De Statenvertaling wordt – vooral in de gereformeerde gezindte – nog steeds veel gebruikt. Maar ‘de’ Statenvertaling bestaat niet, want er zijn in alle achterliggende eeuwen verschillende edities van verschenen. Ook de GBS-editie uit 1973 is daarom niet ‘de’ Statenvertaling.
Samenvatting
De Statenvertaling neemt in het Nederlandse taalgebied nog altijd een belangrijke plaats in onder de bijbelvertalingen. Maar over welke tekst hebben we het eigenlijk als we spreken over ‘de’ Statenvertaling? In dit artikel worden de verschillende edities ervan op een rij gezet. Daarbij speelt een vraag mee die recentelijk is opgekomen binnen de gereformeerde gezindte: is het niet hoog tijd voor een taalkundig opnieuw aangepaste versie van deze vertaling?
De eerste editie van de Statenvertaling (SV) kwam uit in 1637. Deze tekst is volledig beschikbaar gemaakt op de website www.bijbelsdigitaal.nl (en ook op deze website, red.). De site biedt hoge kwaliteit scans van iedere bladzijde én daarnaast een volledige transcriptie van de tekst, inclusief alle kanttekeningen. Hiermee kan iedereen een blik werpen op wat we als de SV in eigenlijke zin kunnen beschouwen. Behalve van de SV biedt deze website ook scans en transcripties van een aantal andere vertalingen, waaronder de Deux-Aesbijbel uit 1562. Bovendien biedt de site de mogelijkheid om de tekst van de verschillende oude Nederlandse vertalingen met elkaar te vergelijken. Zo kan iedereen met eigen ogen vaststellen wat onlangs werd geconcludeerd door Dirk-Jan de Kooter (zie zijn artikel elders in dit nummer), namelijk dat de SV wat betreft het Nieuwe Testament in verregaande mate overeenkomt met de Deux-Aesbijbel.
In 1657 verscheen een verbeterde druk van de SV met aanvullingen en correcties van drukfouten – voor het overgrote deel in de kanttekeningen, en voor een klein gedeelte in de tekst van de vertaling. Hier en daar is ook de vertaling1 bewust gewijzigd. Bijvoorbeeld in Exodus 1:7, waar in ‘ende wiessen overvloedelick in grooten getale’ de laatste drie woorden zijn geschrapt. Maar het oorspronkelijke karakter van de Statenbijbel is in de editie van 1657 niet gewijzigd.
Latere edities
Ook de verbeterde druk van 1657 bleek nog tal van inconsequenties te bevatten in spelling en leestekengebruik. Bovendien gold dat de taal van de SV al bij verschijning een verouderde indruk maakte. Dat is niet verwonderlijk als men bedenkt dat die zwaar steunde op het taalgebruik in de Deux-Aesbijbel, een vertaling uit het midden van de zestiende eeuw. Met name in de negentiende eeuw werden pogingen ondernomen om tot verbeterde, actuelere en leesbaarder edities van de SV te komen.2 Een van die edities is wat later de Jongbloed-editie is gaan heten – al blijft het onduidelijk wanneer, waar en door wie die precies is bezorgd. Deze negentiende-eeuwse edities van de SV voerden tal van moderniseringen door in spelling en taalgebruik, en veranderingen in interpunctie en hoofdlettergebruik. Wat tegenwoordig doorgaat voor ‘de Statenvertaling’ gaat over het algemeen terug op een van deze negentiende-eeuwse drukken.
Zuivere editie?
In zeer behoudende kringen van de gereformeerde gezindte wordt veelal gebruikgemaakt van de gereviseerde editie van de SV van de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS). Deze editie is in 1973 te Dordrecht verschenen. Volgens de uitgever gaat deze uitgave rechtstreeks terug op de verbeterde druk van de Statenbijbel uit 1657.3
De GBS streefde er met deze herziening van de Statenbijbel naar de bijbellezers in de hele breedte van de gereformeerde gezindte in de twintigste eeuw te dienen. De herziening zou niet al te drastisch zijn. Volgens L.M.P. Scholten, oud-directeur van de GBS, beperkte de GBS-editie zich tot het uitzuiveren van fouten en onregelmatigheden die na 1657 in een proces van meer dan driehonderd jaar in de vertaling waren geslopen: ‘Dat waren er overigens nog altijd honderden, vooral in het leesteken- en hoofdlettergebruik.’4
In werkelijkheid gaat het in de GBS-editie van 1973 echter om veel meer wijzigingen. Het betreft daarbij tal van moderniseringen in spelling en woordgebruik, zoals we die ook kennen uit de negentiende-eeuwse vernieuwde edities van de SV.5
Het gegeven dat de editie van de GBS geen zuivere weerspiegeling van de editie van 1657 vormt, maar ook negentiende-eeuwse moderniseringen volgt, werd onlangs in het Reformatorisch Dagblad als argument aangevoerd om open te staan voor een nieuwe editie van de SV, waarin spelling en taalgebruik verder worden aangepast.6
De wens is helder: om de SV te kunnen blijven lezen, volstaan de (selectief doorgevoerde) negentiende-eeuwse moderniseringen niet meer. De taal zou moeten worden aangepast aan het huidige Nederlands.
Herzien is ingrijpen in taal en spelling
De verschillen tussen de Nederlandse taal van de zestiende en zeventiende eeuw en die van de eenentwintigste eeuw zijn enorm. Dat kan iedereen constateren die de transcriptie van de SV 1637 bekijkt op bijbelsdigitaal.nl (of op deze website, red.). De edities van de SV die op dit moment het meest in gebruik zijn, de GBS-editie uit 1973, de Jongbloed-editie, en de NBG-editie uit 1977 (die ook wel de Tukker-bijbel wordt genoemd), grijpen alle fors in de editie van 1657 in, zowel wat betreft de spelling als wat betreft het taalgebruik.
Een vergelijking van weergaven van een korte passage uit Genesis 5 laat zien dat praktisch elk woord uit het origineel van 1657 in de gereviseerde versies is aangepast aan de spelling van het latere Nederlands. We zien ‘-s’ in plaats van ‘-sch(e)’, ‘k’ in plaats van ‘ck’, ‘aa’ in plaats van ‘ae’, ‘-g’ in plaats van ‘-ch’, ‘-d’ in plaats van ‘-dt’, ‘-d’ in plaats van ‘-t’ en ‘ij’ in plaats van ‘y’. Verder is ‘en’ in de plaats gekomen van ‘ende’, de persoonsvorm ‘stierf ’ in de plaats van ‘sterf ’ en ‘gewon’ in de plaats van ‘gewan’. Ook het lijdend voorwerp schrijft men niet meer vast aan persoonsvorm of onderwerp (zie ‘hyse’ en ‘segendese’ in vers 2).
De Jongbloed-editie, de GBS-editie en de 1977-editie hanteren nog de naamvals-s voor de genitief (‘de gelijkenis Gods’ vers 1), maar wel op een andere manier dan de uitgave van 1657 dat deed (‘de gelijckenisse Godes’). In alle edities staat ‘Adams dagen’ in vers 4. Opvallend is dat in de Jongbloed-editie en de GBS-editie de oude naamvals-n wordt gebruikt in het lidwoord bij het lijdend voorwerp in vers 1: ‘Ten dage als God den mens schiep’. Een dergelijke spelling mag dan het idee oproepen dat de lezer een echte SV voor zich heeft, ze is wel misplaatst als men ziet dat bijvoorbeeld de uitgang ‘-sch’ in ‘mens’ wel is geschrapt.
Woordkeus herzien
Verandering van taalkundige regels en spellingsregels blijken makkelijker doorgevoerd te worden dan veranderingen in woordgebruik. Het unieke van de GBS-editie uit 1973 is dat daarin ongeveer 350 woorden zijn opgenomen die in de negentiende eeuw al als verouderd werden beschouwd en die in latere edities voor een belangrijk deel dan ook zijn vervangen. Achter in de GBS-editie is een woordenlijst opgenomen waarin deze verouderde woorden worden verklaard. Zoals ‘bagge’ (= kostbare ring) in Spreuken 11:22, ‘ruchelen’ (= balken) in Job 6:5 en ‘meesteren’ (= medisch behandelen) in Jeremia 51:9. Vele woorden van die woordenlijst komen trouwens ook nog voor in de Jongbloed-editie en in de 1977-editie.
Hoewel men met elke herziening van de SV zo dicht mogelijk bij het karakter van het origineel wil blijven, is het onontkoombaar dat woorden uit de zeventiende-eeuwse Bijbel in moderne uitgaven vervangen worden. Voor woorden die in het hedendaagse taalgebruik een negatieve klank hebben gekregen, bijvoorbeeld, is in alle gereviseerde versies van de Statenvertaling een alternatief gebruikt. Het maakt in dat opzicht niet zo veel uit of men de GBS-editie, de Jongbloed-editie of de 1977-editie leest. Een bekend voorbeeld is het woord ‘wijf ’, dat in de zeventiende eeuw een gewoon woord was voor ‘vrouw’ (130 keer in de Statenbijbel). In alle herziene versies is ‘wijf ’ vervangen door het woord ‘vrouw’. Inconsistent is wel dat de GBS-editie het woord ‘bywijf ’ handhaaft, zoals in Rechters 19:2.
De Herziene Statenvertaling, de meest verstrekkende herziening
De Herziene Statenvertaling (HSV) uit 2010 gaat al reviserend veel verder dan haar voorgangers. De hieronder geboden tekstvergelijking laat dat ook zien. In Genesis 5:1 is met ‘Dit is het boek van de afstammelingen van Adam’ gekozen voor gangbaarder Nederlands dan ‘Dit is het boek van Adams geslacht’ in de andere herziene versies. Ook in de keuze van het werkwoord ‘verwekken’ in plaats van ‘gewinnen’ in vers 3 en 4 wijkt de HSV af. Dat geldt ook voor het woordpaar ‘mannelijk en vrouwelijk’ in Genesis 5:1, dat inhoudelijk een bewust gekozen verbetering betekent ten opzichte van ‘man en wijf ’ in de editie van 1657.7
De revisie in de HSV is verstrekkend. Het is daarom niet verwonderlijk dat deze vertaling in de ogen van velen geen revisie van de SV is, maar in feite een nieuwe vertaling in het spoor van de SV.
Statenvertaling niet meer leesbaar
De edities van de SV die tegenwoordig het meest worden gebruikt, sluiten niet aan bij het taalgebruik van hedendaagse bijbellezers. De selectief doorgevoerde moderniseringen en spellingswijzigingen uit de negentiende en twintigste eeuw voldoen volgens velen niet meer. Het probleem dat de SV niet meer begrepen wordt, blijft onverminderd bestaan. Voor dat probleem zijn ook in de eenentwintigste eeuw oplossingen bedacht.
De HSV combineert de uitgangspunten en principiële keuzes van de SV met het gebruik van courant Nederlands. Ook verscheen de Basisbijbel (zie op https://www.basisbijbel.nl), een sterk vereenvoudigde tekst van de Bijbel in gemakkelijk Nederlands, gebaseerd op de SV. Inmiddels is dus de vraag opnieuw opgekomen of de SV ‘zelf ’ in een gemoderniseerd taalkleed kan worden gestoken. Blijkbaar zijn de al gegeven antwoorden niet voldoende, ook niet voor degenen die de Statenbijbel blijven koesteren.
Dr. J. van Dorp werkt bij het NBG als vertaler en oudtestamenticus.
Verschillende Statenvertaling-versies van Genesis 5:1-5
Statenvertaling 1657
Jongbloed-editie (negentiende eeuw)
GBS-editie 1973
Statenvertaling 1977 (Tukker-editie)
Herziene Statenvertaling 2010
1 Dit is het boeck van Adams geslachte: ten dage als Godt den mensche schiep, maeckte hy hem nae de gelijckenisse Godes.
1 Dit is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods.
1 Dit is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods.
1 Dit is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God de mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods.
1 Dit is het boek van de afstammelingen van Adam. Op de dag dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis van God.
2 Man ende wijf schiep hyse, ende segendese, ende noemde haren naem, mensche, ten dage als sy geschapen werden.
2 Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende ze, en noemde hun naam Mens, ten dage als zij geschapen werden.
2 Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende hen, en noemde hun naam Mens, ten dage als zij geschapen werden.
2 Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende ze, en noemde hun naam Mens, ten dage als zij geschapen werden.
2 Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen, en Hij zegende hen en gaf hun de naam mens, op de dag dat ze geschapen werden.
3 Ende Adam leefde hondert ende dertich jaren, ende gewan [eenen soon] nae sijne gelijckenisse, nae sijn evenbeelt: ende noemde sijnen name, Seth.
3 En Adam leefde honderd en dertig jaren, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth.
3 En Adam leefde honderd dertig jaar, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth.
3 En Adam leefde honderd dertig jaren, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth.
3 Adam leefde honderddertig jaar, en verwekte een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn beeld; en hij gaf hem de naam Seth.
4 Ende Adams dagen, na dat hy Seth gewonnen hadde, zijn geweest acht hondert jaer: ende hy gewan sonen ende dochteren.
4 En Adams dagen, nadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
4 En Adams dagen, nadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters.
4 En Adams dagen, nadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochters.
4 Adams dagen waren, nadat hij Seth verwekt had, achthonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
5 So waren alle de dagen van Adam, die hy leefde, negen hondert jaer, ende dertich jaer: ende hy sterf.
5 Zo waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd jaren, en dertig jaren; en hij stierf.
5 Zo waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd jaar, en dertig jaar; en hij stierf.
5 Zo waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd jaren, en dertig jaren; en hij stierf.
5 Al de dagen die Adam leefde, waren negenhonderddertig jaar; en hij stierf.
Verschillende Statenvertaling-versies van Genesis 5:1-5
Bronvermelding
Jaap van Dorp, ‘De vele edities van de Statenvertaling’ in: Met Andere Woorden 37/1 (mei 2018), 37-43.
Van valsche wage, vers 1. hoovaerdije ende nedrigheyt, 2. oprechtigheyt ende verkeertheyt in wandel, 3, 20. rijckdom der godtloosen, 4, 28. huychelije, 9. rechtveerdige ende godtloose, 9, 10, 11, 18, 21, 23, 28, 30, 31. verachtinge des naesten, 12. achterklap, 13. raetslieden, 14. borghtochte, 15. eene goede ende quade vrouwe, 16, 22. goedertierenheyt ende wreetheyt, 17. mildadigheyt ende gierigheyt, 24, 25, 26. goet ende quaet, 27. ongeregelde huyshoudinge, 29.
Hebr. wage des bedroghs. Alsoo Hos. cap. 12. vers 8. Amos cap. 8. vers 5. item, wagen der ongerechtigheyt, Mich. 6.11. Het tegendeel zijn de wagen der gerechtigheyt, Levit. 19.36. Iob 31.6.
bedrieghlicke weeghschale is
Proverbia 11:1
Hebr. des Heeren grouwel, Datis, die Godt voor eenen grouwel houdt. siet Deuter. 17. op vers 1. ende bov. 3. op vers 32.
den HEERE een grouwel: maer een volkomen
Proverbia 11:1
Dat is, gewichte. Siet Levit. 19. op vers 36.
weeghsteen is
Proverbia 11:1
D. hem welbehagende, ende aengenaem. Siet boven cap. 10. op vers 32.
Te weten, door Godts rechtveerdige voorsichtigheyt, die gemeynelick de sonden met straffen, die de sonden gelijck zijn, pleeght te straffen. Want om dat de hoovaerdige andere menschen, ende voornemelick de nederige, ofte door straffen nedergedruckte menschen, verachten, soo worden sy seer dickwils ten valle gebracht, ende alsoo met schande, ende smaetheyt beloont. Vergelijckt onder 15.33. ende 16.18. ende 18.12.
Te weten, der Goddelicker verbolgentheyt. Siet 2.Chron. 28. op vers 13. Dat is, ter tijt als Godt sijne gramschap bewijst, met sijne straffen over de menschen uyt te senden. Siet Iob cap. 20. op vers 28.
der verbolgentheyt: maer de
Proverbia 11:4
Siet bov. 10. op vers 2.
gerechtigheyt reddet van den doot.
5De gerechtigheyt des oprechten
Proverbia 11:5
Dat is, maeckt dat hy door den goeden wegh recht wandelt, soo dat hy eyndelick geraeckt, daer hy wesen wil, te weten, tot de eeuwige gelucksaligheyt. Vergel. bov. 3.6. ende d’aenteeck.
maeckt sijnen wegh recht: maer de godtloose
Proverbia 11:5
T.w. in sijnen quaden wegh, soo dat hy daer in vergaet, sonder tot een gelucksaligh eynde te komen.
valt door sijne godtloosheyt.
6De gerechtigheyt der vromen
Proverbia 11:6
T.w. na de genadige belofte, die Godt hen gedaen heeft. Vergelijckt dit met het eynde van ’t voorgaende 4. vers.
Dat is, achterhaelt, ende verstrickt in het quaet, datse anderen aen doen willen, sulcks dattet hen selven ten verderve dient. Vergel. Psal. 7.16. ond. 26. vers 27. Eccles. 10.8.
gevangen in [hare]
Proverbia 11:6
Alsoo wort het Hebreeus woort genomen, ond. 17.4.
verkeertheyt.
7Als de godtloose mensche sterft, vergaet
Proverbia 11:7
Te weten, die hy hadde, om hier door sijne macht, ende middelen noch voor eenen tijt langh op sijn gemack geluckighlick te leven; ofte om hier noch eenigh quaet aen te richten, daer mede hy sich, de sijne, ende andere die op hem steunen, soude mogen na sijne wijse goet doen.
sijne verwachtinge: selfs is de
Proverbia 11:7
Hebr. de hope der sterckten, of, vastigheden, of, machten, Dat is, seer stercke, vaste, ofte machtige hope, te weten, die de godtloose hadden. Ofte, hope der sterckten, D. aller dingen, in welcke hy sijne hope stelde. Anders, ende de hope der ongerechtigen vergaet.
Dat is, in de benauwtheyt, even als of hy tot een ransoen gegeven ware, tot loslatinge des vromen. Vergel. ond. 21. vers 18. Iesa. 43.3.
in sijne plaetse.
9De
Proverbia 11:9
Wat een huychelaer zy, siet Iob cap. 8. op vers 13.
huychelaer verderft sijnen naesten door
Proverbia 11:9
T.w. door sijn geveynst spreken, hem lockende tot de sonde, ende sich houdende als of hy sijn vrient ware, daer hy nochtans sijn groot vyant is.
den mont: maer door
Proverbia 11:9
T.w. door de welcke de rechtveerdige verstaen, dat men de sonden moet schouwen, om datse van Godt verboden zijn, ende gestraffet worden, ende dat men den huychelaer niet en moet gelooven.
wetenschap worden de rechtveerdige
Proverbia 11:9
T.w. van het bedrogh des huychelaers.
bevrijdet.
10
Proverbia 11:10
D. de inwoonderen eener stadt, te weten, die wel gestelt is, zijnde voorsien van goede regeeringe, ende burgerije. Stadt voor hare inwoonderen, als Genes. 35.5. 1.Sam. 4.13. 1.Reg. 1.41. Iesa. 4. vers 31. Matth. 21. vers 10, etc.
Een stadt springht op van vreughde over
Proverbia 11:10
Hebr. in’t goede: het welcke men hier verstaen kan van den uyterlicken welstant der vromen. Siet het woort goet alsoo genomen, Iob 21.13. ende vergelijckt d’aenteeck.
het welvaren der rechtveerdigen: ende als de godtloose vergaen, isser gejuych.
11
Proverbia 11:11
D. door de zegeninge diese van Godt ontfangen, ende voorts diese spreken, de gebeden diese doen, den raet diese geven, ende de weldaden diese bewijsen.
Door den zegen der oprechten wort eene stadt verheven: maer door
Proverbia 11:11
T.w. die valsche leere drijft, quade wetten geeft, ende schadelicke propoosten tegen het gemeyne beste voert.
den mont der godtloosen wortse verbroken.
12Die verstandeloos is,
Proverbia 11:12
T.w. niet alleen in sijn herte qualick van hem gevoelende, maer oock met sijnen mont qualick van hem sprekende.
veracht sijnen naesten: maer een man van
Proverbia 11:12
Hebr. van verstanden.
grooten verstande
Proverbia 11:12
D. gevoelt het beste, ende en spreeckt niet qualick, ja niet met al, wanneer sulcks met de liefde Godts, ende des naesten bestaen kan.
swijght stille.
13
Proverbia 11:13
Siet de eygene beteeckenisse der oorspronckelicker maniere van spreken, Levit. 19. op vers 16.
Die [als] een achterklapper wandelt, openbaert het heymelicke: maer die getrouw is
Proverbia 11:13
D. van wille, voornemen, ende genegentheyt, om den achterklappers niet gelijck te worden. Siet van het woort geest in dese beteeckenisse genomen, 2.Reg. cap. 19. op vers 7.
wijse raetslagen en zijn, vervalt het volck: maer de behoudenisse is in de veelheyt der
Proverbia 11:14
T.w. der gener, die Godt vreesen, haer stuck wel verstaen, ende het welvaren des volcks beminnen.
Raetslieden.
15Als
Proverbia 11:15
Dit woordeken moet meermaels tot vervullinge van den sin in onse tale ingevoeght zijn, als Exod. 22.9. ond. 20.16. ende 27.13, etc.
[yemant
Proverbia 11:15
Dit woort is hier ingevoeght uyt Cap. 6. vers 1.
voor]
Proverbia 11:15
Siet bov. 6. op vers 1.
een vreemde borge geworden is, hy sal
Proverbia 11:15
Hebr. verbrekende verbroken worden, te weten, ofte door de sorge, ende moeyte, die hy sal hebben, ofte door de schade, die hy sal lijden, ofte door beyde.
sekerlick verbroken worden: maer wie
Proverbia 11:15
D. die tot een teecken van de beloofde betalinge in de hant slaen. Siet bov. 6. vers 1. ende d’aenteeck.
de gene haett die [in de hant] klappen, is
Proverbia 11:15
Ofte, gerust.
seker.
16Eene
Proverbia 11:16
Hebr. Vrouwe der aengenaemheyt; D. die aengenaem is, te weten, door hare deughden.
aengename huysvrouwe houdt
Proverbia 11:16
T.w. van verstandigheyt, kuysheyt, zedigheyt, vriendelickheyt, ende kloecke huyshoudinge.
de eere vast;
Proverbia 11:16
Soo wort de letter Vau somtijts genomen. Siet Iob cap. 5. op vers 7.
gelijck de geweldige den rijckdom
Proverbia 11:16
T.w. datse dien hen niet en willen laten ontnemen.
vast houden.
17Een
Proverbia 11:17
Hebr. een man der goedertierentheyt, ofte, goetgunstigheyt, ofte, weldadigheyt. Alsoo een man der wetenschap; dat is, een vernuftigh, ende verstandigh man, ond. 24.5. Een man der waerheyt, ofte, trouwe; dat is, waerachtigh, of getrouw, Nehem. 7. vers 2. Een man des vredes; dat is, die vreedsaem is, Psal. 41.10. Mannen der heyligheyt; dat is, heylige, Exod. 22. vers 31. etc. Vergel. Iob 11. op vers 11.
goedertieren mensche
Proverbia 11:17
Het Hebreeusch woort beteeckent somtijts yemant goet doen, als hier, Psal. 13.6. Ies. 63.7. somtijts quaet doen, als Iesa. 3.9. Eygentlick beteeckent het vergelden, het zy in ’t goede, ofte in ’t quade. Siet 2.Chron. 20. op vers 11.
doet
Proverbia 11:17
Dat is, hemselven. Siet 1.Reg. c. 19. op vers 4.
sijne ziele wel: maer die wreet is,
Proverbia 11:17
T.w. niet alleen door onnoodige bekommeringe, maer oock door weygeringe van de noodelicke behoefte des voedsels, der kleedinge, ende wooninge.
beroert sijn vleesch.
18De godtloose doet
Proverbia 11:18
Hebr. een werck der valsheyt; Dat is, dat niet en deught, geen loon, noch profijt, nochte voordeel inbrenght, maer gansch nietigh, ende te vergeefs is.
een valsch werck: maer [voor] den genen die
Proverbia 11:18
Dat is, die goede wercken doet: het welcke geschiet wel met arbeyt, ende moeyte, maer oock met verwachtinge van eenen genadigen oogst. Vergel. Hos. cap. 10. vers 12. Galat. cap. 6. vers 8. Van het zaeijen des onrechts, siet Iob cap. 4. op vers 8.
gerechtigheyt zaeyt, is
Proverbia 11:18
Hebr. loon der trouwe, ofte, waerheyt.
trouwen loon.
19Alsoo is de gerechigheyt ten leven; gelijck die het quade najaeght, na sijnen doot [jaeght.]
20De
Proverbia 11:20
Verstaet de gene, die in materie van geloove, ende van wandel niet oprecht en zijn. Siet van verkeertheyt des herten, Psalm 101.4. bov. 6.14. onder 12.8. ende 17.20. Ier. 17.9.
verkeerde van herten zijn den HEERE een grouwel: maer de oprechte van
Proverbia 11:20
Alsoo Ps. 119.1. Verstaet de gene, die in het stuck van leere, ende leven, recht uyt, onvervalscht, suyver van sin, ende gemoede zijn.
wege, zijn
Proverbia 11:20
D. hem welgevalligh, ende aengenaem, alsoo boven vers 1. ende ond. 12. vers 22. ende 15.8.
D. van hant tot hant. Niet alleen in sijn eygen persoon, maer oock in sijne nakomelingen, die sijne boose wegen ingaen. Vergel. Exod. 20. vers 5. ende Deut. 5. vers 9. Anders, [Al ware] hant aen hant, soo en sal, etc. Dat is, hoe wel de boose in perijckel zijnde, van allen geholpen wierde, soo en sal hy nochtans de straffe Godts niet ontgaen. Hant is hier voor hulpe, als 2.Sam. 3. vers 12. ende 14.19. Neh. 2.18. Psa. 119. vers 173. ond. 16.5.
Hant aen hant, en sal de boose niet
Proverbia 11:21
D. niet ongestraft blijven. Siet 1.Reg. 2. op vers 9.
onschuldigh zijn: maer het
Proverbia 11:21
D. kinderen, ende nakomelingen. Siet Genes. 4.25. ende 9. vers 9. ende de aent.
zaet der rechtveerdigen sal
Proverbia 11:21
T.w. door de handt ende hulpe Godts.
ontkomen.
De vele edities van de Statenvertaling
De Statenvertaling wordt – vooral in de gereformeerde gezindte – nog steeds veel gebruikt. Maar ‘de’ Statenvertaling bestaat niet, want er zijn in alle achterliggende eeuwen verschillende edities van verschenen. Ook de GBS-editie uit 1973 is daarom niet ‘de’ Statenvertaling.
De Statenvertaling wordt – vooral in de gereformeerde gezindte – nog steeds veel gebruikt. Maar ‘de’ Statenvertaling bestaat niet, want er zijn in alle achterliggende eeuwen verschillende edities van verschenen. Ook de GBS-editie uit 1973 is daarom niet ‘de’ Statenvertaling.
Of, redelickheyt. Hebr. van smaeck, te weten, des geestes. Dese is het verstant, ende het oordeel des menschen. siet Iob cap. 12. op vers 20.
van reden afwijckt; is een gouden
Proverbia 11:22
Siet van de beteeckeninge des Hebreeuschen woorts, Genes. 24. op vers 22.
bagge in een verkens snuyte.
23De begeerte der rechtveerdigen
Proverbia 11:23
T.w. alsse recht wandelen op den wegh der gerechtigheyt, ende daer op niet en struyckelen door menschelicke swackheyt.
is alleenlick het goede: maer de verwachtinge der godtloosen is
Proverbia 11:23
D. haet, nijt, spijtigheyt, vyantschap, ende korselheyt, waer door sy onruste, ende moeyte onder de menschen maken, ende Godts rechtveerdige gramschap verwecken.
verbolgentheyt.
24Daer is een die
Proverbia 11:24
Uytstroyen is hier, rijckelick van sijne middelen uyt deelen, daer het noodigh is, alsoo Psalm 112.9. in welcken sin oock het woort zaeijen gebruyckt wort, 2.Cor. 9.6.
uytstroyt, den welcken noch meer toegedaen wort; ende een die meer inhoudt
Proverbia 11:24
Want de rijcke, ja een yeder na sijn vermogen, is schuldigh den armen mede te deelen.
Hebr. de ziele der zegeninge, D. die met weldoen eenen zegen is over andere menschen. Siet bov. op vers 11.
zegenende ziele sal
Proverbia 11:25
D. meer gezegent worden, ende gantsch welvaren. Siet de selve maniere van spreken onder 13.4. ende 15.30 ende 28.25.
vet gemaeckt worden; ende
Proverbia 11:25
D. die den armen rijckelick mededeelt; gelijck men eene dorre aerde met water bevochtight.
die bevochtight, sal oock
Proverbia 11:25
D. overvloedelick met Godes zegen overgoten worden, ende soo bevochtight zijn, als of hy self oock een regen ware: waer door hy oock meer middel sal krijgen, om in’t weldoen voort te varen.
self een vroege regen worden.
26Wie koorn inhoudt, dien vloeckt het volck: maer zegeninge sal zijn over het hooft des verkoopers.
27Wie
Proverbia 11:27
D. sijnen naesten vlijtighlick deught doet.
het goede vroegh nasoeckt,
Proverbia 11:27
T.w. alsoo, dat hyse oock vindt, ende krijght.
soeckt
Proverbia 11:27
Waer door hy Godt, ende den vromen menschen behagelick is.
D. die sich op den rijckdom niet en verlaten, maer op Godt alleen, na sijn bevel, Psalm 62.11, 12.
rechtveerdige
Proverbia 11:28
D. sullen welvaren, gelucksaligh zijn. Vergel. Psal. 1.3. ende 72.7. ende 92.13. Ies. 27.6. Hos. 14.6.
sullen groenen als loof.
29Wie sijn huys
Proverbia 11:29
Verstaet, die door ongeregelde huyshoudinge, ende verquistinge van goederen sijn huysgesin beroyt maeckt, ende bedroeft. Vergel. Gen. 34. vers 30. ende de aenteeck.
beroert, sal
Proverbia 11:29
D. niet met allen, maer hy sal tot armoede komen. Vergel. Iob 7. op vers 7.
wint erven; ende de dwaes sal een
Proverbia 11:29
D. lijf-eygen, ofte immers dienstknecht, om den kost te krijgen. Vergel. Gen. 47.19.
knecht zijn des genen, die
Proverbia 11:29
D. wel weet huys te houden.
wijs van herten is.
30
Proverbia 11:30
D. sijne onderwijsinge, ende deughtsaemheyt.
De vrucht des rechtveerdigen
Proverbia 11:30
D. gelijck een boom des levens, die wat goets voort brenght, waer door de mensche ten eeuwigen leven gevoedt, ende gesterckt wort. Vergel. bov. 3. op vers 18.
is een boom des levens: ende
Proverbia 11:30
Die de menschen treckt tot Godes kennisse. Vergel. Matth. 4.19.
wie zielen vanght, is wijs.
31Siet, den rechtveerdigen wort
Proverbia 11:31
D. gestraft om sijne sonden. Siet van ’t Hebreeusch woort Iob 21. op vers 19.
Hebr. wage des bedroghs. Alsoo Hos. cap. 12. vers 8. Amos cap. 8. vers 5. item, wagen der ongerechtigheyt, Mich. 6.11. Het tegendeel zijn de wagen der gerechtigheyt, Levit. 19.36. Iob 31.6.
bedrieghlicke weeghschale is
Proverbia 11:1
Hebr. des Heeren grouwel, Datis, die Godt voor eenen grouwel houdt. siet Deuter. 17. op vers 1. ende bov. 3. op vers 32.
den HEERE een grouwel: maer een volkomen
Proverbia 11:1
Dat is, gewichte. Siet Levit. 19. op vers 36.
weeghsteen is
Proverbia 11:1
D. hem welbehagende, ende aengenaem. Siet boven cap. 10. op vers 32.
Te weten, door Godts rechtveerdige voorsichtigheyt, die gemeynelick de sonden met straffen, die de sonden gelijck zijn, pleeght te straffen. Want om dat de hoovaerdige andere menschen, ende voornemelick de nederige, ofte door straffen nedergedruckte menschen, verachten, soo worden sy seer dickwils ten valle gebracht, ende alsoo met schande, ende smaetheyt beloont. Vergelijckt onder 15.33. ende 16.18. ende 18.12.
Te weten, der Goddelicker verbolgentheyt. Siet 2.Chron. 28. op vers 13. Dat is, ter tijt als Godt sijne gramschap bewijst, met sijne straffen over de menschen uyt te senden. Siet Iob cap. 20. op vers 28.
der verbolgentheyt: maer de
Proverbia 11:4
Siet bov. 10. op vers 2.
gerechtigheyt reddet van den doot.
5De gerechtigheyt des oprechten
Proverbia 11:5
Dat is, maeckt dat hy door den goeden wegh recht wandelt, soo dat hy eyndelick geraeckt, daer hy wesen wil, te weten, tot de eeuwige gelucksaligheyt. Vergel. bov. 3.6. ende d’aenteeck.
maeckt sijnen wegh recht: maer de godtloose
Proverbia 11:5
T.w. in sijnen quaden wegh, soo dat hy daer in vergaet, sonder tot een gelucksaligh eynde te komen.
valt door sijne godtloosheyt.
6De gerechtigheyt der vromen
Proverbia 11:6
T.w. na de genadige belofte, die Godt hen gedaen heeft. Vergelijckt dit met het eynde van ’t voorgaende 4. vers.
Dat is, achterhaelt, ende verstrickt in het quaet, datse anderen aen doen willen, sulcks dattet hen selven ten verderve dient. Vergel. Psal. 7.16. ond. 26. vers 27. Eccles. 10.8.
gevangen in [hare]
Proverbia 11:6
Alsoo wort het Hebreeus woort genomen, ond. 17.4.
verkeertheyt.
7Als de godtloose mensche sterft, vergaet
Proverbia 11:7
Te weten, die hy hadde, om hier door sijne macht, ende middelen noch voor eenen tijt langh op sijn gemack geluckighlick te leven; ofte om hier noch eenigh quaet aen te richten, daer mede hy sich, de sijne, ende andere die op hem steunen, soude mogen na sijne wijse goet doen.
sijne verwachtinge: selfs is de
Proverbia 11:7
Hebr. de hope der sterckten, of, vastigheden, of, machten, Dat is, seer stercke, vaste, ofte machtige hope, te weten, die de godtloose hadden. Ofte, hope der sterckten, D. aller dingen, in welcke hy sijne hope stelde. Anders, ende de hope der ongerechtigen vergaet.
Dat is, in de benauwtheyt, even als of hy tot een ransoen gegeven ware, tot loslatinge des vromen. Vergel. ond. 21. vers 18. Iesa. 43.3.
in sijne plaetse.
9De
Proverbia 11:9
Wat een huychelaer zy, siet Iob cap. 8. op vers 13.
huychelaer verderft sijnen naesten door
Proverbia 11:9
T.w. door sijn geveynst spreken, hem lockende tot de sonde, ende sich houdende als of hy sijn vrient ware, daer hy nochtans sijn groot vyant is.
den mont: maer door
Proverbia 11:9
T.w. door de welcke de rechtveerdige verstaen, dat men de sonden moet schouwen, om datse van Godt verboden zijn, ende gestraffet worden, ende dat men den huychelaer niet en moet gelooven.
wetenschap worden de rechtveerdige
Proverbia 11:9
T.w. van het bedrogh des huychelaers.
bevrijdet.
10
Proverbia 11:10
D. de inwoonderen eener stadt, te weten, die wel gestelt is, zijnde voorsien van goede regeeringe, ende burgerije. Stadt voor hare inwoonderen, als Genes. 35.5. 1.Sam. 4.13. 1.Reg. 1.41. Iesa. 4. vers 31. Matth. 21. vers 10, etc.
Een stadt springht op van vreughde over
Proverbia 11:10
Hebr. in’t goede: het welcke men hier verstaen kan van den uyterlicken welstant der vromen. Siet het woort goet alsoo genomen, Iob 21.13. ende vergelijckt d’aenteeck.
het welvaren der rechtveerdigen: ende als de godtloose vergaen, isser gejuych.
11
Proverbia 11:11
D. door de zegeninge diese van Godt ontfangen, ende voorts diese spreken, de gebeden diese doen, den raet diese geven, ende de weldaden diese bewijsen.
Door den zegen der oprechten wort eene stadt verheven: maer door
Proverbia 11:11
T.w. die valsche leere drijft, quade wetten geeft, ende schadelicke propoosten tegen het gemeyne beste voert.
den mont der godtloosen wortse verbroken.
12Die verstandeloos is,
Proverbia 11:12
T.w. niet alleen in sijn herte qualick van hem gevoelende, maer oock met sijnen mont qualick van hem sprekende.
veracht sijnen naesten: maer een man van
Proverbia 11:12
Hebr. van verstanden.
grooten verstande
Proverbia 11:12
D. gevoelt het beste, ende en spreeckt niet qualick, ja niet met al, wanneer sulcks met de liefde Godts, ende des naesten bestaen kan.
swijght stille.
13
Proverbia 11:13
Siet de eygene beteeckenisse der oorspronckelicker maniere van spreken, Levit. 19. op vers 16.
Die [als] een achterklapper wandelt, openbaert het heymelicke: maer die getrouw is
Proverbia 11:13
D. van wille, voornemen, ende genegentheyt, om den achterklappers niet gelijck te worden. Siet van het woort geest in dese beteeckenisse genomen, 2.Reg. cap. 19. op vers 7.
wijse raetslagen en zijn, vervalt het volck: maer de behoudenisse is in de veelheyt der
Proverbia 11:14
T.w. der gener, die Godt vreesen, haer stuck wel verstaen, ende het welvaren des volcks beminnen.
Raetslieden.
15Als
Proverbia 11:15
Dit woordeken moet meermaels tot vervullinge van den sin in onse tale ingevoeght zijn, als Exod. 22.9. ond. 20.16. ende 27.13, etc.
[yemant
Proverbia 11:15
Dit woort is hier ingevoeght uyt Cap. 6. vers 1.
voor]
Proverbia 11:15
Siet bov. 6. op vers 1.
een vreemde borge geworden is, hy sal
Proverbia 11:15
Hebr. verbrekende verbroken worden, te weten, ofte door de sorge, ende moeyte, die hy sal hebben, ofte door de schade, die hy sal lijden, ofte door beyde.
sekerlick verbroken worden: maer wie
Proverbia 11:15
D. die tot een teecken van de beloofde betalinge in de hant slaen. Siet bov. 6. vers 1. ende d’aenteeck.
de gene haett die [in de hant] klappen, is
Proverbia 11:15
Ofte, gerust.
seker.
16Eene
Proverbia 11:16
Hebr. Vrouwe der aengenaemheyt; D. die aengenaem is, te weten, door hare deughden.
aengename huysvrouwe houdt
Proverbia 11:16
T.w. van verstandigheyt, kuysheyt, zedigheyt, vriendelickheyt, ende kloecke huyshoudinge.
de eere vast;
Proverbia 11:16
Soo wort de letter Vau somtijts genomen. Siet Iob cap. 5. op vers 7.
gelijck de geweldige den rijckdom
Proverbia 11:16
T.w. datse dien hen niet en willen laten ontnemen.
vast houden.
17Een
Proverbia 11:17
Hebr. een man der goedertierentheyt, ofte, goetgunstigheyt, ofte, weldadigheyt. Alsoo een man der wetenschap; dat is, een vernuftigh, ende verstandigh man, ond. 24.5. Een man der waerheyt, ofte, trouwe; dat is, waerachtigh, of getrouw, Nehem. 7. vers 2. Een man des vredes; dat is, die vreedsaem is, Psal. 41.10. Mannen der heyligheyt; dat is, heylige, Exod. 22. vers 31. etc. Vergel. Iob 11. op vers 11.
goedertieren mensche
Proverbia 11:17
Het Hebreeusch woort beteeckent somtijts yemant goet doen, als hier, Psal. 13.6. Ies. 63.7. somtijts quaet doen, als Iesa. 3.9. Eygentlick beteeckent het vergelden, het zy in ’t goede, ofte in ’t quade. Siet 2.Chron. 20. op vers 11.
doet
Proverbia 11:17
Dat is, hemselven. Siet 1.Reg. c. 19. op vers 4.
sijne ziele wel: maer die wreet is,
Proverbia 11:17
T.w. niet alleen door onnoodige bekommeringe, maer oock door weygeringe van de noodelicke behoefte des voedsels, der kleedinge, ende wooninge.
beroert sijn vleesch.
18De godtloose doet
Proverbia 11:18
Hebr. een werck der valsheyt; Dat is, dat niet en deught, geen loon, noch profijt, nochte voordeel inbrenght, maer gansch nietigh, ende te vergeefs is.
een valsch werck: maer [voor] den genen die
Proverbia 11:18
Dat is, die goede wercken doet: het welcke geschiet wel met arbeyt, ende moeyte, maer oock met verwachtinge van eenen genadigen oogst. Vergel. Hos. cap. 10. vers 12. Galat. cap. 6. vers 8. Van het zaeijen des onrechts, siet Iob cap. 4. op vers 8.
gerechtigheyt zaeyt, is
Proverbia 11:18
Hebr. loon der trouwe, ofte, waerheyt.
trouwen loon.
19Alsoo is de gerechigheyt ten leven; gelijck die het quade najaeght, na sijnen doot [jaeght.]
20De
Proverbia 11:20
Verstaet de gene, die in materie van geloove, ende van wandel niet oprecht en zijn. Siet van verkeertheyt des herten, Psalm 101.4. bov. 6.14. onder 12.8. ende 17.20. Ier. 17.9.
verkeerde van herten zijn den HEERE een grouwel: maer de oprechte van
Proverbia 11:20
Alsoo Ps. 119.1. Verstaet de gene, die in het stuck van leere, ende leven, recht uyt, onvervalscht, suyver van sin, ende gemoede zijn.
wege, zijn
Proverbia 11:20
D. hem welgevalligh, ende aengenaem, alsoo boven vers 1. ende ond. 12. vers 22. ende 15.8.
D. van hant tot hant. Niet alleen in sijn eygen persoon, maer oock in sijne nakomelingen, die sijne boose wegen ingaen. Vergel. Exod. 20. vers 5. ende Deut. 5. vers 9. Anders, [Al ware] hant aen hant, soo en sal, etc. Dat is, hoe wel de boose in perijckel zijnde, van allen geholpen wierde, soo en sal hy nochtans de straffe Godts niet ontgaen. Hant is hier voor hulpe, als 2.Sam. 3. vers 12. ende 14.19. Neh. 2.18. Psa. 119. vers 173. ond. 16.5.
Hant aen hant, en sal de boose niet
Proverbia 11:21
D. niet ongestraft blijven. Siet 1.Reg. 2. op vers 9.
onschuldigh zijn: maer het
Proverbia 11:21
D. kinderen, ende nakomelingen. Siet Genes. 4.25. ende 9. vers 9. ende de aent.
zaet der rechtveerdigen sal
Proverbia 11:21
T.w. door de handt ende hulpe Godts.
ontkomen.
22Eene schoone vrouwe, die
Proverbia 11:22
Of, redelickheyt. Hebr. van smaeck, te weten, des geestes. Dese is het verstant, ende het oordeel des menschen. siet Iob cap. 12. op vers 20.
van reden afwijckt; is een gouden
Proverbia 11:22
Siet van de beteeckeninge des Hebreeuschen woorts, Genes. 24. op vers 22.
bagge in een verkens snuyte.
23De begeerte der rechtveerdigen
Proverbia 11:23
T.w. alsse recht wandelen op den wegh der gerechtigheyt, ende daer op niet en struyckelen door menschelicke swackheyt.
is alleenlick het goede: maer de verwachtinge der godtloosen is
Proverbia 11:23
D. haet, nijt, spijtigheyt, vyantschap, ende korselheyt, waer door sy onruste, ende moeyte onder de menschen maken, ende Godts rechtveerdige gramschap verwecken.
verbolgentheyt.
24Daer is een die
Proverbia 11:24
Uytstroyen is hier, rijckelick van sijne middelen uyt deelen, daer het noodigh is, alsoo Psalm 112.9. in welcken sin oock het woort zaeijen gebruyckt wort, 2.Cor. 9.6.
uytstroyt, den welcken noch meer toegedaen wort; ende een die meer inhoudt
Proverbia 11:24
Want de rijcke, ja een yeder na sijn vermogen, is schuldigh den armen mede te deelen.
Hebr. de ziele der zegeninge, D. die met weldoen eenen zegen is over andere menschen. Siet bov. op vers 11.
zegenende ziele sal
Proverbia 11:25
D. meer gezegent worden, ende gantsch welvaren. Siet de selve maniere van spreken onder 13.4. ende 15.30 ende 28.25.
vet gemaeckt worden; ende
Proverbia 11:25
D. die den armen rijckelick mededeelt; gelijck men eene dorre aerde met water bevochtight.
die bevochtight, sal oock
Proverbia 11:25
D. overvloedelick met Godes zegen overgoten worden, ende soo bevochtight zijn, als of hy self oock een regen ware: waer door hy oock meer middel sal krijgen, om in’t weldoen voort te varen.
self een vroege regen worden.
26Wie koorn inhoudt, dien vloeckt het volck: maer zegeninge sal zijn over het hooft des verkoopers.
27Wie
Proverbia 11:27
D. sijnen naesten vlijtighlick deught doet.
het goede vroegh nasoeckt,
Proverbia 11:27
T.w. alsoo, dat hyse oock vindt, ende krijght.
soeckt
Proverbia 11:27
Waer door hy Godt, ende den vromen menschen behagelick is.
D. die sich op den rijckdom niet en verlaten, maer op Godt alleen, na sijn bevel, Psalm 62.11, 12.
rechtveerdige
Proverbia 11:28
D. sullen welvaren, gelucksaligh zijn. Vergel. Psal. 1.3. ende 72.7. ende 92.13. Ies. 27.6. Hos. 14.6.
sullen groenen als loof.
29Wie sijn huys
Proverbia 11:29
Verstaet, die door ongeregelde huyshoudinge, ende verquistinge van goederen sijn huysgesin beroyt maeckt, ende bedroeft. Vergel. Gen. 34. vers 30. ende de aenteeck.
beroert, sal
Proverbia 11:29
D. niet met allen, maer hy sal tot armoede komen. Vergel. Iob 7. op vers 7.
wint erven; ende de dwaes sal een
Proverbia 11:29
D. lijf-eygen, ofte immers dienstknecht, om den kost te krijgen. Vergel. Gen. 47.19.
knecht zijn des genen, die
Proverbia 11:29
D. wel weet huys te houden.
wijs van herten is.
30
Proverbia 11:30
D. sijne onderwijsinge, ende deughtsaemheyt.
De vrucht des rechtveerdigen
Proverbia 11:30
D. gelijck een boom des levens, die wat goets voort brenght, waer door de mensche ten eeuwigen leven gevoedt, ende gesterckt wort. Vergel. bov. 3. op vers 18.
is een boom des levens: ende
Proverbia 11:30
Die de menschen treckt tot Godes kennisse. Vergel. Matth. 4.19.
wie zielen vanght, is wijs.
31Siet, den rechtveerdigen wort
Proverbia 11:31
D. gestraft om sijne sonden. Siet van ’t Hebreeusch woort Iob 21. op vers 19.