Voor eerst wort in dit Capittel gesproken van de ongeloovigheyt der Ioden, ten tijde der verschijninge Christi in den vleesche, ver s 1. Daer na van de vernederinge, van het lijden ende sterven Christi , als oock van sijne verhooginge ende heerlickheyt, ende van de vruchten die de Kercke daer van ontfanght ende geniet.
1 WIe heeft onse predikinge gelooft? ende aen wien is de arm des HEEREN geopenbaert?
2 Want hy is als een rijsken voor sijn aengesichte op geschoten, ende als een wortel uyt een dorre aerde: Hy en hadde geen gedaente noch heerlickheyt: als wy hem aensagen, soo en wasser geen gestalte dat wy hem souden begeert hebben.
3 Hy was veracht, ende de onweerdighste onder de menschen, een man van smerten, ende versocht in kranckheyt: ende [een yegelick ] was als verbergende het aengesichte voor hem; hy was veracht, ende wy en hebben hem niet geachtet.
4 Waerlick hy heeft onse kranckheden op sich genomen, ende onse smerten die heeft hy gedragen: doch wy achteden hem, dat hy geplaeght, van Godt geslagen, ende verdruckt was.
5 Maer, hy is om onse overtredingen verwondet, om onse ongerechtigheden is hy verbrijselt: de straffe die ons den vrede aenbrenght, was op hem, ende door sijne striemen is ons genesinge geworden.
6 Wy dwaelden alle als schapen, wy keerden ons een yegelick na sijnen wegh: doch de HEERE heeft onser aller ongerechtigheyt op hem doen aenloopen.
7 [Als ] deselve ge-eyscht wiert, doe wiert hy verdruckt: doch hy en dede sijnen mont niet op: als een lam wert hy ter slachtinge geleyt, ende als een schaep dat stom is voor het aengesichte sijner scheerders, alsoo en dede hy sijnen mont niet op.
8 Hy is uyt den anghst, ende uyt het gerichte wech genomen: ende wie sal sijnen leeftijt uytspreken? want hy is af gesneden uyt het lant der levendigen: om de overtredinge mijnes volcks is de plage op hem geweest.
9 Ende men heeft sijn graf by de godtloose gestelt, ende hy is by den rijcken in sijnen doot geweest, om dat hy geen onrecht gedaen en heeft, noch bedrogh in sijnen monde geweest en is.
10 Doch het behaeghde den HEERE hem te verbrijselen, hy heeft [hem ] kranck gemaeckt: als sijn ziele haer [tot ] een schult-offer gestelt sal hebben, soo sal hy zaet sien, hy sal de dagen verlengen: ende het welbehagen des HEEREN sal door sijne hant geluckelick voort gaen.
11 Om den arbeyt sijner ziele sal hy het sien, [ende ] verzadight worden: door sijne kennisse sal mijn knecht, de rechtveerdige, vele rechtveerdigh maken, want hy sal hare ongerechtigheden dragen.
12 Daerom sal ick hem een deel geven van vele, ende hy sal de machtige als een roof deylen, om dat hy sijne ziele uyt gestort heeft in den doot, ende met de overtreders is getelt geweest: ende hy veler sonde gedragen heeft, ende voor de overtreders gebeden heeft.
1 WIE heeft onze prediking geloofd, en aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard?
2 Want Hij is als een rijsje voor Zijn aangezicht opgeschoten, en als een wortel uit een dorre aarde; Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben.
3 Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht.
4 Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was.
5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden.
6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen.
7 Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.
8 Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding mijns volks is de plage op Hem geweest.
9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is.
10 Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft Hem krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.
11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien, en verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.
12 Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest, en Hij veler zonden gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft.