1 De vrouwen komen tot het graf, om het lichaem Christi te salven. 4 Vinden den steen afgewentelt. 5 Worden door eenen Engel onderrecht dat hy van den dooden opgestaen was. 9 Christus verschijnt selve Marie Magdalene. 10 die het den discipelen boodtschapt, maer en wort niet gelooft. 12 Verschijnt noch twee discipelen op den wegh. 14 Eyndelick oock den elven, welcken hy bevel geeft over al te prediken ende doopen. 17 Belooft dat den geloovigen verscheyden teeckenen sullen volgen. 19 Vaert op in den hemel. 20 ende de Apostelen voeren Christi bevel vruchtbaerlick uyt.
1 ENde als de Sabbath voorby gegaen was, hadden Maria Magdalene, ende Maria de [moeder ] Iacobi, ende Salome specerijen gekocht, op dat sy quamen ende hem salfden.
2 Ende seer vroegh op den eersten [dagh ] der weke, quamen sy tot het graf, als de sonne opgingh.
3 Ende seyden tot malkanderen, Wie sal ons den steen van de deure des grafs afwentelen?
4 (Ende opsiende sagen sy dat de steen afgewentelt was) want hy was seer groot.
5 Ende in het graf ingegaen zijnde sagen sy eenen jongelingh sittende ter rechter [zijde ,] bekleet met een wit langh kleet, ende wierden verbaest.
6 Maer hy seyde tot haer, En zijt niet verbaest: ghy soeckt Iesum den Nazarener, die gekruyst was: hy is opgestaen, hy en is hier niet: siet de plaetse daer sy hem geleght hadden.
7 Doch gaet henen, seght sijnen discipelen ende Petro, dat hy u voorgaet na Galileen, aldaer sult ghy hem sien, gelijck hy u-lieden geseght heeft.
8 Ende sy haestelick uytgegaen zijnde vloden van het graf: ende bevinge ende ontsettinge hadde haer bevangen, ende en seyden niemant yet, want sy waren bevreest.
9 Ende als [Jesus ] opgestaen was des morgens vroegh op den eersten [dagh ] der weke, verscheen hy eerst Marie Magdalene, uyt welcke hy seven duyvelen uytgeworpen hadde.
10 Dese henen gaende boodtschapte het den genen die met hem geweest waren, welcke treurden ende weenden.
11 Ende als dese hoorden dat hy leefde, ende van haer gesien was, en geloofden sy het niet.
12 Ende na desen is hy geopenbaert in een ander gedaente, aen twee van haer, daer sy wandelden, ende in het velt gingen.
13 Dese oock henen gaende boodtschapten het den anderen, [maer ] sy en geloofden oock die niet.
14 Daer na is hy geopenbaert aen de elve daer sy aensaten, ende verweet [hen ] hare ongeloovigheyt ende hardigheyt der herten, om dat sy niet gelooft en hadden den genen, die hem gesien hadden, na dat hy opgestaen was.
15 Ende hy seyde tot haer, Gaet henen in de geheele werelt, predickt het Euangelium allen creaturen.
16 Die gelooft sal hebben, ende gedoopt sal zijn, sal saligh worden. Maer die niet en sal gelooft hebben, sal verdoemt worden.
17 Ende den genen die gelooft sullen hebben, sullen dese teeckenen volgen: in mijnen name sullen sy duyvelen uytwerpen: met nieuwe tongen sullen sy spreken:
18 Slangen sullen sy opnemen, ende al is’t dat sy yet doodelicks sullen drincken, dat en sal haer niet schaden. Op krancke sullen sy de handen leggen, ende sy sullen gesont worden.
19 De Heere dan na dat hy tot haer gesproken hadde, is opgenomen in den hemel, ende is geseten aen de rechter [hant ] Godts.
20 Ende sy uytgegaen zijnde predickten over al, ende de Heere wrocht mede, ende bevestighde het woort door teeckenen die daer op volghden. Amen .
Het eynde des Heyligen Euangeliums, na [de beschrijvinge] MARCI.
De opstanding
1 En toen de sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus, en Salóme specerijen gekocht, opdat zij kwamen en Hem zalfden.
2 En zeer vroeg op de eerste dag der week, kwamen zij tot het graf, toen de zon opging;
3 En zeiden tot elkander: Wie zal ons de steen van de deur van het graf afwentelen?
4 (En opziende zagen zij, dat de steen afgewenteld was) want hij was zeer groot.
5 En in het graf ingegaan zijnde, zagen zij een jongeling, zittende ter rechterzijde , bekleed met een wit lang kleed, en werden verbaasd.
6 Maar hij zeide tot hen: Weest niet verbaasd; gij zoekt Jezus de Nazaréner, Die gekruisigd was; Hij is opgestaan; Hij is hier niet; ziet de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.
7 Doch gaat heen, zegt Zijn discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galiléa; aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft.
8 En zij, haastig uitgegaan zijnde, vluchtten van het graf, en beving en ontzetting had hen bevangen; en zij zeiden niemand iets; want zij waren bevreesd.
Drie verschijningen
9 En toen Jezus opgestaan was, des morgens vroeg, op de eerste dag der week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdaléna, uit wie Hij zeven duivelen uitgeworpen had.
10 Deze, heengaande, boodschapte het hun, die met Hem geweest waren, die treurden en weenden.
11 En toen dezen hoorden, dat Hij leefde, en van haar gezien was, geloofden zij het niet.
12 En na dezen is Hij geopenbaard in een andere gedaante, aan twee van hen, daar zij wandelden, en in het veld gingen.
13 Dezen, ook heengaande, boodschapten het aan de anderen; maar zij geloofden ook die niet.
14 Daarna is Hij geopenbaard aan de elven, daar zij aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en hardheid des harten, omdat zij hen niet geloofd hadden, die Hem gezien hadden, nadat Hij opgestaan was.
15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen.
16 Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.
17 En hen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken.
18 Slangen zullen zij opnemen; en al is het, dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden.
19 De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in de hemel, en is gezeten aan de rechterhand Gods.
20 En zij, uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere werkte mee, en bevestigde het Woord door tekenen, die daarop volgden. Amen.