1 D’Apostel recommandeert Pheben aen de gemeynte van Roomen. 3 ende groet met namen eenige van de bysonderste broeders ende susters in deselve gemeynte, prijsende hare Godtsaligheyt. 17 Vermaent de Romeynen datse haer wachten voor de aenrichters van tweedracht ende ergernissen, ende datse wijs zijn in het goede. 20 Beloovende dat Godt den satan onder hare voeten sal vertreden. 21 Groet de gemeynte van wegen eenige broeders, die by hem waren. 24 Ende eyndelick besluyt hy desen sendtbrief met eenen wensch, ende lofprijsinge Godts over de overvloedige openbaringe des Euangeliums.
1 ENde ick bevele u Pheben onse suster, die een dienaeresse is der gemeynte die te Cenchreen is:
2 Op dat ghy haer ontfanght in den Heere, gelijck het den heyligen betaemt, ende haer bystaet in wat sake sy u soude mogen van doen hebben. Want sy is een voorstanster geweest van velen, oock van my selve.
3 Groet Priscillam ende Aquilam, mijne medewerckers in Christo Iesu:
4 Die voor mijn leven haren hals gestelt hebben: den welcken niet alleen ick dancke, maer oock alle de gemeynten der Heydenen:
5 [Groet ] oock de gemeynte in haren huyse. Groet Epenetum mijnen beminden, die de eerstelingh is van Achajen in Christo.
6 Groet Mariam, die veel voor ons gearbeyt heeft.
7 Groet Andronicum ende Iunian, mijne magen, ende mijne mede-gevangenen, welcke vermaert zijn onder de Apostelen, die oock voor my in Christo geweest zijn.
8 Groet Amplian mijnen beminden in den Heere.
9 Groet Urbanum onsen mede-arbeyder in Christo, ende Stachyn mijnen beminden.
10 Groet Apellem, die beproeft is in Christo. Groetse die van Aristobuli [huysgesin zijn .]
11 Groet Herodionem, die van mijn maeghschap is. Groetse die van Narcissi [huysgesin zijn ,] de gene [namelick ] die in den Heere zijn.
12 Groet Tryphenam ende Tryphosam, [vrouwen ] die in den Heere arbeyden. Groet Persidem de beminde [suster ,] die veel gearbeyt heeft in den Heere.
13 Groet Rufum den uytverkoren in den Heere, ende sijne moeder ende de mijne.
14 Groet Asyncritum, Phlegontem, Herman, Patrobam, Hermen, ende de broeders die met haer zijn.
15 Groet Philologum ende Iulian, Nereum, ende sijne suster, ende Olympam, ende alle de Heylige, die met haerlieden zijn.
16 Groet malkanderen met eenen heyligen kus. De gemeynten Christi, groeten u-lieden.
17 Ende ick bidde u, broeders, neemt acht op de gene die tweedracht ende ergernissen aenrechten tegen de leere, die ghy [van ons ] geleert hebt: ende wijckt af van deselve.
18 Want de sulcke en dienen onsen Heere Iesu Christo niet, maer haren buyck: ende verleyden door schoon spreken ende prijsen de herten der eenvoudige.
19 Want uwe gehoorsaemheyt is tot [kennisse van ] alle gekomen. Ick verblijde my dan uwent halven: ende ick wil dat ghy wijs zijt in het goede, doch onnoosel in het quade.
20 Ende de Godt des vredes sal den Satan haest onder uwe voeten verpletteren. De genade onses Heeren Iesu Christi zy met u-lieden. Amen.
21 U groeten Timotheus mijn mede-arbeyder, ende Lucius, ende Iason, ende Sosipater mijne bloetverwanten.
22 Ick Tertius, die den brief geschreven hebbe, groete u in den Heere.
23 U groet Gaius mijn ende der geheeler Gemeynte huysweert. U groet Erastus de Rentmeester der stadt, ende de broeder Quartus.
24 De genade onses Heeren Iesu Christi zy met u allen. Amen.
25 Hem nu die machtigh is u te bevestigen, na mijn Euangelium, ende de predikinge Iesu Christi, na de openbaringe der verborgentheyt, die [van ] de tijden der eeuwen verswegen is geweest:
26 Maer nu geopenbaert is, ende door de Prophetische Schriften, na het bevel des eeuwigen Godts, tot gehoorsaemheyt des geloofs, onder alle de Heydenen bekent is gemaeckt:
27 Den [selven ] alleen wijsen Godt [zy ] door Iesum Christum de heerlickheyt in der eeuwigheyt. Amen.
[De sendtbrief ] aen den Romeynen [is ] geschreven van Corinthen, [gesonden ] door Pheben, de dienaresse der gemeynte die te Cenchreen is.Eynde des Sendtbriefs PAULI aen den Romeynen .
Aanbevelingen, groeten, wensen
1 En ik beveel u Febé, onze zuster, die een dienares is der gemeente, die te Kenchreën is;
2 Opdat gij haar ontvangt in de Heere, gelijk het de heiligen betaamt, en haar bijstaat, in wat zaak zij u zou mogen nodig hebben; want zij is een voorstandster geweest van velen, ook van mijzelf.
3 Groet Priscilla en Aquila, mijn medewerkers in Christus Jezus;
4 Die voor mijn leven hun hals gesteld hebben; die niet alleen ik dank, maar ook al de gemeenten der heidenen.
5 Groet ook de gemeente in hun huis. Groet Epénetus, mijn beminde, die de eersteling is van Acháje in Christus.
6 Groet Maria, die veel voor ons gearbeid heeft.
7 Groet Androníkus en Júnias, mijn verwanten, en mijn medegevangenen, die vermaard zijn onder de apostelen, die ook vóór mij in Christus geweest zijn.
8 Groet Amplias, mijn beminde in de Heere.
9 Groet Urbánus, onze medearbeider in Christus, en Stachys, mijn beminde.
10 Groet Apelles, die beproefd is in Christus. Groet hen, die van het huisgezin van Aristobúlus zijn .
11 Groet Heródion, die van mijn maagschap is. Groet hen, die van het huisgezin van Narcissus zijn , hen namelijk , die in de Heere zijn.
12 Groet Tryféna en Tryfósa, vrouwen die in de Heere arbeiden. Groet Persis, de beminde zuster , die veel gearbeid heeft in de Heere.
13 Groet Rufus, de uitverkorene in de Heere, en zijn moeder en de mijne.
14 Groet Asynkritus, Flégon, Hermas, Pátrobas, Hermes, en de broeders, die met hen zijn.
15 Groet Filólogus en Júlia, Néréüs en zijn zuster, en Olympas, en al de heiligen die met hen zijn.
16 Groet elkander met een heilige kus. De gemeenten van Christus groeten u.
17 En ik bid u, broeders, neemt acht op hen, die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer, die gij van ons geleerd hebt; en wijkt af van hen.
18 Want dezulken dienen onze Heere Jezus Christus niet, maar hun buik; en verleiden door schoonspreken en prijzen de harten der eenvoudigen.
19 Want uw gehoorzaamheid is tot kennis van allen gekomen. Ik verblijd mij dan om uwentwil; en ik wil, dat gij wijs zijt in het goede, doch onschuldig in het kwade.
20 En de God des vredes zal de satan welhaast onder uw voeten verpletteren. De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u. Amen.
21 U groeten, Timótheüs, mijn medearbeider, en Lucius, en Jason, en Socípater, mijn bloedverwanten.
22 Ik, Tertius, die de brief geschreven heb, groet u in de Heere.
23 U groet Gajus, de gastheer van mij en van de gehele gemeente. U groet Erastus, de rentmeester der stad, en de broeder Quartus.
24 De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
25 Hem nu, Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest;
26 Maar nu geopenbaard is, en door de profetische Schriften, naar het bevel van de eeuwige God, tot gehoorzaamheid des geloofs, onder al de heidenen bekend is gemaakt;
27 De alleen wijze God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen.