Alle inwoonders der aerde, des hemels, ende der zee, worden vermaent Godt te loven van wegen sijne grootheyt, majesteyt, heerlickheyt, scheppinge, ende wijse regeeringe der werelt, ende alles datter in is: ende bysonderlick van wegen de genade des Nieuwen Testaments in de beroepinge der Heydenen.
1 SInght den HEERE een nieuw liedt, Singht den HEERE ghy gantsche aerde.
2 Singht den HEERE, looft sijnen name: boodtschapt sijn heyl van dagh tot dagh.
3 Vertelt onder de Heydenen sijne eere: onder alle volcken sijne wonderen.
4 Want de HEERE is groot, ende seer te prijsen, hy is vreeslick boven alle Goden.
5 Want alle de Goden der volckeren zijn afgoden: maer de HEERE heeft de hemelen gemaeckt.
6 Majesteyt ende heerlickheyt zijn voor sijn aengesichte: Sterckte ende cieraet in sijn Heylighdom.
7 Geeft den HEERE, ghy geslachten der volcken, geeft den HEERE eere ende sterckte.
8 Geeft den HEERE de eere sijnes naems, brenght offer, ende komt in sijne voorhoven.
9 Aenbidt den HEERE in de heerlickheyt des Heylighdoms, schrickt voor sijn aengesichte, ghy gantsche aerde.
10 Seght onder de Heydenen, De HEERE regeert: oock sal de werelt bevestight worden, sy en sal niet beweeght worden: hy sal de volcken richten in alle rechtmatigheyt.
11 Dat de hemelen haer verblijden, ende de aerde haer verheuge: dat de zee bruyse met hare volheyt.
12 Dat het velt huppele van vreughde met al datter in is, dat dan alle de boomen des woudts juychen,
13 Voor het aengesichte des HEEREN: want hy komt, want hy komt om de aerde te richten, hy sal de werelt richten met gerechtigheyt, ende de volcken met sijne waerheyt.
Vermaning om God te loven en te vrezen
1 ZINGT den HEERE een nieuw lied; zingt den HEERE, gij ganse aarde.
2 Zingt den HEERE, looft Zijn Naam; boodschapt Zijn heil van dag tot dag.
3 Vertelt onder de heidenen Zijn eer, onder alle volken Zijn wonderen.
4 Want de HEERE is groot, en zeer te prijzen; Hij is vreselijk boven alle goden.
5 Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt.
6 Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte en sieraad in Zijn heiligdom.
7 Geeft den HEERE, gij geslachten der volken, geeft den HEERE eer en sterkte.
8 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams; brengt offer, en komt in Zijn voorhoven.
9 Aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms; schrikt voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde.
10 Zegt onder de heidenen: De HEERE regeert; ook zal de wereld bevestigd worden, zij zal niet bewogen worden; Hij zal de volken richten in alle rechtmatigheid.
11 Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde zich verheuge, dat de zee bruise met haar volheid.
12 Dat het veld huppele van vreugde met al wat er in is, dat dan al de bomen des wouds juichen.
13 Voor het aangezicht des HEEREN; want Hij komt, want Hij komt, om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn waarheid.