1 Paulus leert voorders wat vruchten in ons voort komen door de rechtveerdighmakinge des geloofs, namelijck, vrede met Godt, lijdtsaemheyt, hope, ende versekertheyt van Godts liefde. 5 Verklaert daer na de fondamenten van dese hope ende versekertheyt, namelick het getuygenisse des Heyligen Geests in onse herten, ende de bedenckinge dat Godt Christum voor ons in den doot heeft over gegeven, doe wy noch vyanden waren. 9 Besluyt daer uyt dat wy dan oock versekert moeten zijn van onse volhardinge, ende in Godt daer van mogen roemen. 12 Maeckt daer na eene tegenstellinge tusschen Adam ende Christum : ende verklaert dat gelijck door de overtredinge Adams de sonde ende de doot over alle menschen is gekomen, alsoo oock door Christi gehoorsaemheyt de rechtveerdigheyt ende het leven over vele sal komen. 20 Eyndelick verklaert hy waer toe de gevinge van de wet heeft gedient.
1 WY dan gerechtveerdight zijnde uyt den geloove hebben vrede by Godt door onsen Heere Iesum Christum:
2 Door welcken wy oock de toeleydinge hebben door het geloove tot dese genade, in welcke wy staen, ende roemen in de hope der heerlickheyt Godts.
3 Ende niet alleenlick [dit ,] maer wy roemen oock in de verdruckingen: wetende dat de verdruckinge lijdtsaemheyt werckt:
4 Ende de lijdtsaemheyt bevindinge, ende de bevindinge hope:
5 Ende de hope en beschaemt niet, om dat de liefde Godts in onse herten uytgestort is door den Heyligen Geest, die ons is gegeven.
6 Want Christus, als wy noch krachteloos waren, is te sijner tijt voor de godtloose gestorven.
7 Want nauwlick sal yemant voor eenen rechtveerdigen sterven: want voor den goeden sal mogelick yemant oock bestaen te sterven.
8 Maer Godt bevestight sijne liefde tegen ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wy noch sondaers waren.
9 Veel meer dan, zijnde nu gerechtveerdight door sijn bloet, sullen wy door hem behouden worden van den toorn.
10 Want indien wy vyanden zijnde met Godt versoent zijn door den doot sijns Soons, veel meer sullen wy versoent zijnde behouden worden door sijn leven.
11 Ende niet alleenlijck [dit ,] maer wy roemen oock in Godt, door onsen Heere Iesum Christum, door welcken wy nu de versoeninge gekregen hebben.
12 Daerom gelijck door eenen mensche de sonde in de werelt ingekomen is, ende door de sonde de doot: ende alsoo de doot tot alle menschen doorgegaen is in welcken alle gesondight hebben.
13 Want tot de wet was de sonde in de werelt: maer de sonde en wort niet toegereeckent, als’er geen wet en is.
14 Maer de doot heeft geheerschet van Adam tot Mosem toe, oock over de gene die niet gesondight en hadden in de gelijckheyt der overtredinge Adams, welcke een voorbeelt is des genen die komen soude.
15 Doch niet, gelijck de misdaet, alsoo is oock de genadengifte. Want indien door de misdaet van eenen vele gestorven zijn, soo is veel meer de genade Godts ende de gave door de genade, die daer is eenes menschen Iesu Christi, overvloedigh geweest over vele.
16 Ende niet gelijck [de schult was ] door den eenen die gesondight heeft, [alsoo is ] de gifte. Want de schult is wel uyt eene [misdaet ] tot verdoemenisse: maer de genadengifte is uyt vele misdaden tot rechtveerdigh-makinge.
17 Want indien door de misdaet van eenen de doot geheerscht heeft door dien eenen, veel meer sullen de gene, die den overvloet der genade ende der gave der rechtveerdigheyt ontfangen, in het leven heerschen door dien eenen [namelick ] Iesum Christum.
18 Soo dan gelijck door eene misdaet [de schult gekomen is ] over alle menschen tot verdoemenisse: alsoo oock door eene rechtveerdigheyt [komt de genade ] over alle menschen tot rechtveerdighmakinge des levens.
19 Want gelijck door de ongehoorsaemheyt van dien eenen mensche vele [tot ] sondaers gestelt zijn geworden, alsoo sullen oock door de gehoorsaemheyt van eenen vele [tot ] rechtveerdige gestelt worden.
20 Maer de wet is boven dien in gekomen, op dat de misdaet te meerder worde: ende waer de sonde meerder geworden is, [daer ] is de genade veel meer overvloedigh geweest.
21 Op dat gelijck de sonde geheerscht heeft tot de doot, alsoo oock de genade soude heerschen door rechtveerdigheyt tot het eeuwige leven, door Iesum Christum onsen Heere.
Verzoening met God en vrede door het geloof
1 Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus;
2 Door Wie wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods.
3 En niet alleen dit , maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende, dat de verdrukking lijdzaamheid werkt;
4 En de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop;
5 En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons is gegeven.
6 Want Christus, toen wij noch krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven.
7 Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven; want voor de goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven.
8 Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren.
9 Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van de toorn.
10 Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven.
11 En niet alleen dit , maar wij roemen ook in God, door onze Heere Jezus Christus, door Wie wij nu de verzoening gekregen hebben.
Vergelijking van Christus met Adam
12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo is de dood tot alle mensen doorgegaan, in welke allen gezondigd hebben.
13 Want tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is.
14 Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over hen, die niet gezondigd hadden in de gelijkheid van de overtreding van Adam, die een voorbeeld is van Hem, Die komen zou.
15 Doch niet, gelijk de misdaad, alzo is ook de genadegift. Want indien, door de misdaad van één, velen gestorven zijn, zo is veel meer de genade Gods, en de gave door de genade, die daar is van één mens Jezus Christus, overvloedig geweest over velen.
16 En niet, gelijk de schuld was door de één, die gezondigd heeft, alzo is de gift; want de schuld is wel uit één misdaad tot verdoemenis, maar de genadegift is uit vele misdaden tot rechtvaardigmaking.
17 Want indien door de misdaad van één de dood geheerst heeft door die éne, veel meer zullen zij, die de overvloed van de genade en van de gave der rechtvaardigheid ontvangen, in het leven heersen door die Ene, namelijk Jezus Christus.
18 Zo dan, gelijk door één misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, alzo komt ook door één rechtvaardigheid de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens.
19 Want gelijk door de ongehoorzaamheid van die éne mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Een velen tot rechtvaardigen gesteld worden.
20 Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest;
21 Opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot de dood, alzo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Heere.