David seer kranck zijnde, draeght Godt sijne elende voor, bidt seer vyerighlick om genade ende gesontheyt, ende versekert zijnde van verhooringe, triumpheert over alle sijne godtloose vyanden.
1 EEn Psalm Davids voor den Oppersanghmeester, op Neginoth, op de Scheminith.
2 O HEERE, en straft my niet in uwen toorn, ende en kastijdt my niet in uwe grimmigheyt.
3 Zijt my genadigh, HEERE, want ick ben verswackt; geneest my, HEERE, want mijne beenderen zijn verschrickt:
4 Ia mijne ziele is seer verschrickt; Ende ghy, HEERE, hoe lange?
5 Keert weder, HEERE; reddet mijne ziele; verlost my om uwer goedertierenheyt wille.
6 Want in den doot en is uwer geene gedachtenisse; wie sal u loven in het graf?
7 Ick ben moede van mijn suchten: ick doe mijn bedde den gantschen nacht swemmen: ick doornatte mijne bedstede met mijne tranen.
8 Mijn ooge is doorknaeght van verdriet, is veroudt, van wegen alle mijne tegenpartijders.
9 Wijckt van my, alle ghy werckers der ongerechtigheyt; want de HEERE heeft de stemme mijns geweens gehoort.
10 De HEERE heeft mijne smekinge gehoort: de HEERE sal mijn gebedt aennemen.
11 Alle mijne vyanden sullen seer beschaemt ende verbaest worden: sy sullen te rugge keeren, sy sullen in een oogenblick beschaemt worden.
Boetpsalm
1 EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth, op de Scheminith.
2 O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid.
3 Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt; genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt.
4 Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoe lange?
5 Keer weder, HEERE, red mijn ziel; verlos mij, om Uwer goedertierenheid wil.
6 Want in den dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf?
7 Ik ben moede van mijn zuchten; ik doe mijn bed den gansen nacht zwemmen; ik doornat mijn bedstede met mijn tranen.
8 Mijn oog is doorknaagd van verdriet, is veroud, vanwege al mijn tegenpartijders.
9 Wijkt van mij, al gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord.
10 De HEERE heeft mijn smeking gehoord; de HEERE zal mijn gebed aannemen.
11 Al mijn vijanden zullen zeer beschaamd en verbaasd worden; zij zullen terugkeren, zij zullen in een ogenblik beschaamd worden.