Voordere dreygementen der elenden die de Ioden souden over komen: Insonderheyt datter weynigh mannen souden overigh blijven, vers 1. met vertroostinge der geloovigen, die overigh blijven souden, dat sy door den toekomenden Messiam souden verlicht, gereynight, ende beschermt worden, 2, et c.
1 ENde te dien dage sullen seven vrouwen eenen man aengrijpen, seggende, Ons broot sullen wy eten, ende met onse kleederen sullen wy bekleet zijn, laett ons alleenlick na uwen name genoemt worden, neemt onse smaetheyt wech.
2 Te dien dage sal des HEEREN SPRUYTE zijn tot cieraet, ende tot heerlickheyt, ende de vrucht der aerde tot voortreffelickheyt, ende tot vercieringe den genen die ’t ontkomen sullen in Israël.
3 Ende het sal geschieden, dat de over gebleven in Sion, ende de over gelaten in Ierusalem sal heyligh geheeten worden: een yegelick die geschreven is ten leven te Ierusalem.
4 Als de Heere sal afgewasschen hebben den dreck der dochteren Zions, ende de bloetschulden Ierusalems sal verdreven hebben uyt het midden der selver, door den Geest des oordeels, ende door den Geest der uytbrandinge.
5 Ende de HEERE sal over alle wooninge des berghs Zions, ende over hare vergaderingen, scheppen een wolcke des daeghs, ende eenen roock, ende den glantz eenes vlammenden vyers des nachts, want over alles wat heerlick is, sal eene beschuttinge wesen.
6 Ende daer sal een hutte zijn tot eene schaduwe des daeghs tegen de hitte, ende tot een toevlucht, ende tot eene verberginge tegen den vloet ende tegen den regen.
Van het Messiaanse heil
1 EN te dien dage zullen zeven vrouwen een man aangrijpen, zeggende: Ons brood zullen wij eten, en met onze klederen zullen wij bekleed zijn, laat ons alleenlijk naar uw naam genoemd worden, neem onze smaadheid weg.
2 Te dien dage zal des HEEREN SPRUIT zijn tot sieraad en heerlijkheid, en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen, die het ontkomen zullen in Israël.
3 En het zal geschieden, dat de overgeblevene in Sion, en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheten worden, een iegelijk, die geschreven is ten leven te Jeruzalem;
4 Als de Heere zal afgewassen hebben den drek der dochteren van Sion, en de bloedschulden van Jeruzalem zal verdreven hebben uit derzelver midden, door den Geest des oordeels, en door den Geest der uitbranding.
5 En de HEERE zal over alle woning van den berg Sions, en over haar vergaderingen, scheppen een wolk des daags, en een rook, en den glans eens vlammenden vuurs des nachts; want over alles wat heerlijk is, zal een beschutting wezen.
6 En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen.