Prophetie van den ondergangh der godtloosen, ver s 1. maer de Godtsalige troost hy met de verschijninge van de sonne der gerechtigheyt, 2. Daerom vermaent hy al het volck tot ware boete ende bekeeringe, ende tot onderhoudinge der wet, haer door Mosen gegeven, 4. hy spreeckt wederom van de sendinge Iohannis des Doopers , ende van de kracht sijner predicatien, 5.
1 WAnt siet, die dagh komt brandende als een oven: dan sullen alle hooghmoedige, ende al wie godtloosheyt doet, een stoppel zijn, ende de toekomstige dagh salse in vlamme setten, seyt de HEERE der heyrscharen, die hen noch wortel, noch tack laten en sal.
2 U-lieden daer en tegen, die mijnen name vreest, sal de Sonne der gerechtigheyt opgaen, ende daer sal genesinge zijn onder sijne vleugelen: ende ghy sult uytgaen, ende toenemen, als mestkalveren.
3 Ende ghy sult de godtloose vertreden, want sy sullen assche worden onder de zolen uwer voeten, te dien dage dien ick maken sal, seyt de HEERE der heyrscharen.
4 Gedenckt der wet Mose, mijnes knechts, die ick hem bevolen hebbe op Horeb aen gantsch Israël, der insettingen ende rechten.
5 Siet ick sende u-lieden den Propheet Eliam, eer dat die groote ende die vreeslicke dagh des HEEREN komen sal.
6 Ende hy sal het herte der vaderen tot de kinderen weder brengen, ende ’t herte der kinderen tot hare vaders: op dat ick niet en kome, ende de aerde met den ban slae.
Eynde des Propheets MALACHIAE.
Verschijning van de Zon der gerechtigheid
1 WANT ziet, die dag komt, brandende als een oven, dan zullen alle hoogmoedigen, en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal ze in vlam zetten, zegt de HEERE der heirscharen, Die hun noch wortel, noch tak laten zal.
2 Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen, als mestkalveren.
3 En gij zult de goddelozen vertreden; want zij zullen as worden onder de zolen uwer voeten, te dien dage, dien Ik maken zal, zegt de HEERE der heirscharen.
4 Gedenk der wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik hem bevolen heb op Horeb aan gans Israël, der inzettingen en rechten.
5 Ziet, Ik zende ulieden den profeet Elia, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal.
6 En hij zal het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaderen; opdat Ik niet kome, en de aarde met den ban sla.