De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
In de voorafgaande tweeartikelen zijn we uitvoerig ingegaan op de vertaling die Theodore Haak in de zeventiende eeuw gemaakt heeft van de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels. In deze aflevering zal het gaan over de verwerking van de Nederlandse kanttekeningen in Franse en Duitse bijbeledities uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw, en over de Litouwse vertaling van Chylinski, die daarbij de Statenvertaling gebruikt heeft.
1. De Geneefse bijbel
De Geneefse bijbel ontleent zijn naam niet alleen aan de stad Genève, waar hij vele malen werd gedrukt en uitgegeven, maar ook en wellicht vooral aan de theologen en predikanten van Genève die hem steeds weer opnieuw aanpasten aan hun vertaalprincipes en verbeterden naar de Hebreeuwse en Griekse grondtekst. Aan de wieg van de Geneefse bijbel staat Pierre Robert Olivetan, die om reden van zijn kennis van het Hebreeuws en het Grieks door Calvijn verzocht was de bestaande Franse vertaling van Jacques le Fèvre d’Etaples (Antwerpen, 1530) te herzien. Zijn werk van gedeeltelijke correctie en gedeeltelijke (her)vertaling waarbij hij zowel de bijbelse grondtekst gebruikte als de Latijnse vertalingen van Pagninus en Erasmus, verscheen in 1535 bij Pierre de Wingle te Neuchâtel.
De belangrijkste revisies zijn die van 1540, bekend als de bijbel met het zwaard,1 die van 1546, waarin Calvijn zelf de hand had, die van 1560 met zijn bittere aanval op Castellio, en die van 1588, ’tont reueu & conferé sur les textes Hebrieux & Grecs par les Pasteurs & Professeurs de l’Eglise de Geneue’ en sindsdien beschouwd als de standaardtekst van de Geneefse bijbel.
Deze bijbelvertaling werd in gebruik genomen door de Eglises Wallones, die in de 16de eeuw ontstonden in de Franssprekende gebieden van de Zuidelijke Nederlanden op grondslag van de hervorming van Calvijn. Op de vlucht voor de vervolgingen die vanaf 1578 in alle hevigheid tegen hen uitbraken, namen zij deze bijbel mee naar de Noordelijke Nederlanden, waar zij een goed onthaal vonden (Eerste Refuge), en waar zij de Waalse Gemeenten stichtten.2 In de tweede helft van de 17de eeuw profiteerden zij net als andere geloofsgemeenschappen van de gematigde godsdienstvrijheid en de financiële en economische groei en bloei. De belangrijke plaats die de Waalse Gemeenten toen in de Nederlandse samenleving innamen, komt onder andere tot uiting in de prachtuitgave van de Geneefse bijbel van 1669. Het schitterende exemplaar dat zich in de bibliotheek van het NBG bevindt, heeft als titel:
La Sainte Bible qui contient le vieux et le nouveau Testament, Edition nouvelle, faitc sur la Version de Genève, reveuë, & corrigée; Enrichie, outres les anciennes Notes, de toutes celles de la Bible Flamande, de la plus-part de celles de M. Diodati, & de beaucoup d’autres.
Deze editie in groot folioformaat is gedrukt en uitgegeven door Louys & Daniel Elzevier te Amsterdam met de toestemming (privilegie) van Johan de Witt, verleend in 1668. Verantwoordelijk voor het vertalen en aanbrengen van het notenapparaat, de registers en de inleidingen zijn Samuel des Manets en diens zoon Henry. De eerste was hoogleraar aan de universiteit van Groningen, de laatste was bedienaar van het Woord aan de Waalse gemeente te Delft.
Noten van de Statenvertaling
In hun woord vooraf geven zij niet alleen uiting aan hun trots deel te mogen hebben aan de ‘bonheur des Flamandes’ met wie zij het geloof op Calvinistische grondslag gemeen hebben, maar brengen zij ook de wens onder woorden om hun bijbel verrijkt te zien met de ‘Notes savantes et judicieuses’ van de Statenvertaling, die zo’n 30 jaar terug met toestemming van de Heren Staten Generaal het licht zag. Als geboren Fransen met goede kennis niet alleen van het Nederlands (la langue Flamande) maar ook van de bijbelse grondtalen achten zij zich als geen ander geschikt om de tekst van de Nederlandse bijbel met die van de Franse te vergelijken, en de uit het Nederlands vertaalde kanttekeningen op juiste wijze bij de Franse tekst in te passen: ‘placer les Notes dans leur juste assiette’. In negen punten zetten zij hun aanpak en werkwijze uiteen. Voor deze Geneefse editie gebruiken ze als basistekst de Parijse uitgave van 1652 door Pierre des Hayes, omdat ze die tot dan toe als de beste beschouwen.
Bij het opstellen van het notenapparaat hadden ze als hoofddoel alle kanttekeningen van de Statenvertaling op te nemen. Maar tegelijk handhaafden ze de noten van de Geneefse bijbel, drukten ze ook een deel van de aantekeningen van Diodati af, en maakten ze ook nog gebruik van de op- en aanmerkingen van Monsieur de Launay en de kritische bevindingen van Monsieur de Bleyswijck.
Verderop zal blijken dat dit soms tot doublures leidde en dat de lezer niet meer weet of een bepaalde opvatting nu komt van de Statenvertalers, van Diodati of van andere commentatoren. De parallelle plaatsen zijn integraal van de Statenbijbel overgenomen, omdat die het meest exact en uitgewerkt zijn. Door middel van de letters uit het alfabet worden ze zowel in de tekst als in de marge aangegeven. Enkele in de kanttekeningen opgenomen afkortingen zijn: H: l’Hebreu, C: le Caldaïque, S: le Syriaque, G: le Grec, L: le Latin, F: le Flamand, c.: c’est à dire, en ass.: assavoir.
De apocriefe boeken zijn overeenkomstig de ‘Vlaamse’ bijbel met de Waerschouwinge aen de lezers opgenomen achter het Nieuwe Testament. Aangezien kanttekeningen bij die boeken in de Statenvertaling ontbreken, zijn die van Diodati overgenomen. Ook alle inleidingen van de Statenvertaling op het Oude en Nieuwe testament en op elk afzonderlijk bijbelboek (Argument) zijn gehandhaafd, zij het dat ze zijn aangevuld met noodzakelijk geachte toevoegingen. Verder zijn de samenvattingen zoals die boven elk hoofdstuk in de Statenbijbel zijn afgedrukt, integraal behouden.
De afzonderlijke registers op het Oude en het Nieuwe Testament hebben ze niet overgenomen. Met gebruikmaking van die van de Statenvertaling hebben ze één totaalregister samengesteld, dat wat bijbelse personen en onderwerpen betreft zelfs een uitbreiding heeft ondergaan. Met het oog op deze uitgave zijn er vier kaarten beschikbaar. het Paradijs, de Woestijntocht, het Land Kanaan en de Reizen van de Apostelen, en voor wie wil ook nog de plattegrond van Jeruzalem.3 Tot slot maken ze nog enige opmerkingen over de juiste spelling en over de nauwkeurigheid waarmee de drukproeven zijn nagekeken.
Een vergelijking
Zoals ik al eerder zei, hebben ze weliswaar de inleidingen en de kanttekeningen van de Statenvertaling vertaald, maar daaraan door hen noodzakelijk geachte zinnen en woorden toegevoegd. Wat dat precies inhoudt, blijkt al meteen aan het begin van Genesis. De eerste zin van de ‘Inhout deses Boecks’ luidt in de Statenvertaling: ‘Dit eerste Boeck Mosis wordt genaemt met een woort uyt de Griecsche tale genomen, GENESIS, beteeckenende Geboorte, ofte, oorspronck, geslacht‘. De Franse tekst heeft: ‘Ce premier livre de Moyse, écrit, comme les suivans, par une revelation & inspiration particuliere de l’Esprit de Dieu, s’appelle Genese, du mot Grec Genesis, qui sinifie generation, origine, naissance, genealogie‘.
Uit de ingelaste woorden zou men kunnen afleiden dat de auteurs nog calvinistischer of dogmatischer hebben willen zijn dan de vaderen uit Dordrecht, door zo heel uitdrukkelijk de goddelijke inspiratie van de Schriften onder woorden te brengen.
Om een goede indruk te verstrekken van het vertaalwerk van beide mannen volgt hier in 2 kolommen de tekst van Genesis 11 vers 1 en Psalm 2 vers 1, beide met de aan de tekst voorafgaande samenvatting. Zodoende is ook een uitstekende vergelijking mogelijk met wat Haak gedaan heeft.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Genesis, Het xj. Capittel. Alle menschen hadden tot deser fijt toe eenerley sprake/ v.t. De kinderen der menschen bestaen eene Stade/ met tenen seer hoogen Toren uyt enckele trotsheyt te bouwen/ 3. Gods belet haer werck door verdeylinge der spraken/ ende verstroytse van malkanderen door de werelt/ 6. Babel bekomt daarvan den name/ 9. Sems nakomelingen tot op Abraham/ 10. die met sijnen vader/ Sarai/ ende Lot/ weckt uyt Ur der Chaldeen nae Haran/ 29.
Genese chap. XI. Tous les hommes jusques à present, n’avoyent eu qu’un méme langage, v.l. Ils se proposent par orgueil de bâtir une ville avec une fort haute tour, 3. Dieu empéche leur dessein par la confusion des langues, & les épard par le monde, 6. Babel tire son nom de là, 9. Les descendans de Sem jusqu’à Abram, 10. Qui avec Taré son pere, Sarai & Lot fils de son frere, sortit d’Ur des Caldéens & vint en Caran, 29.
1 Ende [1]de gantsche aerde was [2]van eenerley [3]sprake/ ende eenerley woorden. [1] Alle inwoonders der aerde/ voor ende na den Suntvloet/ tot dat dese verdeylinge der spraken geschiet is. [2] Het wort daer voor gehouden/ dat dit de Hebreeusche sprake (die haren naam heeft van Heber) geweest zij: onder anderen daerom, dat de eygene namen der eersten menschen van Hebreeuschen oorspronck zijn/ als Adam, Heva, Kain, Habel, &c. [3] Hebr. Lippe, alsoo in ’t volgende.
1 [1]Alors toute la terre estoit [2]d’un langage, & de mesme parole. [1] H.F. & toute la terre, c. tous ses habitans avant & depuis le deluge, jusqu’à la confusion & division qui se fit des langues en Babel. [2] H. d’une levre. Et on tient que ce langage étoit l’Hebreu, (ainsi appellé de Heber) entr’ autres parce que les noms propres des premiers hommes sont d’origine Hebraïque: comme Adam, Eve, Cain, Abel, &c.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Psalm ij Prophetye van het Coninckrijck des Messie/ onses Heeren jesu Christi: met een eernstich bevel aen de Coningen ende Regenten der aerde/ datse sich desen Coninck met gehoorsaemheyt sullen onderwerpen.
Pseaume II. Prediction touchant le regne du Messie N.S.J.C. avec une exhortation serieuse aux Rois & aux Gouverneurs du monde, qu’ils ayent à se soûmettre à ce Roi avec obeïssance.
1 [a] Waarom [1]woeden de [2]heydenen/ ende bedenken de volcken [3]ydelheyt? [a] Actor. 4:25 [1] Ofte/ woelen, rasen, rotten, loopen oproerichlick t’samen. Het Hebr. woort kan hebben de beteeckeninge van/ bij een komen, conventiculen houden, ende oock/ woelen, rumoerich, oproerich zijn, als afgenomen wort uyt Psal. 55.15 ende 64.3. Dan.6.7. [2] Ofte/ natien, soo Joden als Heydenen. Siet Act. 4.27. [3] Vergeefsche aenslagen/ waermede sy den raedt Gods niet konnen breken/ ende haer selven in perijckel van verderf brengen.
1. [a]Pourquoi [1]se mutinent [2]les nations, & pourquoi les peuples [3]projettent-ils [4]des choses vaines? [a] Act. 4.25 [1] Ou, bruyent, se tempétent, s’attroupent, se liguent, ou se bandent: Le mot H. peut avoir la sinification de s’assembler, ou, tenir des conventicules, & et aussi de bruire, & de s’émouvoir, comme on peut le recueillir du Ps.55.15. & 64.3. Dan.6.7. [2] Ass. tant Juifs que Gentils. Voi Act. 4.27. D’autres traduisent, les Gentils. [3] C. forment des desseins & font des entriprises qui ne leur profiteront de rien; mais se renverseront enfin á leur propre ruïne. [4] C. des projets inutiles, sans raison & sans fondement, par lesquels ils ne pourront nullement empecher le conseil de Dieu, & qui ne reüsiront qu’à leur confusion. H. des vanités.
Men kan uit het bovenstaande opmaken dat zowel de samenvattingen boven Genesis 11 en Psalm 2 als de kanttekeningen bij de bijbeltekst goed in het Frans zijn overgekomen. Waarom dan hier, dan daar, bewoordingen zijn toegevoegd of weggelaten, is een niet te beantwoorden vraag. Tegenover uitbreidingen als ‘fils de son frère’, ‘la confusion’ en ‘sans raison & sans fondement’, staan ook weer inkortingen zoals ‘ils’ (StV: kinderen der menschen) en ‘par orgueil’ (StV.: uyt enckele trots). Verder werkt het nogal verwarrend dat ten gevolge van de vermenging met noten uit andere bron het niet steeds helder is wat afkomstig is uit de Statenvertaling en wat van andere auteurs of commentaren. Zo blijkt noot 4 bij psalm 2 de vertaling te zijn van kanttekening 3 (met bovenvermelde toevoeging). Maar doordat noot 3 waarvan de herkomst moeilijk valt te traceren, ongeveer dezelfde inhoud heeft, is er een doublure ontstaan die hinderlijk werkt, een overdaad die schaadt.
Evenals bij ons artikel over Haak willen we dit gedeelte afsluiten met de zwaargeladen kanttekening 47 bij Romeinen 3:24 (3:23 in de Geneefse bijbel 1669).
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse Bijbel 1669
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:23 Estant justifiez gratuïtement par sa grace, par la redemption qui est en Jesus-Christ: Noot 56 bij vers 23: L’Apôtre nous represente ici & dans les paroles suivantes, toutes les causes & proprietés de la justifications par la foi, qui est revelée en l’Evangile: Sa cause premiere & principale, c’est la grace toute gratuïte & non meritée de nôtre Dieu; sa cause mouvante & meritoire, c’est la redemtion, satisfaction & expiation obtenuë par J. Christ que Dieu nous impute comme nôtre, pour étre couronnée en nous, comme nos pechés lui ont été imputés comme siens, pour étre punis en lui: Sa cause instrumentale, par laquelle nous nous appliquons le merite, la satisfaction & la propitiation faite par J.C. c’est la foi en son sang: Sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés: Sa proprieté, c’est d’une part que par elk est excluë toute vantance des hommes devant Dieu; & de l’autre, qu’elle n’est pas seulement pour les Juifs, mais aussi pour les Gentils.
Nauwkeurige vergelijking toont aan dat het dogmatische commentaar bij het ‘om niet gerechtvaardigd worden’ in grote trekken bewaard is gebleven. Het stramien waarop de Nederlandse tekst is opgebouwd: de opperste oorsaecke, de bewegende ende verdienende oorsaecke, het middel, het eynde, de eygenschap, vindt men in zijn geheel terug in de reeks: sa cause premiere et principale, sa cause mouvante & meritoire, sa cause instrumentale, sa cause finale, sa proprieté. Maar de formuleringen, vooral in het middenstuk, lijken onnodig omslachtig, vooral door de uitweiding over de toerekening. De tekst is dan wel veel bloemrijker geworden maar niet helderder.
Merk ook op hoe ‘het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden’ in de franse vertaling ‘sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés’ geworden is. Of is hier sprake van een zetfout en moet en gewoonweg als et worden gelezen?
In ieder geval hebben vader en zoon Maret met deze uitgave een groots werk geleverd, dat getuigt van het gezag en het ontzag dat dc Statenvertaling met haar kanttekeningen genoot in het zeventiende-eeuwse Europa. Of de vertaalde kanttekeningen nu ook werkelijk invloed hebben uitgeoefend op het denken en doen van de Franssprekende Calvinisten in het algemeen en van de Waalse Gemeenten in de Noordelijke Nederlanden in het bijzonder, valt moeilijk na te gaan. Een herdruk is mij althans niet bekend.
2. De Duitse Lutherbijbels van 1668, 1715/1716 en 1729
Onder de protestanten van het Duitse taalgebied was de Lutherbijbel in de zestiende en zeventiende eeuw zo overheersend, dat een vertaling die men op een andere grondslag of vanuit een afwijkende vertaalopvatting zou willen maken, niet op een welwillende ontvangst zou hoeven te rekenen. Toch hadden Calvinisten in het Duitse taalgebied behoefte aan een meer op Genève gerichte bijbeluitleg. Daarom was het volstrekt niet vreemd dat Paulus Tossanus, een man met wie we al eerder kennis hebben gemaakt in de voorafgaande artikelen over Haak, in 1617-1618 als hoogleraar in het Calvinistische Heidelberg, een Lutherbijbel voorzag van goed gereformeerd commentaar. Het werd een uitgave die meteen al bekritiseerd werd om zijn ‘Calvinistische tendenzen’.
In 1668 (Frankfurt), in 1715/16 (Minden) en in 1729 (Bazel) verschijnen opnieuw die door Tossanus becommentarieerde Lutherbijbels, maar dan uitgebreid met ‘Glossen und Auslegungen’ van anderen. Het exemplaar van 1729 dat zich in de bijbelcollectie van het NBG bevindt,4 vermeldt op de titelpagina liefst viermaal de Nederlanden als bron! Het zou te ver voeren om die letterlijk volgeschreven en in rood en zwart gedrukte pagina hier in zijn geheel te citeren. Het volgende volstaat:
Glossen und Auslegungen, welche fürnemlich aus der Niederländischen, so dann auch hie und da aus herrn Deodati und anderer hocherleuchteter Theologorum besten Annotationen ansehnlich vermehret/ und durch etliche Hebreischen/ Griechischen/ Niederländischen und anderer Sprachen wohlerfahrne Dienere Göttlichen Worts aufs neue ganß durchgangen, und deutlicher gegeben worden, dadurch der Text, wo er etwas dunckel und schwer, nüßlich erläutert und erkläret; wie nicht weniger mit weitlaufftigern Vorreden, Summarien, Concordantien und Registern, so wol vor das Alte als Neue Testament/ jedem seine besondere/ und zwar meist aus dem Niederländischen verfertigte neue überaus nüßliche Haupt- und verbesserte Namenregister versehen/ welche so eingerichtet/ dass sie vast vor eine Concordanß dienen mogen. Anjeßo aber ist diese neue Edition mit unverdrossener Mühe und grossestem Fleisse aufs neue wieder durch und durch nach denen ältesten uns neuesten so wol Niederländischen als hochteutschen Editionen revidiret’ enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de schrijver dezes.
Bekende namen
Opgenomen zijn een lange voorrede van J.J. Ulrich, opgedragen aan de christelijke lezer over de schoonheid en de kracht van de bijbel als Gods woord (liefst 27 foliopagina’s lang!), en de voorredes van Luther en Paulus Tossanus zelf. Voor ons onderwerp echter is veel interessanter de afgedrukte kopie van de in 1666 door de Heidelbergse theologen afgegeven licentie, ondertekend door Fridericus Spanheim, alweer een naam die we kennen uit de omgeving van Theodore Haak. Ook daarin wordt de vertaling van de glossen (= kanttekeningen) uit Nederlandse en Franse bronteksten genoemd. Vermeld wordt dat niet alleen de Luthertekst zorgvuldig is gecorrigeerd, ‘sondern auch die zuvor unvolkommene Glossen aus den Niederländischen und Franßösischen Originalien aufs neue fleißig überseßet’. Met die originelen zijn zonder twijfel de Statenvertaling en de Geneefse bijbel bedoeld.
En inderdaad zoals de titelpagina aangeeft, is veel uit de registers en de inleidingen op de bijbelboeken en ook het een en ander van het notenapparaat uit de Statenvertaling afkomstig. Vooral in het laatste zijn de bewerkers/vertalers meer dan in de registers en de inleidingen eclectisch te werk gegaan. Om aan te tonen dat de Statenvertaling echt de bron geweest is waaruit zij geput hebben, volgen hier twee voorbeelden van een vrijwel letterlijke vertaling uit het Nederlands, het een een lemma uit het Register, het ander de bekende noot bij Romeinen 3:24.
Statenvertaling 1637 register
Lutherbijbel 1729 register
Afgoden, Afgoderye/ soo inwendige als uytwendige/ wort/ als eenen grouwel/ geestelicke hoererye/ ende overspel/ Duyvelsdienst/ Ydelheyt/ leughen ende bedroch/ smerten/ nieticheden/ verfoeyselen/ dreckgoden/ hout ende steen/ andere Goden/ vreemde goden/ scherpelick verboden.
Abgötter/ Abgötteren/ oder Gößen/ Gößendienst/ innerlich und äußerlich/ wird gar ernstlich verboten/ als ein greuel/ geistliche hureren/ und ehebruch/ teufelsdienst/ eitelkeit/ lügen und betrug/ schmerßen/ scheusahl/ dreckgötter/ holz und stein/ andere und fremde Götter.
Statenvertaling + kanttekeningen
Lutherbijbel 1729
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:24 Und werden ohne verdienst gerecht aus seiner gnadc, durch die erlösung, so durch Christum JEsum geschehen ist. Noot 1 bij vers 24: Von hier an beschreibet der Apostel alle die ursachen und eigenschafften der rechtfertigung des glaubens, die uns im Evangelio geoffenbahret ist. Die oberste ursache ist die unverdiente gnade GOttes: die bewegende und verdienstliche ursache ist die versöhnung und erlösung durch Christum: Das mittel, dadurch dieselbe uns zugerechnet wird, der glaube an das blut Christi: Das ende, die offenbahrung der gerechtigkeit Gottes, und die vergebung der sünden. Die eigenschafft ist, dass aller ruhm des menschen fur GOTT hiedurch wird ausgeschlossen, und das dieselbige nicht nur den Juden, sondcrn auch den Heyden geoffenbahret.
Meer dan de Geneefse bijbel van 1669 en zelfs nog nauwkeuriger dan Theodore Haak hebben de Calvinistische bewerkers van deze Lutherbijbel hier de tekst van de Nederlandse kanttekening op de voet gevolgd. Wat de Apocriefe Boeken betreft, op dit punt konden de bewerkers/vertalers uiteraard niet om de beslissing van Luther heen, die ze als een geheel plaatste tussen het Oude en Nieuwe Testament. Maar als goede Calvinisten konden ze het aan het einde van de inleiding op deze boeken toch niet laten om er negatief over te oordelen. Als niet door de Geest ingegeven teksten ware het beter geweest wanneer de oude kerk ze nooit in de bijbel had opgenomen. Maar met uitdrukkelijke verwijzing naar de Synode van Dordrecht eerbiedigt men de opvatting dat ze omwille van de lieve vrede binnen de hervormingsgezinde kerken moeten worden gehandhaafd, zij het dat ze eerder achterin een plaats hadden moeten vinden overeenkomstig het besluit van diezelfde Synode! Uit dit alles mag duidelijk zijn dat dc Statenbijbel ook onder de Duitssprekende Calvinisten vermaard was om zijn inleidingen, registers en notenapparaat.
3. De bijbelvertaling van Chylinski
Het was in het jaar 1654 dat de Gereformeerde Synode van Litouwen besloot om een jongeman van Poolse afkomst en de leer van Calvijn toegedaan, met een beurs naar het buitenland te sturen. Zijn naam was Samuel Boguslaw Chylinski en zijn vermoedelijke geboortejaar 1635. In het jaar 1654 meldde hij zich bij de Universiteit te Franeker in de Noordelijke Nederlanden, waar Polen als Jan Makowski en Nicholas Arnold of Leszno theologie doceerden.5 Het waren hectische jaren, want de Litouwse Calvinisten raakten betrokken bij de oorlog die de Zweedse koning Gustav Karl X (1654-1660) tegen Polen ondernam. Chylinski ging in 1655 voor korte tijd naar Dantzig terug, om daar te vernemen dat zijn vader was gesneuveld en dat twee broers en twee zussen naar het oosten waren gedeporteerd.
Weer terug in Franeker werpt hij zich ondanks een zwakke gezondheid vol ijver onder andere op de studie van het Hebreeuws, en toen is bij hem waarschijnlijk ook de idee ontstaan om de bijbel in het Litouws te vertalen. Misschien is hij er daar in Franeker ook al mee begonnen. Op de eenendertigste maart 1657 verliet hij Franeker om over te steken naar Engeland, alwaar hij april 1657 in Londen aankwam.
Er zijn voldoende Engelse getuigenissen voorhanden waaruit blijkt dat hij onmiddellijk aan de gang is gegaan met de vertaling van de bijbel in het Litouws, en dat hij eind november 1659 met zijn vertaalarbeid is gereedgekomen. Of dat in opdracht was van de Synode van Kiejdany, die eind 1656/ begin 1657 tot een bijbelvertaling in het Litouws het besluit nam, lijkt niet goed meer te achterhalen.6
Volgens diezelfde Engelse gegevens heeft hij zich die drie jaar niet alleen beziggehouden met het vertaalwerk, maar ook met het verzamelen van gelden voor het zetten en drukken van de tekst. Onder de mensen met wie Chylinski contact had, of die Chylinski aanmoedigden, van raad dienden en zelfs financieel steunden, waren mannen van naam zoals: John Dury, Samuël Hartlib en Comenius, dezelfden die we ook al tegengekomen zijn in de kring rond Haak. Ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat Haak en Chylinski elkaar moeten hebben gekend? Beiden waren in dezelfde jaren en in hetzelfde land dag en nacht bezig met dezelfde vertaalarbeid. Of is dit te veel speculatie?
Omdat het er maar niet van kwam dat het kant en klare manuscript uitgegeven werd, ondernam Chylinski in 1661 een reis naar Litouwen om de zaak te bepleiten bij de Synode van Kiejdany (20-24 augustus). Bij zich had hij 11 drukproeven van het Oude Testament en nog andere manuscripten. Nadat hij in Engeland was teruggekeerd, werden er nooit bewezen beschuldigingen tegen hem ingebracht dat hij de opbrengst van collectes verduisterd zou hebben. Die verdachtmakingen leidden er wel toe dat de Synode van Wilna (3-10 juni 1663) hem van zijn functie onthief en de taak overdroeg aan Jan Krainski en Nicholas Minwid.
Om een lang verhaal kort te maken, het kwam erop neer dat die drukproeven van Genesis tot en met de Psalmen aanvaard werden, dat de rest van het Oude Testament aan een strenge correctie zou worden onderworpen en dat het manuscript van het Nieuwe Testament werd afgewezen. Het is niet onmogelijk dat Jan Borzymowski, de aangewezen supervisor, zich bij zijn beoordeling heeft laten leiden door afgunst, temeer omdat hij zelf bezig was met het Nieuwe Testament.
Chylinski keerde niet meer naar Litouwen terug en overleed enkele jaren later in 1668, wellicht als een berooid en ontgoocheld man. Van de bijbeltekst (Genesis tot en met Psalm 40) die in 1661 in druk gereed lag, bestaan nog drie exemplaren.
Nederlands in de Litouwse vertaling
Dit alles is op zichzelve wel interessant, maar wat is het verband met de Statenvertaling? Wel, in 1932 kocht het Brits Museum in Londen van een particulier een handschrift van het Nieuwe Testament aan dat in 1934 door Stanislaw Kot geïdentificeerd werd als de volledige vertaling van het Nieuwe Testament door Chylinski. Een tekstkritische uitgave zag te Poznan in 1958 het licht, met uitvoerige inleidingen en studies. Poolse en Litouwse taalwetenschappers, met name Jan Otrebski en mevr. I. Zawadska, waren van mening dat Chylinski wel eens een Nederlandse ‘Vorlage’ geraadpleegd kon hebben, misschien wel de Statenvertaling. Dit op grond van Nederlandse woorden in de bijbeltekst zelf en in aantekeningen voor en achter in het handschrift.
Het onderzoek hiernaar is vorig jaar in een stroomversnelling gekomen doordat het Nederlands Bijbelgenootschap van twee zijden benaderd werd om hierbij enige hulp te bieden. Enerzijds van de kant van Prof. Dr. Bernfried Schlerath uit Berlijn en anderzijds van de kant van mevr. Gina Kavaliunaite van het Litouwse Taalinstituut (Lietuviu Kalbos Institutas) te Vilnius.7
Hier volgen enkele voorbeelden die moeten aantonen dat Chylinski een Statenbijbel bij de hand heeft gehad:
1 Timoteus 4:14 luidt:
En versuymtmet dowanoo kuriy ira, enz.
Titus 3:8:
ir noriu idand tuo dayktus ernstelich stypryntumbey, enz.
Hebreeën 4:12:
ir dwasioo, ir sumezgimump, ir mercks, enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de auteur dezes.
Het gaat om de woorden ‘En versuymt met’, ‘ernstelich’ en ‘mercks’, die zonneklaar uit de Statenvertaling afkomstig zijn. Daarbij heb ik de voorzichtige suggestie gedaan dat `en versuymt met’ eigenlijk gelezen moet worden als ‘en versuymt niet’ overeenkomstig de Nederlandse tekst, en dat de Poolse onderzoekers het woord verkeerd zouden hebben gelezen, niet alleen ten gevolge van het moeilijk te ontcijferen handschrift, maar ook vanwege een niet optimale kennis van de orthografie van Nederlandse woorden uit de zeventiende eeuw.
Voorbeelden uit aantekeningen achter in het handschrift zijn onder andere: ‘werkiert’ (Handelingen 2:41); ‘hebbeik u geschrewen’ (1 Johannes 5:13); ‘wertragen – verslappen’ (Galaten 6:8) en ‘met inerliche onterminge bewegkt zijnde’ (Lucas 10:33). Ook hier krijgt men de indruk dat dc uit het Nederlands afkomstige woorden mogelijkerwijze niet helemaal goed door de Poolse tekstuitgevers gelezen zijn. Op dit stuk zou nader onderzoek van het nieuwtestamentische handschrift van Chylinski mijns inziens zeker nog wenselijk zijn.
Interessant is het ook om te kunnen achterhalen welke editie Chylinski kan hebben geraadpleegd. Gesuggereerd is onder andere de Gouda-editie van 1647 door de gebroeders Rammazeyn, maar dc reden waarom is mij niet duidelijk. De edities van de Statenvertaling van 1637 af vertonen geen onderlinge tekstverschillen. Hooguit doen zich minieme spellingsveranderingen voor, maar die kunnen geen aanleiding geven tot schrijfwijzen als ‘wertragen’ in plaats van ‘vertragen’ of als ‘onterminge’ in plaats van ‘ontferminghe’. Het kleine aantal Nederlandse woorden, een tiental, vormt toch wel een te smalle basis om een verantwoorde keuze te maken uit de vele edities van 1637 tot en met 1657.
Natuurlijk is het mogelijk dat Chylinski uit het hoofd geciteerd heeft. Meer voor de hand ligt het echter aan te nemen dat hij een Statenbijbel vanuit Franeker naar Engeland heeft meegenomen. Wellicht dat dit zelfs de gecorrigeerde editie 1657 van Ravesteyn kan zijn geweest. Verder onderzoek door leden van het Lietuviu Kalbos Institutas en door andere taalgeleerden zal uiteindelijk moeten uitwijzen hoe groot de rol van de Statenvertaling geweest is voor het vertaalwerk van Chylinski.
In ieder geval mevrouw Kavaliunaite houdt het voor mogelijk dat de Litouwse tekst van het Nieuwe Testament volledig uit de Statenvertaling vertaald is! Met gespannen belangstelling wachten we de resultaten van hun bevindingen af.
De heer A.W.G. Jaakke is vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
A.W.G. Jaakke, ‘Ver over de grenzen III. De invloed van de Statenvertaling in het buitenland’ in: Met Andere Woorden 16/1 (maart 1997), 2-16.
1 D’Apostel verklaert dat hy de belofte van de vergevinge der sonden voorgestelt heeft, niet om die te misbruycken tot sondigen, maer tot troost der sondaren. 3 ende vermaent de gene, die Christum kennen, tot onderhoudinge der geboden Christi. 7 leerende dat sulcks ten verscheyden aensien een nieuw ende een oudt gebodt is. 9 Daer na tot liefde des naesten. 13 Ende past dese vermaninge op de vaders, jongelingen, ende kinderen. 15 Leert dat de Christenen de werelt, ende het gene daer in is, niet en moeten lief hebben. 18 ende haer wachten van de verleydinge der valsche leeraers ende Antichristen. 20 Wijst haer aen dat de salvinge des Heyligen Geests, die sy hebben, haer sal bewaren, soo van de begeerlickheyt der werelt, als van de verleydinge der Antichristen, 22 die hy beschrijft. 25 Stelt haer voor de belofte des eeuwigen levens. 27 ende beschrijft de kracht der salvinge des Heyligen Geests, die sy ontfangen hadden. 28 ende vermaent haer stantvastelick te blijven by de leere Christi, om in sijne verschijninge vrymoedelick te mogen bestaen. 29 ende gerechtigheyt te oeffenen, tot betooninge datse wedergeboren zijn.
1MYne
I. Joannes 2:1
Dit woort gebruyckt hy om sijne vriendelickheyt tegen haer te betoonen, gelijck Christus, Ioan. 13.33. ende noemt de geloovige met desen name, niet alleen om dat hy vele van haer door de predicatie des Euangeliums, gelijck als gebaert hadde, 1.Corinth. 4. vers 15. Philem. vers 10. maer oock om sijnen hoogen ouderdom.
kinderkens, ick schrijve u dese dingen,
I. Joannes 2:1
Dat is, niet op dat ghy dese leere soudt misbruycken om daer op te vrijer te sondigen.
op dat ghy niet en sondiget:
I. Joannes 2:1
Ofte, maer.
ende indien yemant gesondight heeft,
I. Joannes 2:1
Dat is, op dat ghy soudt weten, ende u daer mede troosten, dat wy hebben, etc.
Gr. paracleton, welcke tijtel beteeckent eygentlick een advocaet ofte voorspraeck, die yemants sake voorspreeckt ende uytvoert in het gerichte. Ende wort hier Christo toegeschreven, om dat hy by den Vader voor ons bidt, Rom. 8. vers 34.
voorsprake
I. Joannes 2:1
Namelick, dien wy met onse sonden hebben vertoornt.
by den Vader, Iesum Christum
I. Joannes 2:1
Soo wort hy toegenaemt Iesa. 53.11. Zach. 9.9. Actor. cap. 7. vers 52. om dat hy sonder eenige sonde is geweest. Siet cap. 3. vers 5. ende daerom bequaem om onse voorsprake te wesen, Hebr. 7.26. ende 1.Petr. 3.18.
Gr. hilasmos, versoeninge, dat is, versoener: gelijck in den selven sin Paulus hem noemt hilasterion, Dat is, versoendecksel, Rom. cap. 3. vers 25. Siet de aenteeckeninge aldaer. Ende hy wort hier de versoeninge selve genaemt, om dat hy hemselven tot versoeninge heeft opgeoffert, Ioan. cap. 17. vers 19. Hebr. cap. 10. vers 14. ende dat hy alleen ende volmaecktlick ons met Godt versoent heeft, Hebr. cap. 9. vers 28.
versoeninge
I. Joannes 2:2
Namelick, om dat hy voor deselve in onse plaetse de straffe dragende, ende daer mede de gerechtigheyt Godts voldoende, den toorne Godts stilt, ende alsoo Godt met de menschen versoent, 2.Corinth. cap. 5. vers 21.
voor onse sonden: ende niet alleen voor
I. Joannes 2:2
Namelick, der Apostelen, ende der andere geloovige die nu leven.
Dat is, van alle menschen, die in de gantsche werelt uyt alle volckeren, Ioan. 11. vers 52. Apocal. cap. 5. vers 9. noch in hem sullen gelooven. Want dat hy alle ende een yeder mensche in de geheele werelt met Godt niet en versoent, blijckt soo uyt de ervarentheyt, als oock daer uyt dat hy niet voor alle ende voor een yeder mensche den Vader en heeft gebeden, Ioan. cap. 17. vers 9. maer alleen voor de gene die in hem sullen gelooven, Ioan. cap. 17. vers 20.
der geheeler werelt.
3Ende hier aen kennen wy dat wy
I. Joannes 2:3
Namelick, Iesum Christum.
hem
I. Joannes 2:3
Namel. alsoo dat wy hem oock voor onsen Salighmaker hebben erkent, hem lief hebben, ons vertrouwen op hem stellen, ende hem gehoorsamen. Want dit woort beteeckent hier, gelijck oock dickwils elders, meer als een bloote kennisse. Siet Psalm 1. vers 6. Matth. cap. 7. vers 23. 2.Timoth. 2.19.
gekent hebben, soo wy sijne geboden
I. Joannes 2:3
Dat is, onderhouden, Namelick, met oprechten vlijt ende yver: hoewel in desen leven het selve niet gantsch volkomelick en geschiet. Siet 1.Ioan. 1.8.
Die daer seght, Ick kenne hem, ende sijne geboden niet en bewaert, die is een leugenaer, ende in dien
I. Joannes 2:4
Dit verklaert het voorgaende, by wijse van tegenstellinge die dese Apostel dickwils gebruyckt.
en is de waerheyt niet:
5Maer soo wie sijn woort bewaert, in dien is waerlick
I. Joannes 2:5
Namel. waer mede wy Godt lief hebben.
de liefde Godts
I. Joannes 2:5
Ofte, vervult, Dat is, een oprechte ende ware liefde geworden, die alle hare deelen heeft. Siet Cap. 4. versen 12, 18. want dat noch ons geloove, noch onse liefde, in alle graden volmaeckt en is in desen leven, leert Paulus 1.Corinth. 13.9. ende Ioannes, 1.Ioan. 1.8.
Namelick, als ick met dit mijn schrijven u voorhoude, ende ernstelick indrucke, het gebodt van sijnen naesten lief te hebben, het welck niet nieuw en is, alsoo het selve niet alleen in den Ouden Testamente voorgestelt wort, Levit. cap. 19. versen 17, 18. maer oock van den beginne der predicatie des Euangeliums altijt sterck is gedreven geweest, Matth. 5.44. Ioan. 15.12. Rom. 12.10. ende 13.8.
geen nieuw gebodt, maer een oudt gebodt, dat ghy
I. Joannes 2:7
D. van dat ghy tot de kennisse Christi geroepen zijt.
van den beginne gehadt hebt. Dit oudt gebodt is het woort dat ghy van den beginne gehoort hebt.
D. dat op een nieuwe wijse van Christo ende sijne Apostelen voorgestelt ende gedreven wort: met sijn eygen exempel ende bysondere liefde bevestight is, ende door den Geest Godts in de herten der geloovige wort in geschreven, volgens de beloften des Nieuwen Verbonts, Ier. 31. vers 33. Siet d’aenteeckeninge Ioan. cap. 13. vers 34.
een nieuw gebodt:
I. Joannes 2:8
D. de liefde die waerlick in Christo tegen ons is, die zy oock waerlick in u. Siet Ioan. 13.34.
het gene waerachtigh is in hem,
I. Joannes 2:8
Ofte, is.
zy oock in u [waerachtigh:]
I. Joannes 2:8
Ofte, dat de duysternisse, etc.
want
I. Joannes 2:8
Namelick, van onwetenheyt ende godtloosheyt die te voren in de werelt was eer het Euangelium gepredickt wiert. Siet dergelijcke Rom. 13.12. 1.Thess. c. 5. vers 4. 1.Petr. 2.9.
de duysternisse gaet voorby, ende
I. Joannes 2:8
Namel. der salighmakende kennisse Godts ende sijner beloften ende geboden, Ephes. 5. vers 8. 1.Ioan. c. 1. vers 7. ende 2.9.
het waerachtige licht
I. Joannes 2:8
Namel. in de leere des Euangeliums, die wy verkondigen.
schijnt nu.
9Die seght dat hy
I. Joannes 2:9
D. de leere des Euangeliums kent ende aenneemt.
in het licht is, ende sijnen broeder haet,
I. Joannes 2:9
D. die steeckt noch in de voorgaende onwetenheyt ende blintheyt: ende en is over sulcks geen recht Christen.
Ofte, aenstoot. Gr. scandalon, het welck beteeckent eenen steen, ofte yet dergelijcks, dat in de wegh leght, daer aen men hem stoot, ende daer door men ten val gebracht wort, het welck lichtelick geschiet als men in duysternisse wandelt: maer die in het licht wandelt kan lichtelick sulcken aenstoot mijden, als hy wel voor hem siet, het welck de Apostel hier seght, dat de ware geloovige doen. Siet dergelijcke Psalm 119.165. Ioan. cap. 11. versen 9, 10.
ergernisse en is in hem.
11Maer die sijnen broeder haet, is in de duysternisse, ende wandelt in de duysternisse, ende en weet niet
I. Joannes 2:11
Namelick, of hy den rechten wegh gaet ofte niet. Ofte, weet niet dat hy tot sijn verderf gaet.
waer hy henen gaet: want de duysternisse heeft sijne oogen verblint.
D. de dingen die buyten de rechte kennisse ende dienst Godts in dese werelt van wereltsche menschen groot geacht, begeert, ende nagetracht worden, die in ’t volgende vers worden uytgedruckt. siet Iacob. 4.4.
de werelt niet lief, noch ’t gene in de werelt is:
Namel. overmits dese twee liefden sich strecken tot saken die tegen malkandren strijden, t’samen niet en konnen bestaen, ende d’eene liefde de andere uytdrijft. Siet Matth. 6.24.
en is niet in hem.
16Want
I. Joannes 2:16
D. al wat de wereltsche menschen lief hebben ende natrachten, begrepen in dese drie soorten die hier uytgedruckt worden.
al dat in de werelt is, [namelick]
I. Joannes 2:16
D. de wellustigheyt. Siet Rom. 13.14.
de begeerlickheyt des vleeschs, ende
I. Joannes 2:16
D. de gierigheyt, ende begeerte van rijckdommen, die hier der oogen wort genaemt, om dat het aenschouwen deser goederen de begeerte der selve opweckt, ende dat de oogen der gierigaerts daer mede nimmermeer verzadight en worden, maer willen alles hebben watse sien. Siet Prov. 27.20. Eccles. 4.8.
de begeerlickheyt der oogen, ende
I. Joannes 2:16
Ofte, trotzheyt, Dat is, de eergierigheyt ofte hoovaerdigheyt, die de wereltsche menschen in haren staet ende leven allesins betoonen in groote kostelickheyt, pracht, ende verheffinge boven haren naesten. De Apostel dese sonden beschrijvende benaemtse met den name van begeerlickheyt, overmits sy uyt de aengeborene verdorventheyt voort komen, Iacob. 1.15. om alsoo de wortel der selve uyt te trecken.
de grootsheyt des levens,
I. Joannes 2:16
Dat is, en is van Godt in der menschen herten niet ingeplant, noch en behaeght Gode niet.
en is niet uyt den Vader, maer is
I. Joannes 2:16
Dat is, uyt de verdorvene nature der wereltsche menschen.
D. alle de goederen ende wellusten daer toe der selver begeerlickheyt sich streckt.
hare begeerlickheyt: maer
I. Joannes 2:17
Namel. in het vlieden van dese begeerlickheden ende sonden.
die den wille Godts doet,
I. Joannes 2:17
D. sal het eeuwige leven hebben.
blijft in der eeuwigheyt.
18Kinderkens,
I. Joannes 2:18
D. wy beleven nu de laetste tijt des werelts, van welcke te voren geseght is, dat in deselve de Antichrist sal komen, ende vele valsche leeraers sullen opstaen. Siet Matth. 24.5. 1.Corinth. 10.11. 2.Thess. 2.3. 1.Timoth. cap. 4. vers 1. 2.Timoth. 3.1. 2.Petr. cap. 3. vers 3.
Gr. ho antichristos, welck woort beteeckent in het gemeyn yemant die, onder den name van Christen te zijn, hem stelt tegen de leere van Christi persoon ende ampt: ende in ’t bysonder een onder deselve bysonderlick uytstekende, die niet en bestaet in een persoon alleen, maer in verscheydene malkandren in eenen staet succedeerende, ofte in malkanders plaetse komende, gelijck men door den Keyser van Roomen dickwils verstaet niet alleen den regeerenden Keyser, maer oock alle de gene die in het Keyserrijck d’een na den anderen succedeeren. Hier spreeckt d’Apostel van den uyt stekenden Antichrist, gelijck het Griecks woordeken ho te kennen geeft, die 2.Thess. 2.3, etc. ende in de Openbaringe Ioannis doorgaens beschreven wort.
de An-tichrist
I. Joannes 2:18
D. komen sal, ofte, gelijck als op de wegh is om te komen. siet 2.Thess. 2. vers 7.
komt, [soo] zijn oock nu
I. Joannes 2:18
D. vele valsche leeraers onder de Christenen, die voorloopers van den grooten Antichrist zijn geweest, ende van eenen geest gedreven, want hier wort dat woort in het gemeyn ende in het breede genomen.
vele Antichristen geworden: waer uyt wy kennen
I. Joannes 2:18
Namelick, volgens de voorseggingen Christi ende der Apostelen, te voren aengeteeckent.
Gr. ende. De Apostel wijst den geloovigen nu aen het recht middel om de verleydingen der Antichristen te ontkomen, namelick datse vast blijven by de leere diese door de verlichtinge des Heyligen Geests eens hebben geleert ende aengenomen.
Doch ghy hebt
I. Joannes 2:20
Ofte, de salve: waer door hy verstaet de genadige werckinge des Heyligen Geests, waer door sy wedergeboren, ende met de salighmakende kennisse Christi verlicht ende versterckt zijn, die by de uytstortinge van een kostelicke salve wort vergeleken. siet Psalm 45. vers 8. ende 133.2.
de salvinge
I. Joannes 2:20
Dat is, van Christo Iesu, die alsoo genaemt wort Psalm 16. vers 10. Dan. 9.24. Actor 2.27. Siet de aenteeckeningen aldaer: ende de reden Hebr. 7.26. Van hem hebben alle geloovige dese gave, Ioël 2.28. Ioan. 1. vers 16. ende 14.26.
van den Heyligen, ende ghy weet
I. Joannes 2:20
Namel. die u ter saligheyt noodigh zijn te weten, ende daer van ick u schrijve.
alle dingen.
21Ick en hebbe u niet geschreven om dat ghy
I. Joannes 2:21
Namel. der leere des Euangeliums.
de waerheyt niet en wetet,
I. Joannes 2:21
D. om u de gedachtenisse van het gene ghy weet te ververschen, ende u daer door in de waerheyt meer ende meer te verstercken tegen de verleydingen.
maer om dat ghy die wetet, ende om dat
I. Joannes 2:21
Gr. dat alle leugen uyt de waerheyt niet en is, Dat is, om dat geen leugen, dat is, geen valsche leere, uyt de waerheyt, dat is, uyt de leere des Euangeliums, die wy prediken, en is.
geen leugen uyt de waerheyt en is.
22Wie is
I. Joannes 2:22
Dat is, de voornaemste valsche leeraer.
de leugenaer, dan die loochent dat Iesus
I. Joannes 2:22
Gr. niet en is, Dat is, die de waerheyt loochenende seght dat Iesus niet en is de Christus, dat is, de Messias, de Gesalfde, de beloofde Salighmaker. Siet Ioan. cap. 20. vers 31.
is de Christus? Dese is de Antichrist,
I. Joannes 2:22
Hoe de Vader wort geloochent, wort naerder in het volgende vers verklaert.
die den Vader ende
I. Joannes 2:22
De Sone Godts de Heere Iesus Christus wort geloochent, niet alleen ten aensien van sijnen persoon, wanneer men loochent ofte sijne Godtlicke, ofte sijne ware menschelicke nature, ofte dergelijcke: maer ten aensien van sijn ampt, als men loochent dat hy de Salighmaker is, ofte dat hy de eenige ende volmaeckte Salighmaker is, ende als men beneffens hem noch andere middelaers tot de saligheyt stelt, etc.
Dat is, loochent oock genoeghsamelick den Vader, overmits de Vader sonder sijnen Sone niet en kan noch zijn, noch recht gekent worden. siet Ioan. 8.19. ende 10. vers 30. In sommige Griecksche boecken worden hier noch by gevoeght dese woorden, die den Sone beljdt, heeft oock den Vader.
en heeft oock den Vader niet.
24
I. Joannes 2:24
Namelick, van de suyvere leere des Euangeliums die u van Christo ende de Apostelen van eersten aen gepredickt is geweest.
Het gene ghylieden dan van den beginne gehoort hebt,
I. Joannes 2:24
D. volherdet ghy in deselve volstandelick.
dat blijve in u. Indien in u blijft dat ghy van den beginne gehoort hebt, soo sult ghy oock
I. Joannes 2:24
D. in de oprechte ende salighmakende leere van den Vader ende van den Soon. Ofte, in de gemeynschap des Vaders ende des Soons, Cap. 1. vers 3.
in den Sone ende in den Vader blijven.
25Ende dit is
I. Joannes 2:25
Dat is, het gene Christus ons in den Euangelio belooft heeft.
de belofte, die hy ons belooft heeft, [namelick]
I. Joannes 2:25
Siet Matth. 19. vers 29. ende 25.46. Ioan. 3.15, 16. ende 5.24. ende 6.33, 54. ende 10.10. ende 17. vers 2. ende doorgaens in den Euangelio.
het eeuwige leven.
26Dit hebbe ick u geschreven van
I. Joannes 2:26
Namelick, op dat ghy des te beter ende sorghvuldiger van hare verleydinge u soudet mogen wachten.
Dat is, de selve genade des Heyligen Geests, dien u Christus heeft gegeven, om u te verlichten met de kennisse der waerheyt: gelijck vers 20.
de salvinge die ghylieden van hem ontfangen hebt, blijft in u, ende ghy en hebt niet van noode
I. Joannes 2:27
Namelick, dese dingen, dewijle ghyse alreede weet, ofte de gronden der Christelicke leere, die ghy alreede geleght hebt.
dat yemant u leere: maer gelijck deselve salvinge u leert
I. Joannes 2:27
D. van alle dese dingen: ofte van al wat u noodigh is ter saligheyt te weten. siet vers 20.
van alle dingen, [soo] is
I. Joannes 2:27
Namelick, de salvinge.
sy oock waerachtigh, ende en is geen leugen: ende gelijck sy u geleert heeft,
I. Joannes 2:27
Dat is, soo blijft in hem: een Hebreeusche wijse van spreken. Ofte, hy spreeckt alsoo om te toonen het goet vertrouwen dat hy hadde van hare stantvastigheyt.
[soo] sult ghy
I. Joannes 2:27
Namelick, Christo: gelijck uyt het volgende ende het voorgaende 24 vers blijckt.
in hem blijven.
28Ende nu, kinderkens, blijft
I. Joannes 2:28
Namelick, Christo, D. by sijne gemeynschap ende leere, die met geloove vast houdende.
11Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij henengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind.
Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil.
13Ik schrijf u, vaders, want gij hebt Hem gekend, Die van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den Vader gekend.
14Ik heb u geschreven, vaders, want gij hebt Hem gekend, Die van den beginne is. Ik heb u geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk, en het Woord Gods blijft in u, en gij hebt den boze overwonnen.
zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem.
16Want al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses, en de begeerlijkheid der ogen, en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld.
Een iegelijk, die den Zoon loochent, heeft ook den Vader niet.
24Hetgeen gijlieden dan van den beginne gehoord hebt, dat blijve in u. Indien in u blijft, wat gij van den beginne gehoord hebt, zo zult gij ook in den Zoon en in den Vader blijven.
25En dit is de belofte, die Hij ons beloofd heeft, namelijk het eeuwige leven.
26Dit heb ik u geschreven van degenen, die u verleiden.
En de zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar gelijk dezelfde zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig, en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven.