Beschrijvinge van het gene de twaelf Overste der stammen na de oprechtinge, ende heyliginge des Tabernakels geoffert hebben, in het gemeyne, ver s 1, et c. het welcke den Gersoniten, ende den Merariten gegeven wort, 4. watse elck in het bysonder van silveren, ende gouden vaten ende beesten, ter inwyinge des altaers, geoffert hebben, 10. Somma van het geofferde, 84. De maniere hoe Godt met Mose spreeckt, van het versoen-decksel, 89.
1 ENde het geschiedde ten dage als Mose ge-eyndight hadde den Tabernakel op te richten, ende dat hy dien gesalft, ende dien geheylight hadde, ende alle sijne gereetschap, mitsgaders den altaer, ende alle sijne gereetschap: ende hyse gesalft, ende deselve geheylight hadde,
2 Dat de Overste Israëls, de hoofden van het huys harer vaderen offerden: (dese waren de Overste der stammen, die over de getelde stonden.)
3 Ende sy brachten hare offerhande voor het aengesicht des HEEREN, ses overdeckte wagenen, ende twaelf runderen; eenen wagen voor twee Oversten, ende eenen osse voor elck eenen: ende brachtense voor den Tabernakel.
4 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:
5 Neemtse van hen, op datse zijn mogen om te bedienen den dienst van de Tente der t’samenkomste: ende ghy sult deselve den Leviten geven, eenen yederen na sijnen dienst.
6 Alsoo nam Mose die wagenen, ende die runderen: ende gaf deselve den Leviten.
7 Twee wagenen, ende vier runderen gaf hy den sonen Gersons na haren dienst.
8 Ende vier wagenen, ende acht runderen gaf hy den sonen Merari, na haren dienst, onder de hant van Ithamar den sone Aarons des Priesters.
9 Maer den sonen Kohaths en gaf hy niet: want de dienst der heyliger dingen was op hen, [die ] sy op de schouderen droegen.
10 Ende de Overste offerden ter inwyinge des altaers, ten dage als deselve gesalft wert: de Overste dan, offerden hare offerhande voor den altaer.
11 Ende de HEERE seyde tot Mose: Elcke Overste sullen (een yegelick op sijnen dagh) hare offerhande offeren ter inwyinge des altaers.
12 Die nu op den eersten dagh sijne offerhande offerde, was Nahesson de sone Amminadab, voor de stamme van Iuda.
13 Ende sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
14 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
15 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam dat eenjarigh was, ten brand-offer:
16 Eenen geytenbock, ten sond-offer:
17 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Nahesson de sone Amminadab.
18 Op den tweeden dagh offerde Nethaneël de sone Zuar, de Overste van Issaschar.
19 Hy offerde sijne offerhande eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer.
20 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
21 Eenen varre, een jongh runt, eenen ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
22 Eenen geytenbock, ten sond-offer.
23 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Nethaneël de sone Zuar.
24 Op den derden dagh [offerde ] de Overste der sonen Zebulons, Eliab de sone Helon.
25 Sijn offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
26 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
27 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
28 Een geytenbock, ten sond-offer:
29 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Eliabs des soons Helon.
30 Op den vierden dagh [offerde ] de Overste der kinderen Rubens, Elizur de sone Sedeur.
31 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
32 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ,] vol reuckwercks:
33 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
34 Een geytenbock, ten sond-offer:
35 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Elizur de sone Sedeur.
36 Op den vijfden dagh [offerde ] d’Overste der kinderen Simeons, Selumiel de sone Zuri Saddai.
37 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
38 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
39 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
40 Een geytenbock, ten sond-offer:
41 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Selumiëls des soons Zuri Saddai.
42 Op den sesten dagh [offerde ] de Overste der kinderen Gads, Eljasaph de sone Dehuël.
43 Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: beyde vol meelbloeme gemenght met olie, ten spijs-offer:
44 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks;
45 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
46 Een geytenbock, ten sond-offer:
47 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Eljasaph des soons Dehuël.
48 Op den sevensten dagh [offerde ] de Overste der kinderen Ephraims; Elisama de sone Ammihud.
49 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikels ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms, beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
50 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
51 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
52 Een geytenbock, ten sond-offer:
53 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Elisama de sone Ammihud.
54 Op den achtsten dagh [offerde ] de Overste der kinderen Manasse Gamaliël de sone Pedazur.
55 Sijne oferhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikels ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms, beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
56 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
57 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
58 Een geytenbock, ten sond-offer:
59 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Gamaliëls des soons Pedazur.
60 Op den negensten dagh [offerde ] de Overste der kinderen Benjamins, Abidan de sone van Gedeoni.
61 Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
62 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
63 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
64 Een geytenbock, ten sond-offer:
65 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Abidan, des soons van Gideoni.
66 Op den tienden dagh [offerde ] d’Overste der kinderen Dans, Ahiëzer de sone van Ammi Saddai.
67 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
68 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
69 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
70 Een geytenbock, ten sond-offer:
71 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Ahiëzer, de sone van Ammi Saddai.
72 Op den elfden dagh [offerde ] de Overste der kinderen Asers; Pagiël de sone Ochran.
73 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
74 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
75 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
76 Een geytenbock, ten sond-offer:
77 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Pagiël de sone Ochran.
78 Op den twaelfden dagh [offerde ] de Overste der kinderen van Naphtali: Ahira de sone Enan.
79 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
80 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks.
81 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
82 Een geytenbock, ten sond-offer:
83 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Ahira de sone Enan.
84 Dat is de inwyinge des altaers van den Oversten Israëls, ten dage als deselve gesalft wert: twaelf silvere schotelen, twaelf silvere sprenghbeckens, twaelf goudene reuckschalen.
85 Eene silvere schotel was van hondert en dertigh [sikelen ,] ende een sprenghbecken van seventigh: Al het silver van de vaten, was twee duysent, ende vier hondert [sikelen ,] na den sikel de heylighdoms.
86 Twaelf goudene reuckschalen vol reuckwercks, elcke reuckschale was van tien [sikelen ,] na den sikel des heylighdoms: al het gout der reuckschalen was hondert, ende twintigh [sikelen .]
87 Alle de runderen ten brand-offer waren twaelf varren, twaelf rammen, twaelf eenjarige lammeren, met haer spijs-offer, ende twaelf geytenbocken ten sond-offer.
88 Ende alle de runderen, ten danck-offer, waren vier en twintigh varren, de rammen sestigh, de bocken sestigh, de eenjarige lammeren sestigh: dat is de inwyinge des altaers, na dat deselve gesalft was.
89 Ende als Mose in de Tente der t’samenkomste gingh, om met hem te spreken, soo hoorde hy eene stemme tot hem sprekende van boven het Versoendecksel, het welcke is op de Arke der getuygenisse, van tusschen de twee Cherubim: alsoo sprack hy tot hem.
Offeranden der oversten bij de inwijding des tabernakels
1 EN het geschiedde ten dage, als Mozes geëindigd had den tabernakel op te richten, en dat hij dien gezalfd, en dien geheiligd had, en al zijn gereedschap, mitsgaders het altaar en al zijn gereedschap, en hij ze gezalfd, en dezelve geheiligd had;
2 Dat de oversten van Israël, de hoofden van het huis hunner vaderen, offerden; deze waren de oversten der stammen, die over de getelden stonden.
3 En zij brachten hun offerande voor het aangezicht des HEEREN, zes overdekte wagens, en twaalf runderen; een wagen voor twee oversten, en een os voor elk een; en brachten ze voor den tabernakel.
4 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
5 Neem ze van hen, opdat zij zijn mogen om te bedienen den dienst van de tent der samenkomst; en gij zult dezelve den Levieten geven, een ieder naar zijn dienst.
6 Alzo nam Mozes die wagens, en die runderen, en gaf dezelve den Levieten.
7 Twee wagens en vier runderen gaf hij den zonen van Gerson, naar hun dienst;
8 En vier wagens en acht runderen gaf hij den zonen van Merari, naar hun dienst; onder de hand van Ithamar, den zoon van Aäron, den priester.
9 Maar de zonen van Kohath gaf hij niet; want de dienst der heilige dingen was op hen, die zij op de schouderen droegen.
10 En de oversten offerden ter inwijding des altaars, op den dag als hetzelve gezalfd werd; de oversten dan offerden hun offeranden voor het altaar.
11 En de HEERE zeide tot Mozes: Elke overste zal (een iegelijk op zijn dag) zijn offerande offeren, ter inwijding des altaars.
12 Die nu op den eersten dag zijn offerande offerde, was Nahesson, de zoon van Amminadab, voor den stam van Juda.
13 En zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
14 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
15 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
16 Een geitenbok, ten zondoffer;
17 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nahesson, den zoon van Amminadab.
18 Op den tweeden dag offerde Nethaneël, de zoon van Zuar, de overste van Issaschar.
19 Hij offerde zijn offerande: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
20 En een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
21 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
22 Een geitenbok, ten zondoffer;
23 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nethaneël, den zoon van Zuar.
24 Op den derden dag offerde de overste der zonen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon.
25 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
26 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
27 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
28 Een geitenbok, ten zondoffer;
29 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Eliab, den zoon van Helon.
30 Op den vierden dag offerde de overste der kinderen van Ruben, Elizur, de zoon van Sedeür.
31 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
32 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
33 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
34 Een geitenbok, ten zondoffer;
35 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elizur, den zoon van Sedeür.
36 Op den vijfden dag offerde de overste der kinderen van Simeon, Selumiël, de zoon van Zurisaddai.
37 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
38 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
39 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
40 Een geitenbok, ten zondoffer;
41 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Selumiël, den zoon van Zurisaddai.
42 Op den zesden dag offerde de overste der kinderen van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuel.
43 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem gemengd met olie, ten spijsoffer;
44 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
45 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
46 Een geitenbok, ten zondoffer;
47 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Eljasaf, den zoon van Dehuel.
48 Op den zevenden dag offerde de overste der kinderen van Efraïm, Elisama, de zoon van Ammihud.
49 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer.
50 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
51 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
52 Een geitenbok, ten zondoffer;
53 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elisama, den zoon van Ammihud.
54 Op den achtsten dag offerde de overste der kinderen van Manasse, Gamaliël, de zoon van Pedazur.
55 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer.
56 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
57 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
58 Een geitenbok, ten zondoffer;
59 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Gamaliël, den zoon van Pedazur.
60 Op den negenden dag offerde de overste der kinderen van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni.
61 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
62 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
63 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
64 Een geitenbok, ten zondoffer;
65 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Abidan, den zoon van Gideoni.
66 Op den tienden dag offerde de overste der kinderen van Dan, Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai.
67 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
68 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
69 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
70 Een geitenbok, ten zondoffer;
71 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Ahiëzer, den zoon van Ammisaddai.
72 Op den elfden dag offerde de overste der kinderen van Aser, Pagiël, de zoon van Ochran.
73 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
74 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
75 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
76 Een geitenbok, ten zondoffer;
77 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Pagiël, den zoon van Ochran.
78 Op den twaalfden dag offerde de overste der kinderen van Nafthali, Ahira, de zoon van Enan.
79 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen ; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
80 Een reukschaal van tien gouden sikkelen , vol reukwerks;
81 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
82 Een geitenbok, ten zondoffer;
83 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Ahira, den zoon van Enan.
84 Dit was de inwijding des altaars van de oversten van Israël, op den dag als hetzelve gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens, twaalf gouden reukschalen.
85 Een zilveren schotel was van honderd dertig sikkelen , en een sprengbekken van zeventig; al het zilver van de vaten was twee duizend en vierhonderd sikkelen , naar den sikkel des heiligdoms.
86 Twaalf gouden reukschalen vol reukwerks; elke reukschaal was van tien sikkelen , naar den sikkel des heiligdoms; al het goud der reukschalen was honderd en twintig sikkelen .
87 Al de runderen ten brandoffer waren twaalf varren, twaalf rammen, twaalf eenjarige lammeren, met hun spijsoffer; en twaalf geitenbokken ten zondoffer.
88 En al de runderen ten dankoffer waren vier en twintig varren, de rammen zestig, de bokken zestig, de eenjarige lammeren zestig. Dit is de inwijding des altaars, nadat hetzelve gezalfd was.
89 En als Mozes in de tent der samenkomst ging, om met Hem te spreken, zo hoorde hij een stem tot hem sprekende, van boven het verzoendeksel, hetwelk is op de ark der getuigenis, van tussen de twee cherubim. Alzo sprak Hij tot hem.