepen met hoopen uyt de huysen na het gemeyn gebedt: om dat dese plaetse in verachtinge soude komen.
19 Ende de vrouwen zijnde met sacken omgordet onder hare borsten, vervulden de wegen: ende de maeghden die opgesloten waren, sommige liepen te samen na de poorten, sommige op de mueren, ende sommige sagen na beneden uyt de vensters.
20 Ende sy alle, de handen na den hemel uytgestreckt hebbende, deden het gebedt.
21 Het was erbarmelick [te sien ] hoe de menighte onder den anderen gemenght neder viel: ende in wat verwachtinge de groote Hoogepriester in sijne benauwtheyt was.
22 Dese dan riepen tot den Heere Almachtigh, dat hy dit gelt, het welck toevertrouwt was, in alle sekerheyt onbeschadight bewaren wilde, voor de gene die het toevertrouwt hadden.
23 Doch Heliodorus socht te volbrengen het gene besloten was: ende als hy nu aldaer by de schatkiste met de hellebardiers tegenwoordigh was.
24 Soo heeft de Prince der geesten ende aller macht, een groote openbaringe gedaen: soo dat alle die haer verstout hadden daer t’samen te komen, door de kracht Godts verslagen zijnde, in beswijckinge ende vreese vielen.
25 Want van haer wiert een paert gesien, met een seer schoon decksel verciert, daer op een sat die schricklick was, ’t welck sterck rennende sijne voorste voeten op Heliodorus geworpen heeft: ende die daer op sat scheen een gouden harnasch aen te hebben.
26 Ende daer verschenen voor hem noch twee andere jongelingen, uytnemende in sterckte, ende seer schoon in heerlickheyt, ende cierlick in kleedinge: dewelcke oock staende elck aen een van sijne zijden, hem sonder ophouden geesselden, hem vele slagen gevende.
27 Ende als hy haestelick ter aerde viel, ende met groote duysternisse bevangen was, soo namen sy hem t’samen, op ende setteden hem in eenen draeghstoel:
28 Ende hem, die soo terstont met veel toeloops ende alle de hellebardiers in de voorseyde schatkamer was in gegaen, droegen sy wech, alsoo gestelt dat hy met de wapenen niet en konde geholpen worden, ende openbaerlick de heerschappije Godts bekende.
29 Ende hy lagh daer, door de Godtlicke kracht, sonder sprake, ende versteken van alle hope ende behoudenisse.
30 Maer [dese ] presen den Heere, dat hy dese sijne plaetse verheerlickt hadde: ende de tempel, die een weynigh te voren vol vreese ende beroerte was, door dien de Heere Almachtigh daer verschenen was, wiert vervult met blijdtschap ende vreughde.
31 Ende sommige van Heliodori vrienden hebben haestelick Oniam gebeden, dat hy den Alderhooghsten soude aenroepen, dat hy hem, die nu gantschelick in den uytersten adem lagh, het leven soude willen schencken.
32 Ende de Hoogepriester beducht zijnde dat de Koningh soude t’eeniger tijt nadencken krijgen, dat tegen Heliodorum van de Ioden eenigh quaet stuck bedreven ware, heeft voor des mans gesontheyt offerande gedaen.
33 Ende als de Hoogepriester de versoeninge dede, zijn deselve jongelingen wederom verschenen aen Heliodorus, bekleet zijnde met deselve kleedingen: ende seyden daer staende, Danckt den Hoogepriester Onias grootelicks: want om sijnent wille heeft u de Heere het leven geschoncken.
34 Ende ghy, uyt den hemel gegeesselt zijnde, vertelt aen allen de overgroote kracht Godts. Ende als sy dese dingen geseght hadden zijn sy verdwenen.
35 Ende Heliodorus, als hy Gode offerhande hadde opgeoffert, ende seer groote beloften hadde belooft aen hem die hem ’t leven hadde weder verkregen, ende als hy Oniam gegroet hadde, trock met het leger weder na den Koningh.
36 Ende hy getuyghde aen allen de wercken des grooten Godts, die hy selve met sijne oogen gesien hadde.
37 Ende als de Koningh Heliodorum vraeghde, wie bequaem soude zijn om noch eens na Ierusalem gesonden te worden, seyde hy,
38 Indien ghy een vyant hebt, ofte een die uwe saken lagen leght, sendt dien daer, ende ghy sult hem wel gegeesselt weder krijgen, indien hy behouden ontkomt: om dat in der waerheyt in die plaetse eene kracht Godts is.
39 Want hy die de hemelsche woonstede heeft, is de Opsiender ende Helper van die plaetse: ende hy slaet ende verderft die daer komen om quaet te doen.
40 Ende dit is het gene gebeurt is aengaende Heliodorum, ende de bewaringe van de schatkamer.
1 De godtsalicheyt van den Hoogen-priester Onias , ende de miltdadichheyt der Coningen in den Tempel te begiftigen. 4 Eenen Symon openbaert aen Apollonium hoe groote schatten inden Tempel waren. 7 Heliodorus wort van den Coninck gesonden om die wech te nemen. 10 ’t welck de Hooge-priester soeckt te verhinderen. 14 ende waer over groote benauwtheyt ontstaet by de Priesteren ende het volck. 25 Een peerdt, daer een gewapent man op sat, springht Heliodorus op ’t lijf, ende twee jongelingen geesselen hem, dat hy in onmacht valt. 31 De Hooge-priester Onias bidt ende offert voor hem, dat hy het leven moge behouden. 35 Heliodorus verhaelt den Coninck wat hem was wedergevaren.
1 ALs de heylige stadt in alle vrede bewoont wierdt, ende als de wetten op het beste wierden onderhouden, om des Hooge-priesters Onias godtsalicheyt ende haet der boosheyt,
2 So is ’t gebeurt, dat oock selve de Coningen dese plaetse eerden, ende den Tempel met gesondene treflicke gaven verheerlickten,
3 So dat oock Seleucus Coninck van Asien, uyt sijne eygene inkomsten alle de onkosten bestelde, die gedaen wierden inden dienst der offeranden.
4 Ende eenen Symon, uyt de stamme van Benjamin, die tot een Overste des Tempels was gestelt, streedt tegen de Hooge-priester, van wegen de ongerechticheyt die in de stadt gepleeght wiert.
5 Ende als hy Oniam niet en konde overwinnen, quam hy tot Apollonium den sone van Thraseus, die op dien tijdt Overste was van Celosyrien ende Phenicien:
6 Ende heeft hem gebootschapt, dat de Schatkiste te Ierusalem vol was van onuytsprekelick geldt: soo dat de menichte der kostelicke dingen ontellick was, ende dat de selve niet en behoorden tot de rekeninge der offeranden: ende dat het doenlick was, dat dese souden konnen vallen in de macht des Conincks.
7 Apollonius dan komende by den Coninck, heeft hem geopenbaert ’t gene hem van het gelt te kennen gegeven was: de welcke Heliodorum verkoren hebbende, die over sijn gelt gestelt was, gesonden heeft, hem last gevende, dat hy het voorgeseyde gelt lichten soude.
8 Ende Heliodorus nam terstont de reyse aen, onder den schijn als of hy de steden van Celosyrien ende van Phenicien wilde door-reysen, maer in der daet om het voornemen des Conincks te volbrengen.
9 Hy dan gekomen zijnde te Ierusalem, ende seer vriendelick van den Hooge-priester der stadt ontfangen zijnde, heeft voor gestelt van ’t gene te kennen gegeven was, ende heeft verklaert om wat oorsake hy daer was: ende hy vraeghde of dese dingen alsoo inder waerheyt waren.
10 De Hooge-priester wees aen, dat dit gelt wech geleght was voor de weduwen ende weesen:
11 Ende dat een deel daer van oock toebehoorde Hircano den sone Tobie, een man die in seer groote hoocheyt gestelt was: so dat het niet en was, gelijck de godtloose Symon lasterlick hadde aengebracht: ende datter in alles waren vier hondert talenten silvers, ende twee hondert [talenten ] gouts.
12 Ende datmen ongelijck soude doen aen de gene die vertrouwt hebben op de heylicheyt der plaetse, ende op de eerweerdicheyt ende vrydom des Tempels, die door de geheele werelt ge-eert is: ende dat [derhalven ] sulcks gantsch ondoenlick ware.
13 Doch Heliodorus, om de bevelen die hy van den Coninck hadde, seyde dat dit gelt immers in des Conincks schat-kamer moeste gebracht worden.
14 Ende eenen dagh gestelt hebbende, is hy ingegaen om ’t selve gelt te oversien, ende daer op ordre te stellen: ende daer was geen kleyne benauwtheyt in de geheele stadt.
15 Ende de Priesters in hare Priesterlicke kleederen, wierpen haer neder voor den altaer, ende riepen na den hemel, tot hem die wetten heeft gemaeckt, vande vertrouwde goederen onbeschadicht te bewaren, voor de gene die’se daer vertrouwt hadden.
16 Ende wie des Hoogen-priesters aengesicht aensagh, die wierd in sijn gemoet verwondet: want sijn aengesichte, ende het coleur, die verandert waren, gaven te kennen de benauwtheyt die in sijne ziele was.
17 Want een vreese ende verschrickinge des lichaems hadde den man bevangen: waer uyt klaerlick bleeck, den genen die hem aensagen, de weemoet die in het herte was:
18 Ende dese liepen met hoopen uyt de huysen na het gemeyn gebedt: om dat dese plaetse in verachtinge soude komen.
19 Ende de vrouwen zijnde met sacken omgordet onder hare borsten, vervulden de wegen: ende de maeghden die opgesloten waren, sommige liepen te samen na de poorten, sommige op de mueren, ende sommige sagen na beneden uyt de vensters.
20 Ende sy alle, de handen na den hemel uytgestreckt hebbende, deden het gebedt.
21 Het was erbermlick [te sien ] hoe de menichte onder den anderen gemenght neder viel: ende in wat verwachtinge de groote Hooge-priester in sijne benauwtheyt was.
22 Dese dan riepen tot den Heere almachtigh, dat hy dit gelt, ’t welck toevertrouwt was, in alle sekerheyt onbeschadicht bewaren wilde, voor de gene die het toevertrouwt hadden.
23 Doch Heliodorus socht te volbrengen ’t gene besloten was: ende als hy nu aldaer by de Schat-kiste met de hellebardiers tegenwoordich was.
24 Soo heeft de Prince der geesten ende aller macht, een groote openbaringe gedaen: so dat alle die haer verstout hadden daer t’samen te komen, door de kracht Godts verslagen zijnde, in beswijckinge ende vreese vielen.
25 Want van haer wiert een peerdt gesien, met een seer schoon decksel verciert, daer op een sat die schricklick was, ’t welck sterck rennende sijne voorste voeten op Heliodorus geworpen heeft: ende die daer op sat scheen een gouden harnasch aen te hebben.
26 Ende daer verschenen voor hem noch twee andere jongelingen, uytnemende in sterckte, ende seer schoon in heerlickheyt, ende cierlick in kleedinge: de welcke oock staende elck aen een van sijne zijden, hem sonder ophouden geesselden, hem vele slagen gevende.
27 Ende als hy haestelick ter aerde viel, ende met groote duysternisse bevangen was, so namen sy hem t’samen op, ende setteden hem in eenen draegh-stoel:
28 Ende hem, die so terstont met veel toeloops ende alle de hellebardiers inde voorseyde schat-kamer was ingegaen, droegen sy wech, alsoo gestelt dat hy met de wapenen niet en konde geholpen worden, ende openbaerlick de heerschappye Godts bekende.
29 Ende hy lagh daer, door de Godtlicke kracht, sonder sprake, ende versteken van alle hope ende behoudenisse.
30 Maer [dese ] presen den Heere, dat hy dese sijne plaetse verheerlickt hadde: ende de Tempel, die een weynich te voren vol vreese ende beroerte was, door dien de Heere almachtich daer verschenen was, wierdt vervult met blijdschap ende vreughde.
31 Ende sommige van Heliodori vrienden hebben haestelick Oniam gebeden, dat hy den Allerhooghsten soude aenroepen, dat hy hem, die nu gantschelick inden uytersten adem lagh, het leven soude willen schencken.
32 Ende de Hooge-priester beducht zijnde dat de Coninck soude ’t eeniger tijdt nadencken krijgen, dat tegen Heliodorum van de Ioden eenich quaet stuck bedreven ware, heeft voor des mans gesontheyt offerande gedaen.
33 Ende als de Hooge-priester de versoeninge dede, zijn de selve jongelingen wederom verschenen aen Heliodorus, bekleedt zijnde met de selve kleedingen: ende seyden daer staende, Danckt den Hooge-priester Onias grootelicks: want om sijnen ’t wille heeft u de Heere het leven geschoncken.
34 Ende ghy, uyt den hemel gegeesselt zijnde, vertelt aen allen de over-groote kracht Godts. Ende als sy dese dingen geseght hadden zijn sy verdwenen.
35 Ende Heliodorus, als hy Gode offerande hadde opgeoffert, ende seer groote beloften hadde belooft aen hem die hem het leven hadde weder verkregen, ende als hy Oniam gegroet hadde, trock met het leger weder na den Coninck.
36 Ende hy getuyghde aen allen de wercken des grooten Godts, die hy selve met sijne oogen gesien hadde.
37 Ende als de Coninck Heliodorum vraeghde, wie bequaem soude zijn om noch eens na Ierusalem gesonden te worden, seyde hy,
38 Indien ghy een vyandt hebt, ofte een die uwe saken lagen leght, sendt dien daer, ende ghy sult hem wel gegeesselt weder krijgen, indien hy behouden ontkomt: om dat inder waerheyt in die plaetse eene kracht Godts is.
39 Want hy die de hemelsche woonstede heeft, is de opsiender ende helper van die plaetse: ende hy slaet ende verderft die daer komen om quaet te doen.
40 Ende dit is het gene gebeurt is aengaende Heliodorum, ende de bewaringe van de Schat-kamer.