Hizkia kranck zijnde, wort van Godt door Iesaiam gedreyght met de doot, ver s 1, et c. maer den Heere gebeden hebbende, verkrijght hy noch vijftien jaren levens, 2. Daer van wort hy versekert door een mirakel, 8. Berodach Baladan besoeckt Hizkiam door gesanten, die haer alle sijne schatten toont, 12. Daer op voorseyt hem Iesaias de Babylonische gevangenisse, 14. hy sterft, ende Manasse wort Koningh, 20.
1 IN die dagen wert Hizkia kranck tot stervens toe: ende de Propheet Iesaia de sone van Amoz quam tot hem, ende seyde tot hem; Soo seyt de HEERE: Geeft bevel aen uwen huyse; want ghy sult sterven, ende niet leven.
2 Doe keerde hy sijn aengesichte om, na den wandt; ende hy badt tot den HEERE, seggende;
3 Och HEERE, gedenckt doch, dat ick voor u aengesichte in waerheyt, ende met een volkomen herte gewandelt, ende dat goet in uwen oogen is, gedaen hebbe: Ende Hizkia weende gantsch seer.
4 Het gebeurde nu, als Iesaia uyt het middel-voorhof [noch ] niet gegaen en was, dat het woort des HEEREN tot hem geschiedde, seggende:
5 Keert weder, ende seght tot Hizkia den Voorganger mijns volcks, Soo seyt de HEERE de Godt uwes vaders Davids; Ick hebbe u gebedt gehoort, ick hebbe uwe tranen gesien; siet ick sal u gesont maken; aen den derden dage sult ghy opgaen in het Huys des HEEREN:
6 Ende ick sal vijftien jaer tot uwe dagen toedoen, ende sal u uyt de hant des Koninghs van Assyrien verlossen, mitsgaders dese stadt; ende ick sal dese stadt beschermen om mijnent wille, ende om mijns knechts Davids wille.
7 Daer na seyde Iesaia; Nemet eenen klomp vijgen: ende sy namense, ende leydense op de sweere; ende hy wert genesen.
8 Hizkia nu hadde geseyt tot Iesaia, Welck is het teecken, dat de HEERE my gesont maken sal, ende dat ick op den derden dagh in des HEEREN Huys sal opgaen?
9 Ende Iesaia seyde; Dit sal u een teecken van den HEERE zijn, dat de HEERE het woort, dat hy gesproken heeft, doen sal: Sal de schaduwe tien graden voorwaert gaen, ofte tien graden achterwaert keeren?
10 Doe seyde Iehizkia; ’t Is der schaduwe licht, tien graden nederwaerts te gaen: Neen, maer dat de schaduwe tien graden achterwaert keere.
11 Ende Iesaia de Propheet riep den HEERE aen: ende hy dede de schaduwe tien graden achterwaert keeren in de graden, dewelcke sy nederwaerts gegaen was, in de graden van Achaz [sonnewijser. ]
12 Te dier tijt sondt Berodach Baladan de sone Baladans, de Koningh van Babel, brieven ende een geschenck aen Hizkia: want hy gehoort hadde, dat Hizkia kranck geweest was.
13 Ende Hizkia hoorde na haer, ende hy toonde haer sijn gantsche schathuys, het silver, ende het gout, ende de specerijen, ende de beste olie, ende sijn wapenhuys, ende al dat gevonden wert in sijne schatten: daer en was geen dingh in sijnen huyse, nochte in sijne gantsche heerschappije, dat hy hen niet en toonde.
14 Doe quam de Propheet Iesaia tot den Koningh Hizkia, ende seyde tot hem; Wat hebben die mannen geseyt, ende van waer zijn sy tot u gekomen? ende Hizkia seyde; Sy zijn uyt verren lande gekomen, uyt Babel.
15 Ende hy seyde; Wat hebben sy gesien in uwen huyse? ende Hizkia seyde; Sy hebben alles gesien wat in mijnen huyse is, geen dingh en is’er in mijne schatten, dat ick hen niet getoont en hebbe.
16 Doe seyde Iesaia tot Hizkia: Hoort des HEEREN woort.
17 Siet, de dagen komen, dat al wat in uwen huyse is, ende wat uwe vaderen tot desen dagh toe opgeleyt hebben, na Babel wech gevoert sal worden: daer en sal niets over gelaten worden, seyt de HEERE.
18 Daer toe sullense van uwe sonen, die uyt u sullen voort komen, die ghy gewinnen sult, nemen, datse hovelingen zijn in het palleys des Koninghs van Babel.
19 Maer Hizkia seyde tot Iesaia; Het woort des HEEREN, dat ghy gesproken hebt, is goet: oock seyde hy; En soud’et niet? nadien vrede, ende waerheyt in mijne dagen wesen sal?
20 Het overige nu der geschiedenissen van Hizkia, ende alle sijne macht, ende hoe hy den vijver, ende den watergangh gemaeckt heeft, ende water in de stadt gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen van Iuda?
21 Ende Hizkia ontsliep met sijne vaderen: ende sijn soon Manasse wert Koningh in sijne plaetse.
Ziekte en genezing van Hizkía
1 In die dagen werd Hizkía krank tot stervens toe; en de profeet Jesája, de zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Zo zegt de Heere: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven.
2 Toen keerde hij zijn aangezicht om naar de wand, en hij bad tot de Heere, zeggende:
3 Och, Heere, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld, en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb. En Hizkía weende gans zeer.
4 Het gebeurde nu, toen Jesája nog niet uit het middelvoorhof gegaan was, dat het woord des Heeren tot hem geschiedde, zeggende:
5 Keer weer en zeg tot Hizkía, de voorganger van Mijn volk: Zo zegt de Heere, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken; aan de derde dag zult gij opgaan in het huis des Heeren;
6 En Ik zal vijftien jaren tot uw dagen toedoen, en zal u uit de hand van de koning van Assyrië verlossen, alsook deze stad; en Ik zal deze stad beschermen om Mijnentwil, en om Mijn knecht David.
7 Daarna zeide Jesája: Neemt een klomp vijgen; en zij namen ze, en legden ze op de zweer, en hij werd genezen.
8 Hizkía nu had gezegd tot Jesája: Welk is het teken, dat de Heere mij gezond maken zal, en dat ik op de derde dag in het huis des Heeren zal opgaan?
9 En Jesája zeide: Dit zal u een teken van de Heere zijn, dat de Heere het woord, dat Hij gesproken heeft, doen zal: Zal de schaduw tien graden voorwaarts gaan, of tien graden achterwaarts keren?
10 Toen zeide Hizkía: Het is voor de schaduw licht, tien graden nederwaarts te gaan; neen, maar dat de schaduw tien graden achterwaarts kere.
11 En Jesája, de profeet, riep de Heere aan; en Hij deed de schaduw tien graden achterwaarts keren in de graden, die zij nederwaarts gegaan was, in de graden van Achaz’ zonnewijzer .
Gezanten van Babel
12 In die tijd zond Beródach-Báladan, de zoon van Báladan, de koning van Babel, brieven en een geschenk aan Hizkía; want hij had gehoord, dat Hizkía krank geweest was.
13 En Hizkía hoorde naar hen, en hij toonde hun zijn ganse schathuis, het zilver, en het goud, en de specerijen, en de beste olie, en zijn wapenhuis, en al wat gevonden werd in zijn schatten; er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, dat hij hun niet toonde.
14 Toen kwam de profeet Jesája tot de koning Hizkía, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkía zeide: Zij zijn uit een ver land gekomen, uit Babel.
15 En hij zeide: Wat hebben zij gezien in uw huis? En Hizkía zeide: Zij hebben alles gezien, wat in mijn huis is; geen ding is er in mijn schatten, dat ik hun niet getoond heb.
16 Toen zeide Jesája tot Hizkía: Hoor het woord des Heeren.
17 Zie, de dagen komen, dat al wat in uw huis is, en wat uw vaderen tot deze dag toe opgelegd hebben, naar Babel weggevoerd zal worden; er zal niets overgelaten worden, zegt de Heere.
18 Daartoe zullen zij van uw zonen, die uit u zullen voortkomen, die gij gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis van de koning van Babel.
19 Maar Hizkía zeide tot Jesája: Het woord des Heeren, dat gij gesproken hebt, is goed. Ook zeide hij: Zou het niet? Naardien vrede en waarheid in mijn dagen wezen zal?
20 Het overige nu van de geschiedenissen van Hizkía, en al zijn macht, en hoe hij de vijver en de watergang gemaakt heeft, en water in de stad gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda?
Hizkía’s dood
21 En Hizkía ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats.