Bildad draeght Iob voren Godes schrickelicke Majesteyt, vers 1, et c. op dat hy sich niet en rechtveerdige voor Godt, dewijle hy als andere menschen onreyn was, 4. ende selfs de hemelsche lichten voor Gode haer schijnsel verliesen moeten, 5.
1 DOe antwoordde Bildad de Suhiter, ende seyde:
2 Heerschappije, ende vreese zijn by hem: hy maeckt vrede in sijne hooghten.
3 Is’er een getal sijner benden? ende over wien en staet sijn licht niet op?
4 Hoe soude dan een mensche rechtveerdigh zijn by Godt? ende hoe soude hy suyver zijn, die van eene vrouwe geboren is?
5 Siet, tot de mane toe, ende sy en sal geen schijnsel geven: ende de sterren en zijn niet suyver in sijnen oogen.
6 Hoe veel te min de mensche, [die ] eene made is; ende des menschen kint, [die ] een worm is?
Bildad stelt Job Gods majesteit voor
1 TOEN antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide:
2 Heerschappij en vreze zijn bij Hem, Hij maakt vrede in Zijn hoogten.
3 Is er een getal Zijner benden? En over wien staat Zijn licht niet op?
4 Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God, en hoe zou hij zuiver zijn, die van een vrouw geboren is?
5 Zie, tot de maan toe, en zij zal geen schijnsel geven; en de sterren zijn niet zuiver in Zijn ogen.
6 Hoeveel te min de mens, die een made is, en des mensen kind, die een worm is?