David klaeght over uytstel van Godts hulpe: bidt dat hy doch om sijner eere wille, sijn nakende verderf voor kome: ende triumpheert door geloove.
1 EEn Psalm Davids voor den Oppersanghmeester.
2 Hoe lange, HEERE, sult ghy mijner steeds vergeten? hoe lange sult ghy u aengesicht voor my verbergen?
3 Hoe lange sal ick raetslagen voornemen in mijne ziele? droeffenisse in mijn herte by dage? hoe lange sal mijn vyant over my verhooght zijn?
4 Aenschouwt, verhoort my, HEERE, mijn Godt: verlicht mijne oogen, op dat ick [in ] den doot niet en ontslape:
5 Op dat niet mijn vyant en segge; Ick heb hem overmocht: mijne tegenpartijders sich verheugen, wanneer ick soude wanckelen.
6 Maer ick vertrouwe op uwe goedertierenheyt: mijn herte sal sich verheugen in u heyl: ick sal den HEERE singen, om dat hy aen my wel gedaen heeft.
Blij vertrouwen op God
1 Een psalm van David, voor de opperzangmeester.
2 Hoe lang, Heere, zult Gij mij steeds vergeten? Hoe lang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen?
3 Hoe lang zal ik raadslagen voornemen in mijn ziel, droefenis in mijn hart bij dag? Hoe lang zal mijn vijand over mij verhoogd zijn?
4 Aanschouw, verhoor mij, Heere, mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape;
5 Opdat mijn vijand niet zegge: Ik heb hem overmocht; mijn tegenpartijders zich verheugen, wanneer ik zou wankelen.
6 Maar ik vertrouw op Uw goedertierenheid; mijn hart zal zich verheugen in Uw heil; ik zal de Heere zingen, omdat Hij aan mij welgedaan heeft.