1 De voorreden Luce, waer door hy dit sijn tweede boeck voeght aen sijn Euangelium. 3 Christus verkeert na sijne opstandinge veertigh dagen langh met sijne Apostelen. 4 beveelt haer binnen Ierusalem te verwachten de sendinge des Heyligen Geests. 6 Beantwoort hare vrage wanneer hy het Koninckrijck Israëls sal oprechten. 9 Vaert op in den hemel, dat sy het sien. 10 het welck twee Engelen getuygen, die oock sijne wederkomste voorseggen. 12 De Apostelen keeren weder na Ierusalem. 13 blijven eendrachtigh in het gebedt met eenige vrouwen ende met de moeder Christi . 15 Petrus verhaelt de voorseggingen over Iudas ende sijnen uytgangh. 21 Ende vermaent een ander in Iudas plaetse te stellen: tot welcken eynde twee worden voorgestelt. 24 uyt den welcken, na ’t gebedt, door lotinge, Matthias tot een Apostel gekoren wort.
1 HET eerste boeck hebbe ick gemaeckt, ô Theophile, van al het gene dat Jesus begonnen heeft beyde te doen ende te leeren,
2 Tot op den dagh in welcken hy opgenomen is, na dat hy door den Heyligen Geest aen de Apostelen, die hy uytverkoren hadde, bevelen hadde gegeven.
3 Aen welcke hy oock, na dat hy geleden hadde, hemselven levendigh vertoont heeft, met vele gewisse kenteeckenen, veertigh dagen langh, zijnde van haer gesien, ende sprekende van de dingen die het Koninckrijcke Godts aengaen.
4 Ende als hy met [haer ] vergadert was, beval hy haer, dat sy van Ierusalem niet scheyden en souden, maer verwachten de beloften des Vaders, die ghy (seyde hy ) van my gehoort hebt.
5 Want Ioannes doopte wel met water, maer ghy sult met den Heyligen Geest gedoopt worden, niet lange na dese dagen.
6 Sy dan die te samen gekomen waren vraeghden hem, seggende, Heere, sult ghy in desen tijt aen Israël het Koninckrijck weder oprechten?
7 Ende hy seyde tot haer, Het en komt u niet toe te weten de tijden ofte gelegentheden, die de Vader in sijn eygene macht gestelt heeft.
8 Maer ghy sult ontfangen de kracht des Heyligen Geests, die over u komen sal: ende ghy sult mijne getuygen zijn, soo te Ierusalem, als in geheel Iudea ende Samaria, ende tot aen het uyterste der aerde.
9 Ende als hy dit geseght hadde, wiert hy opgenomen daer sy het sagen, ende een wolcke nam hem wech van haren oogen.
10 Ende alsoo sy hare oogen na den hemel hielden, terwijle hy henen voer, siet, twee mannen stonden by haer in witte kleedinge:
11 Welcke oock seyden, Ghy Galileesche mannen, wat staet ghy ende siet op na den hemel? Dese Iesus, die van u opgenomen is in den hemel, sal alsoo komen, gelijckerwijs ghy hem na den hemel hebbet sien henen varen.
12 Doe keerden sy wederom na Ierusalem van den bergh, die genaemt wort den olijf-[bergh ,] welcke is na by Ierusalem, liggende [van daer ] een Sabbaths-reyse.
13 Ende als sy ingekomen waren, gingen sy op in de opperzael, daer sy bleven, [namelick ] Petrus ende Iacobus, ende Ioannes, ende Andreas, Philippus ende Thomas, Bartholomeus ende Mattheus, Iacobus Alphei [sone ,] ende Simon Zelotes, ende Iudas Iacobi [broeder .]
14 Dese alle waren eendrachtelick volherdende in het bidden ende smeecken, met de vrouwen, ende Maria de moeder Iesu, ende met sijne broederen.
15 Ende in deselve dagen stont Petrus op in het midden der discipelen, ende sprack (daer was nu een schare by een van ontrent hondert en twintigh persoonen)
16 Mannen broeders, dese Schrift moest vervult worden, welcke de Heylige Geest door den mont Davids voorseght heeft van Iudas, die de leytsman geweest is der gene die Iesum vingen,
17 Want hy was met ons gereeckent, ende hadde het lot deser bedieninge verkregen.
18 Dese dan heeft verworven eenen acker door den loon der ongerechtigheyt, ende voorwaerts over gevallen zijnde is midden opgeborsten, ende alle sijne ingewanden zijn uytgestort.
19 Ende ’t is bekent geworden allen die te Ierusalem woonen, alsoo dat dien acker in haer eygen tale genoemt wort Akeldama, dat is, een acker des bloets.
20 Want daer staet geschreven in het boeck der Psalmen, Sijne woonstede worde woest, ende daer en zy niemant, die in deselve woone. Ende, Een ander neme sijn opsienders-ampt.
21 Het is dan noodigh, dat van de mannen, die met ons omgegaen hebben alle den tijt, in welcken de Heere Iesus onder ons in ende uytgegaen is,
22 Beginnende van den doop Ioannis, tot den dagh toe in welcken hy van ons opgenomen is, een der selve met ons getuyge worde sijner opstandinge.
23 Ende sy steldender twee, Ioseph genaemt Barsabas, die toegenaemt was Iustus, ende Matthiam.
24 Ende sy baden ende seyden, Ghy Heere, ghy kenner der herten van allen, wijst van dese twee eenen aen, dien ghy uytverkoren hebt,
25 Om te ontfangen het lot deser bedieninge ende Apostelschaps, daer van Iudas afgeweken is, dat hy henen ginge in sijn eygen plaetse.
26 Ende sy wierpen hare loten: ende het lot viel op Matthiam, ende hy wiert met gemeyne toestemminge tot de elf Apostelen gekoren.
Inleiding
1 Het eerste boek heb ik gemaakt, o Théofilus, van al wat Jezus begonnen heeft beide te doen en te leren;
2 Tot op de dag, waarin Hij opgenomen is, nadat Hij door de Heilige Geest aan de apostelen, die Hij uitverkoren had, bevelen had gegeven.
3 Aan wie Hij ook, nadat Hij geleden had, Zichzelf levend vertoond heeft, met vele gewisse kentekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaan.
De hemelvaart
4 En toen Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten de belofte des Vaders, die gij, zeide Hij , van Mij gehoord hebt.
5 Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen.
6 Zij dan, die samengekomen waren, vroegen Hem, zeggende: Heere, zult Gij in deze tijd aan Israël het Koninkrijk weer oprichten?
7 En Hij zeide tot hen: Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft;
8 Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaria, en tot aan het uiterste der aarde.
9 En toen Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen.
10 En alzo zij hun ogen naar de hemel hielden, terwijl Hij heenvoer, ziet, twee mannen stonden bij hen in witte kleding;
11 Die ook zeiden: Gij Galilése mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijk gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren.
12 Toen keerden zij weer naar Jeruzalem, van de berg, die genaamd wordt de Olijfberg , welke is nabij Jeruzalem, liggende van daar een sabbatsreis.
13 En toen zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, namelijk Petrus en Jakobus, en Johannes en Andréas, Filippus en Thomas, Bartholoméüs en Matthéüs, Jakobus, de zoon van Alféüs, en Simon Zelótes, en Judas, de broeder van Jakobus.
14 Deze allen waren eendrachtig volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broeders.
Matthías tot apostel verkozen in de plaats van Judas
15 En in die dagen stond Petrus op in het midden der discipelen, en sprak (er was nu een schare bijeen van omtrent honderd twintig personen):
16 Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door de mond van David voorzegd heeft van Judas, die de leidsman geweest is van hen, die Jezus vingen;
17 Want hij was met ons gerekend, en had het lot van deze bediening verkregen.
18 Deze dan heeft verworven een akker, door het loon der ongerechtigheid, en voorover gevallen zijnde, is midden opengebarsten, en al zijn ingewanden zijn uitgestort.
19 En het is bekend geworden aan allen, die te Jeruzalem wonen, alzo dat die akker in hun eigen taal genoemd wordt Akeldama, dat is, een akker des bloeds.
20 Want er staat geschreven in het boek der Psalmen: Zijn woonstede worde woest, en er zij niemand die daarin wone. En: Een ander neme zijn opzienersambt.
21 Het is dan nodig; dat van de mannen, die met ons meegegaan zijn al de tijd, waarin de Heere Jezus onder ons in- en uitgegaan is,
22 Beginnende van de doop van Johannes, tot de dag toe, waarop Hij van ons opgenomen is, één van hen met ons getuige worde van Zijn opstanding.
23 En zij stelden er twee, Jozef, genaamd Bársabas, die toegenaamd was Justus, en Matthías.
24 En zij baden en zeiden: Gij Heere! Gij Kenner der harten van allen, wijs van deze twee een aan, die Gij uitverkoren hebt;
25 Om te ontvangen het lot van deze bediening en van het apostelschap, waarvan Judas afgeweken is, dat hij heenging in zijn eigen plaats.
26 En zij wierpen hun loten; en het lot viel op Matthías, en hij werd met algemene toestemming tot de elf apostelen gekozen.