1 Dat men niet om vele, maer om vrome kinderen moet wenschen. 7 Hy bewijst met verscheyden exempelen, dat Godt de ongehoorsame straft. 15 ende dat alle dingen voor hem openbaer zijn, gemerckt alles van hem hanght, ende door hem bestaet.
1 EN verlanght niet na een onnutte menighte van kinderen, noch en verheught u niet over godtloose sonen: indien sy vermenighvuldigen verheught u over haer niet, soo de vreese des Heeren by haer niet en is.
2 Vertrouwt op haer leven niet, ende en acht hare menighte niet.
3 Want een rechtveerdige is beter dan [sulcke ] duysent.
4 Ende [het is beter ] sonder kinderen sterven, dan godtloose kinderen hebben.
5 Want van eenen verstandigen sal eene stadt met inwoonders beset worden: maer het geslachte der godtloose sal haestelick woest worden.
6 Vele diergelijcke dingen heeft mijne ooge gesien, ende mijn oore heeft stercker dingen gehoort dan dese.
7 In de vergaderinge der sondaren sal een vyer aengesteken worden: ende toorn is ontsteken geweest onder een ongehoorsaem volck.
8 Hy en is niet versoent geworden over alle de oude reusen, die afgevallen zijn door de kracht harer dwaesheyt.
9 Hy en verschoonde die niet, by welcke Loth woonde: van den welcken hy eenen grouwel hadde, van wegen hare hoovaerdigheyt.
10 Hy en ontfermde sich niet over het volck des verderfs, die uytgingen in hare sonden die sy deden.
11 Ende alsoo heeft de Heere ses hondert duysent mannen te voet, welcke te samen vergadert waren in de hardigheyt harer herten, door ontferminge ende kastijdinge behouden, geesselende, ontfermende, slaende, genesende: indien dan een hardtneckige soude zijn onder het volck, het ware wonder dat die ongestraft soude blijven.
12 Want ontferminge ende toorn is by hem: hy is een machtigh Heer die haest versoent wort, ende toorne uytstort.
13 Gelijck sijne barmhertigheyt groot is, alsoo is oock sijne kastijdinge: hy sal een yegelick oordeelen na sijne wercken.
14 De sondaer en sal niet ontvlieden met sijnen roof: ende de verwachtinge des Godtsaligen en sal niet achter blijven.
15 Maeckt plaetse voor allerley aelmoessen: Want een yegelick sal vinden na sijne wercken: De Heere heeft Pharao verhardt dat hy hem niet en kende, op dat sijne werc-kingen souden bekent worden by het [geslachte ] onder den hemel: sijne barmhertigheyt is allen creaturen openbaer, ende sijn licht ende duysternisse heeft hy onderscheyden met eenen diamantsteen.
16 Seght niet, Ick sal my voor den Heere verbergen, ende wie sal aen my gedencken uyt der hooghte?
17 Onder een groot volck en sal men aen my niet gedencken: want wat is mijne ziele onder de onmetelicke schepselen?
18 Siet den hemel, ende den hemel des hemels, de afgront ende de aerde, ende het gene in deselve is, sullen in sijne besoeckinge beweeght worden: de gantsche werelt die geweest is, ende is, die is door sijnen wille.
19 De bergen ende de fondamenten der aerde worden te gelijck geschuddet onder malkanderen door bevinge, als de Heere op deselve siet.
20 Ende het herte en overdenckt deselve dingen niet behoorlick.
21 Ende wie kan sijne wegen bedencken? sy zijn [gelijck ] een stormwint, welcken de mensche niet sien en kan: ende het meerder deel sijner wercken zijn [voor ons ] verborgen.
22 Wie sal de wercken sijner gerechtigheyt verkondigen, ofte wie salse verdragen? Want het verbont is verre, ende ondersoeckinge aller dingen is in het eynde.
23 Die kleyn geworden is overleght dese dingen, maer een dwaes man verdwaelt zijnde, overleght dwase dingen.
24 Hoort nu mijn kint ende leert wetenschap, ende lett met uw’ herte op mijne woorden.
25 Ick sal onderwijsinge te voorschijn brengen met gewichte, ende sijne wetenschap verkondigen met neerstigheyt.
26 Want door des Heeren oordeel zijn sijne wercken van het begin: ende van datse gemaeckt zijn, heeft hy der selver deelen onderscheyden.
27 Hy heeft sijne wercken verciert in eeuwigheyt, hare beginselen door sijne hant in alle geslachten: sy en hebben geenen honger gehadt, ende en zijn niet vermoeyt geweest in sijne maeckselen, ende en zijn niet besweecken van sijn wercken, niet een en heeft sijnen naesten verdruckt.
28 Ende tot in eeuwigheyt en sullen sy sijnen woorde niet ongehoorsaem zijn.
29 Ende na desen heeft de Heere op de aerde gesien, ende heeft deselve vervult met sijne goederen.
30 Sy bedeckt het leven van alle gedierte, ende in haer keeren sy weder.
1 Dat men niet om vele, maer om vrome kinderen moet wenschen. 7 Hy bewijst met verscheyden exempelen, dat Godt de ongehoorsame straft. 15 ende dat alle dingen voor hem openbaer zijn, gemerckt alles van hem hanght, ende door hem bestaet.
1 EN verlanght niet na een onnutte menighte van kinderen, noch en verheught u niet over godtloose sonen: indien sy vermenighvuldigen verheught u over haer niet, soo de vreese des Heeren by haer niet en is.
2 Vertrouwt op haer leven niet, ende en acht hare menighte niet.
3 Want een rechtveerdige is beter dan [sulcke ] duysent.
4 Ende [het is beter ] sonder kinderen sterven, dan godtloose kinderen hebben.
5 Want van eenen verstandigen sal eene stadt met inwoonders beset worden: maer het geslachte der godtloose sal haestelick woest worden.
6 Vele diergelijcke dingen heeft mijne ooge gesien, ende mijn oore heeft stercker dingen gehoort dan dese.
7 In de vergaderinge der sondaren sal een vyer aengesteken worden: ende toorn is ontsteken geweest onder een ongehoorsaem volck.
8 Hy en is niet versoent geworden over alle de oude reusen, die afgevallen zijn door de kracht harer dwaesheyt.
9 Hy en verschoonde die niet, by welcke Loth woonde: van den welcken hy eenen grouwel hadde, van wegen hare hoovaerdigheyt.
10 Hy en ontfermde sich niet over het volck des verderfs, die uytgingen in hare sonden die sy deden.
11 Ende alsoo heeft de Heere ses hondert duysent mannen te voet, welcke te samen vergadert waren in de hardigheyt harer herten, door ontferminge ende kastijdinge behouden, geesselende, ontfermende, slaende, genesende: indien dan een hardtneckige soude zijn onder het volck, het ware wonder dat die ongestraft soude blijven.
12 Want ontferminge ende toorn is by hem: hy is een machtigh Heer die haest versoent wort, ende toorne uytstort.
13 Gelijck sijne barmhertigheyt groot is, alsoo is oock sijne kastijdinge: hy sal een yegelick oordeelen na sijne wercken.
14 De sondaer en sal niet ontvlieden met sijnen roof: ende de verwachtinge des Godtsaligen en sal niet achter blijven.
15 Maeckt plaetse voor allerley aelmoessen: Want een yegelick sal vinden na sijne wercken: De Heere heeft Pharao verhardt dat hy hem niet en kende, op dat sijne werc-kingen souden bekent worden by het [geslachte ] onder den hemel: sijne barmhertigheyt is allen creaturen openbaer, ende sijn licht ende duysternisse heeft hy onderscheyden met eenen diamantsteen.
16 Seght niet, Ick sal my voor den Heere verbergen, ende wie sal aen my gedencken uyt der hooghte?
17 Onder een groot volck en sal men aen my niet gedencken: want wat is mijne ziele onder de onmetelicke schepselen?
18 Siet den hemel, ende den hemel des hemels, de afgront ende de aerde, ende het gene in deselve is, sullen in sijne besoeckinge beweeght worden: de gantsche werelt die geweest is, ende is, die is door sijnen wille.
19 De bergen ende de fondamenten der aerde worden te gelijck geschuddet onder malkanderen door bevinge, als de Heere op deselve siet.
20 Ende het herte en overdenckt deselve dingen niet behoorlick.
21 Ende wie kan sijne wegen bedencken? sy zijn [gelijck ] een stormwint, welcken de mensche niet sien en kan: ende het meerder deel sijner wercken zijn [voor ons ] verborgen.
22 Wie sal de wercken sijner gerechtigheyt verkondigen, ofte wie salse verdragen? Want het verbont is verre, ende ondersoeckinge aller dingen is in het eynde.
23 Die kleyn geworden is overleght dese dingen, maer een dwaes man verdwaelt zijnde, overleght dwase dingen.
24 Hoort nu mijn kint ende leert wetenschap, ende lett met uw’ herte op mijne woorden.
25 Ick sal onderwijsinge te voorschijn brengen met gewichte, ende sijne wetenschap verkondigen met neerstigheyt.
26 Want door des Heeren oordeel zijn sijne wercken van het begin: ende van datse gemaeckt zijn, heeft hy der selver deelen onderscheyden.
27 Hy heeft sijne wercken verciert in eeuwigheyt, hare beginselen door sijne hant in alle geslachten: sy en hebben geenen honger gehadt, ende en zijn niet vermoeyt geweest in sijne maeckselen, ende en zijn niet besweecken van sijn wercken, niet een en heeft sijnen naesten verdruckt.
28 Ende tot in eeuwigheyt en sullen sy sijnen woorde niet ongehoorsaem zijn.
29 Ende na desen heeft de Heere op de aerde gesien, ende heeft deselve vervult met sijne goederen.
30 Sy bedeckt het leven van alle gedierte, ende in haer keeren sy weder.