De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
In de voorafgaande tweeartikelen zijn we uitvoerig ingegaan op de vertaling die Theodore Haak in de zeventiende eeuw gemaakt heeft van de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels. In deze aflevering zal het gaan over de verwerking van de Nederlandse kanttekeningen in Franse en Duitse bijbeledities uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw, en over de Litouwse vertaling van Chylinski, die daarbij de Statenvertaling gebruikt heeft.
1. De Geneefse bijbel
De Geneefse bijbel ontleent zijn naam niet alleen aan de stad Genève, waar hij vele malen werd gedrukt en uitgegeven, maar ook en wellicht vooral aan de theologen en predikanten van Genève die hem steeds weer opnieuw aanpasten aan hun vertaalprincipes en verbeterden naar de Hebreeuwse en Griekse grondtekst. Aan de wieg van de Geneefse bijbel staat Pierre Robert Olivetan, die om reden van zijn kennis van het Hebreeuws en het Grieks door Calvijn verzocht was de bestaande Franse vertaling van Jacques le Fèvre d’Etaples (Antwerpen, 1530) te herzien. Zijn werk van gedeeltelijke correctie en gedeeltelijke (her)vertaling waarbij hij zowel de bijbelse grondtekst gebruikte als de Latijnse vertalingen van Pagninus en Erasmus, verscheen in 1535 bij Pierre de Wingle te Neuchâtel.
De belangrijkste revisies zijn die van 1540, bekend als de bijbel met het zwaard,1 die van 1546, waarin Calvijn zelf de hand had, die van 1560 met zijn bittere aanval op Castellio, en die van 1588, ’tont reueu & conferé sur les textes Hebrieux & Grecs par les Pasteurs & Professeurs de l’Eglise de Geneue’ en sindsdien beschouwd als de standaardtekst van de Geneefse bijbel.
Deze bijbelvertaling werd in gebruik genomen door de Eglises Wallones, die in de 16de eeuw ontstonden in de Franssprekende gebieden van de Zuidelijke Nederlanden op grondslag van de hervorming van Calvijn. Op de vlucht voor de vervolgingen die vanaf 1578 in alle hevigheid tegen hen uitbraken, namen zij deze bijbel mee naar de Noordelijke Nederlanden, waar zij een goed onthaal vonden (Eerste Refuge), en waar zij de Waalse Gemeenten stichtten.2 In de tweede helft van de 17de eeuw profiteerden zij net als andere geloofsgemeenschappen van de gematigde godsdienstvrijheid en de financiële en economische groei en bloei. De belangrijke plaats die de Waalse Gemeenten toen in de Nederlandse samenleving innamen, komt onder andere tot uiting in de prachtuitgave van de Geneefse bijbel van 1669. Het schitterende exemplaar dat zich in de bibliotheek van het NBG bevindt, heeft als titel:
La Sainte Bible qui contient le vieux et le nouveau Testament, Edition nouvelle, faitc sur la Version de Genève, reveuë, & corrigée; Enrichie, outres les anciennes Notes, de toutes celles de la Bible Flamande, de la plus-part de celles de M. Diodati, & de beaucoup d’autres.
Deze editie in groot folioformaat is gedrukt en uitgegeven door Louys & Daniel Elzevier te Amsterdam met de toestemming (privilegie) van Johan de Witt, verleend in 1668. Verantwoordelijk voor het vertalen en aanbrengen van het notenapparaat, de registers en de inleidingen zijn Samuel des Manets en diens zoon Henry. De eerste was hoogleraar aan de universiteit van Groningen, de laatste was bedienaar van het Woord aan de Waalse gemeente te Delft.
Noten van de Statenvertaling
In hun woord vooraf geven zij niet alleen uiting aan hun trots deel te mogen hebben aan de ‘bonheur des Flamandes’ met wie zij het geloof op Calvinistische grondslag gemeen hebben, maar brengen zij ook de wens onder woorden om hun bijbel verrijkt te zien met de ‘Notes savantes et judicieuses’ van de Statenvertaling, die zo’n 30 jaar terug met toestemming van de Heren Staten Generaal het licht zag. Als geboren Fransen met goede kennis niet alleen van het Nederlands (la langue Flamande) maar ook van de bijbelse grondtalen achten zij zich als geen ander geschikt om de tekst van de Nederlandse bijbel met die van de Franse te vergelijken, en de uit het Nederlands vertaalde kanttekeningen op juiste wijze bij de Franse tekst in te passen: ‘placer les Notes dans leur juste assiette’. In negen punten zetten zij hun aanpak en werkwijze uiteen. Voor deze Geneefse editie gebruiken ze als basistekst de Parijse uitgave van 1652 door Pierre des Hayes, omdat ze die tot dan toe als de beste beschouwen.
Bij het opstellen van het notenapparaat hadden ze als hoofddoel alle kanttekeningen van de Statenvertaling op te nemen. Maar tegelijk handhaafden ze de noten van de Geneefse bijbel, drukten ze ook een deel van de aantekeningen van Diodati af, en maakten ze ook nog gebruik van de op- en aanmerkingen van Monsieur de Launay en de kritische bevindingen van Monsieur de Bleyswijck.
Verderop zal blijken dat dit soms tot doublures leidde en dat de lezer niet meer weet of een bepaalde opvatting nu komt van de Statenvertalers, van Diodati of van andere commentatoren. De parallelle plaatsen zijn integraal van de Statenbijbel overgenomen, omdat die het meest exact en uitgewerkt zijn. Door middel van de letters uit het alfabet worden ze zowel in de tekst als in de marge aangegeven. Enkele in de kanttekeningen opgenomen afkortingen zijn: H: l’Hebreu, C: le Caldaïque, S: le Syriaque, G: le Grec, L: le Latin, F: le Flamand, c.: c’est à dire, en ass.: assavoir.
De apocriefe boeken zijn overeenkomstig de ‘Vlaamse’ bijbel met de Waerschouwinge aen de lezers opgenomen achter het Nieuwe Testament. Aangezien kanttekeningen bij die boeken in de Statenvertaling ontbreken, zijn die van Diodati overgenomen. Ook alle inleidingen van de Statenvertaling op het Oude en Nieuwe testament en op elk afzonderlijk bijbelboek (Argument) zijn gehandhaafd, zij het dat ze zijn aangevuld met noodzakelijk geachte toevoegingen. Verder zijn de samenvattingen zoals die boven elk hoofdstuk in de Statenbijbel zijn afgedrukt, integraal behouden.
De afzonderlijke registers op het Oude en het Nieuwe Testament hebben ze niet overgenomen. Met gebruikmaking van die van de Statenvertaling hebben ze één totaalregister samengesteld, dat wat bijbelse personen en onderwerpen betreft zelfs een uitbreiding heeft ondergaan. Met het oog op deze uitgave zijn er vier kaarten beschikbaar. het Paradijs, de Woestijntocht, het Land Kanaan en de Reizen van de Apostelen, en voor wie wil ook nog de plattegrond van Jeruzalem.3 Tot slot maken ze nog enige opmerkingen over de juiste spelling en over de nauwkeurigheid waarmee de drukproeven zijn nagekeken.
Een vergelijking
Zoals ik al eerder zei, hebben ze weliswaar de inleidingen en de kanttekeningen van de Statenvertaling vertaald, maar daaraan door hen noodzakelijk geachte zinnen en woorden toegevoegd. Wat dat precies inhoudt, blijkt al meteen aan het begin van Genesis. De eerste zin van de ‘Inhout deses Boecks’ luidt in de Statenvertaling: ‘Dit eerste Boeck Mosis wordt genaemt met een woort uyt de Griecsche tale genomen, GENESIS, beteeckenende Geboorte, ofte, oorspronck, geslacht‘. De Franse tekst heeft: ‘Ce premier livre de Moyse, écrit, comme les suivans, par une revelation & inspiration particuliere de l’Esprit de Dieu, s’appelle Genese, du mot Grec Genesis, qui sinifie generation, origine, naissance, genealogie‘.
Uit de ingelaste woorden zou men kunnen afleiden dat de auteurs nog calvinistischer of dogmatischer hebben willen zijn dan de vaderen uit Dordrecht, door zo heel uitdrukkelijk de goddelijke inspiratie van de Schriften onder woorden te brengen.
Om een goede indruk te verstrekken van het vertaalwerk van beide mannen volgt hier in 2 kolommen de tekst van Genesis 11 vers 1 en Psalm 2 vers 1, beide met de aan de tekst voorafgaande samenvatting. Zodoende is ook een uitstekende vergelijking mogelijk met wat Haak gedaan heeft.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Genesis, Het xj. Capittel. Alle menschen hadden tot deser fijt toe eenerley sprake/ v.t. De kinderen der menschen bestaen eene Stade/ met tenen seer hoogen Toren uyt enckele trotsheyt te bouwen/ 3. Gods belet haer werck door verdeylinge der spraken/ ende verstroytse van malkanderen door de werelt/ 6. Babel bekomt daarvan den name/ 9. Sems nakomelingen tot op Abraham/ 10. die met sijnen vader/ Sarai/ ende Lot/ weckt uyt Ur der Chaldeen nae Haran/ 29.
Genese chap. XI. Tous les hommes jusques à present, n’avoyent eu qu’un méme langage, v.l. Ils se proposent par orgueil de bâtir une ville avec une fort haute tour, 3. Dieu empéche leur dessein par la confusion des langues, & les épard par le monde, 6. Babel tire son nom de là, 9. Les descendans de Sem jusqu’à Abram, 10. Qui avec Taré son pere, Sarai & Lot fils de son frere, sortit d’Ur des Caldéens & vint en Caran, 29.
1 Ende [1]de gantsche aerde was [2]van eenerley [3]sprake/ ende eenerley woorden. [1] Alle inwoonders der aerde/ voor ende na den Suntvloet/ tot dat dese verdeylinge der spraken geschiet is. [2] Het wort daer voor gehouden/ dat dit de Hebreeusche sprake (die haren naam heeft van Heber) geweest zij: onder anderen daerom, dat de eygene namen der eersten menschen van Hebreeuschen oorspronck zijn/ als Adam, Heva, Kain, Habel, &c. [3] Hebr. Lippe, alsoo in ’t volgende.
1 [1]Alors toute la terre estoit [2]d’un langage, & de mesme parole. [1] H.F. & toute la terre, c. tous ses habitans avant & depuis le deluge, jusqu’à la confusion & division qui se fit des langues en Babel. [2] H. d’une levre. Et on tient que ce langage étoit l’Hebreu, (ainsi appellé de Heber) entr’ autres parce que les noms propres des premiers hommes sont d’origine Hebraïque: comme Adam, Eve, Cain, Abel, &c.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Psalm ij Prophetye van het Coninckrijck des Messie/ onses Heeren jesu Christi: met een eernstich bevel aen de Coningen ende Regenten der aerde/ datse sich desen Coninck met gehoorsaemheyt sullen onderwerpen.
Pseaume II. Prediction touchant le regne du Messie N.S.J.C. avec une exhortation serieuse aux Rois & aux Gouverneurs du monde, qu’ils ayent à se soûmettre à ce Roi avec obeïssance.
1 [a] Waarom [1]woeden de [2]heydenen/ ende bedenken de volcken [3]ydelheyt? [a] Actor. 4:25 [1] Ofte/ woelen, rasen, rotten, loopen oproerichlick t’samen. Het Hebr. woort kan hebben de beteeckeninge van/ bij een komen, conventiculen houden, ende oock/ woelen, rumoerich, oproerich zijn, als afgenomen wort uyt Psal. 55.15 ende 64.3. Dan.6.7. [2] Ofte/ natien, soo Joden als Heydenen. Siet Act. 4.27. [3] Vergeefsche aenslagen/ waermede sy den raedt Gods niet konnen breken/ ende haer selven in perijckel van verderf brengen.
1. [a]Pourquoi [1]se mutinent [2]les nations, & pourquoi les peuples [3]projettent-ils [4]des choses vaines? [a] Act. 4.25 [1] Ou, bruyent, se tempétent, s’attroupent, se liguent, ou se bandent: Le mot H. peut avoir la sinification de s’assembler, ou, tenir des conventicules, & et aussi de bruire, & de s’émouvoir, comme on peut le recueillir du Ps.55.15. & 64.3. Dan.6.7. [2] Ass. tant Juifs que Gentils. Voi Act. 4.27. D’autres traduisent, les Gentils. [3] C. forment des desseins & font des entriprises qui ne leur profiteront de rien; mais se renverseront enfin á leur propre ruïne. [4] C. des projets inutiles, sans raison & sans fondement, par lesquels ils ne pourront nullement empecher le conseil de Dieu, & qui ne reüsiront qu’à leur confusion. H. des vanités.
Men kan uit het bovenstaande opmaken dat zowel de samenvattingen boven Genesis 11 en Psalm 2 als de kanttekeningen bij de bijbeltekst goed in het Frans zijn overgekomen. Waarom dan hier, dan daar, bewoordingen zijn toegevoegd of weggelaten, is een niet te beantwoorden vraag. Tegenover uitbreidingen als ‘fils de son frère’, ‘la confusion’ en ‘sans raison & sans fondement’, staan ook weer inkortingen zoals ‘ils’ (StV: kinderen der menschen) en ‘par orgueil’ (StV.: uyt enckele trots). Verder werkt het nogal verwarrend dat ten gevolge van de vermenging met noten uit andere bron het niet steeds helder is wat afkomstig is uit de Statenvertaling en wat van andere auteurs of commentaren. Zo blijkt noot 4 bij psalm 2 de vertaling te zijn van kanttekening 3 (met bovenvermelde toevoeging). Maar doordat noot 3 waarvan de herkomst moeilijk valt te traceren, ongeveer dezelfde inhoud heeft, is er een doublure ontstaan die hinderlijk werkt, een overdaad die schaadt.
Evenals bij ons artikel over Haak willen we dit gedeelte afsluiten met de zwaargeladen kanttekening 47 bij Romeinen 3:24 (3:23 in de Geneefse bijbel 1669).
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse Bijbel 1669
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:23 Estant justifiez gratuïtement par sa grace, par la redemption qui est en Jesus-Christ: Noot 56 bij vers 23: L’Apôtre nous represente ici & dans les paroles suivantes, toutes les causes & proprietés de la justifications par la foi, qui est revelée en l’Evangile: Sa cause premiere & principale, c’est la grace toute gratuïte & non meritée de nôtre Dieu; sa cause mouvante & meritoire, c’est la redemtion, satisfaction & expiation obtenuë par J. Christ que Dieu nous impute comme nôtre, pour étre couronnée en nous, comme nos pechés lui ont été imputés comme siens, pour étre punis en lui: Sa cause instrumentale, par laquelle nous nous appliquons le merite, la satisfaction & la propitiation faite par J.C. c’est la foi en son sang: Sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés: Sa proprieté, c’est d’une part que par elk est excluë toute vantance des hommes devant Dieu; & de l’autre, qu’elle n’est pas seulement pour les Juifs, mais aussi pour les Gentils.
Nauwkeurige vergelijking toont aan dat het dogmatische commentaar bij het ‘om niet gerechtvaardigd worden’ in grote trekken bewaard is gebleven. Het stramien waarop de Nederlandse tekst is opgebouwd: de opperste oorsaecke, de bewegende ende verdienende oorsaecke, het middel, het eynde, de eygenschap, vindt men in zijn geheel terug in de reeks: sa cause premiere et principale, sa cause mouvante & meritoire, sa cause instrumentale, sa cause finale, sa proprieté. Maar de formuleringen, vooral in het middenstuk, lijken onnodig omslachtig, vooral door de uitweiding over de toerekening. De tekst is dan wel veel bloemrijker geworden maar niet helderder.
Merk ook op hoe ‘het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden’ in de franse vertaling ‘sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés’ geworden is. Of is hier sprake van een zetfout en moet en gewoonweg als et worden gelezen?
In ieder geval hebben vader en zoon Maret met deze uitgave een groots werk geleverd, dat getuigt van het gezag en het ontzag dat dc Statenvertaling met haar kanttekeningen genoot in het zeventiende-eeuwse Europa. Of de vertaalde kanttekeningen nu ook werkelijk invloed hebben uitgeoefend op het denken en doen van de Franssprekende Calvinisten in het algemeen en van de Waalse Gemeenten in de Noordelijke Nederlanden in het bijzonder, valt moeilijk na te gaan. Een herdruk is mij althans niet bekend.
2. De Duitse Lutherbijbels van 1668, 1715/1716 en 1729
Onder de protestanten van het Duitse taalgebied was de Lutherbijbel in de zestiende en zeventiende eeuw zo overheersend, dat een vertaling die men op een andere grondslag of vanuit een afwijkende vertaalopvatting zou willen maken, niet op een welwillende ontvangst zou hoeven te rekenen. Toch hadden Calvinisten in het Duitse taalgebied behoefte aan een meer op Genève gerichte bijbeluitleg. Daarom was het volstrekt niet vreemd dat Paulus Tossanus, een man met wie we al eerder kennis hebben gemaakt in de voorafgaande artikelen over Haak, in 1617-1618 als hoogleraar in het Calvinistische Heidelberg, een Lutherbijbel voorzag van goed gereformeerd commentaar. Het werd een uitgave die meteen al bekritiseerd werd om zijn ‘Calvinistische tendenzen’.
In 1668 (Frankfurt), in 1715/16 (Minden) en in 1729 (Bazel) verschijnen opnieuw die door Tossanus becommentarieerde Lutherbijbels, maar dan uitgebreid met ‘Glossen und Auslegungen’ van anderen. Het exemplaar van 1729 dat zich in de bijbelcollectie van het NBG bevindt,4 vermeldt op de titelpagina liefst viermaal de Nederlanden als bron! Het zou te ver voeren om die letterlijk volgeschreven en in rood en zwart gedrukte pagina hier in zijn geheel te citeren. Het volgende volstaat:
Glossen und Auslegungen, welche fürnemlich aus der Niederländischen, so dann auch hie und da aus herrn Deodati und anderer hocherleuchteter Theologorum besten Annotationen ansehnlich vermehret/ und durch etliche Hebreischen/ Griechischen/ Niederländischen und anderer Sprachen wohlerfahrne Dienere Göttlichen Worts aufs neue ganß durchgangen, und deutlicher gegeben worden, dadurch der Text, wo er etwas dunckel und schwer, nüßlich erläutert und erkläret; wie nicht weniger mit weitlaufftigern Vorreden, Summarien, Concordantien und Registern, so wol vor das Alte als Neue Testament/ jedem seine besondere/ und zwar meist aus dem Niederländischen verfertigte neue überaus nüßliche Haupt- und verbesserte Namenregister versehen/ welche so eingerichtet/ dass sie vast vor eine Concordanß dienen mogen. Anjeßo aber ist diese neue Edition mit unverdrossener Mühe und grossestem Fleisse aufs neue wieder durch und durch nach denen ältesten uns neuesten so wol Niederländischen als hochteutschen Editionen revidiret’ enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de schrijver dezes.
Bekende namen
Opgenomen zijn een lange voorrede van J.J. Ulrich, opgedragen aan de christelijke lezer over de schoonheid en de kracht van de bijbel als Gods woord (liefst 27 foliopagina’s lang!), en de voorredes van Luther en Paulus Tossanus zelf. Voor ons onderwerp echter is veel interessanter de afgedrukte kopie van de in 1666 door de Heidelbergse theologen afgegeven licentie, ondertekend door Fridericus Spanheim, alweer een naam die we kennen uit de omgeving van Theodore Haak. Ook daarin wordt de vertaling van de glossen (= kanttekeningen) uit Nederlandse en Franse bronteksten genoemd. Vermeld wordt dat niet alleen de Luthertekst zorgvuldig is gecorrigeerd, ‘sondern auch die zuvor unvolkommene Glossen aus den Niederländischen und Franßösischen Originalien aufs neue fleißig überseßet’. Met die originelen zijn zonder twijfel de Statenvertaling en de Geneefse bijbel bedoeld.
En inderdaad zoals de titelpagina aangeeft, is veel uit de registers en de inleidingen op de bijbelboeken en ook het een en ander van het notenapparaat uit de Statenvertaling afkomstig. Vooral in het laatste zijn de bewerkers/vertalers meer dan in de registers en de inleidingen eclectisch te werk gegaan. Om aan te tonen dat de Statenvertaling echt de bron geweest is waaruit zij geput hebben, volgen hier twee voorbeelden van een vrijwel letterlijke vertaling uit het Nederlands, het een een lemma uit het Register, het ander de bekende noot bij Romeinen 3:24.
Statenvertaling 1637 register
Lutherbijbel 1729 register
Afgoden, Afgoderye/ soo inwendige als uytwendige/ wort/ als eenen grouwel/ geestelicke hoererye/ ende overspel/ Duyvelsdienst/ Ydelheyt/ leughen ende bedroch/ smerten/ nieticheden/ verfoeyselen/ dreckgoden/ hout ende steen/ andere Goden/ vreemde goden/ scherpelick verboden.
Abgötter/ Abgötteren/ oder Gößen/ Gößendienst/ innerlich und äußerlich/ wird gar ernstlich verboten/ als ein greuel/ geistliche hureren/ und ehebruch/ teufelsdienst/ eitelkeit/ lügen und betrug/ schmerßen/ scheusahl/ dreckgötter/ holz und stein/ andere und fremde Götter.
Statenvertaling + kanttekeningen
Lutherbijbel 1729
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:24 Und werden ohne verdienst gerecht aus seiner gnadc, durch die erlösung, so durch Christum JEsum geschehen ist. Noot 1 bij vers 24: Von hier an beschreibet der Apostel alle die ursachen und eigenschafften der rechtfertigung des glaubens, die uns im Evangelio geoffenbahret ist. Die oberste ursache ist die unverdiente gnade GOttes: die bewegende und verdienstliche ursache ist die versöhnung und erlösung durch Christum: Das mittel, dadurch dieselbe uns zugerechnet wird, der glaube an das blut Christi: Das ende, die offenbahrung der gerechtigkeit Gottes, und die vergebung der sünden. Die eigenschafft ist, dass aller ruhm des menschen fur GOTT hiedurch wird ausgeschlossen, und das dieselbige nicht nur den Juden, sondcrn auch den Heyden geoffenbahret.
Meer dan de Geneefse bijbel van 1669 en zelfs nog nauwkeuriger dan Theodore Haak hebben de Calvinistische bewerkers van deze Lutherbijbel hier de tekst van de Nederlandse kanttekening op de voet gevolgd. Wat de Apocriefe Boeken betreft, op dit punt konden de bewerkers/vertalers uiteraard niet om de beslissing van Luther heen, die ze als een geheel plaatste tussen het Oude en Nieuwe Testament. Maar als goede Calvinisten konden ze het aan het einde van de inleiding op deze boeken toch niet laten om er negatief over te oordelen. Als niet door de Geest ingegeven teksten ware het beter geweest wanneer de oude kerk ze nooit in de bijbel had opgenomen. Maar met uitdrukkelijke verwijzing naar de Synode van Dordrecht eerbiedigt men de opvatting dat ze omwille van de lieve vrede binnen de hervormingsgezinde kerken moeten worden gehandhaafd, zij het dat ze eerder achterin een plaats hadden moeten vinden overeenkomstig het besluit van diezelfde Synode! Uit dit alles mag duidelijk zijn dat dc Statenbijbel ook onder de Duitssprekende Calvinisten vermaard was om zijn inleidingen, registers en notenapparaat.
3. De bijbelvertaling van Chylinski
Het was in het jaar 1654 dat de Gereformeerde Synode van Litouwen besloot om een jongeman van Poolse afkomst en de leer van Calvijn toegedaan, met een beurs naar het buitenland te sturen. Zijn naam was Samuel Boguslaw Chylinski en zijn vermoedelijke geboortejaar 1635. In het jaar 1654 meldde hij zich bij de Universiteit te Franeker in de Noordelijke Nederlanden, waar Polen als Jan Makowski en Nicholas Arnold of Leszno theologie doceerden.5 Het waren hectische jaren, want de Litouwse Calvinisten raakten betrokken bij de oorlog die de Zweedse koning Gustav Karl X (1654-1660) tegen Polen ondernam. Chylinski ging in 1655 voor korte tijd naar Dantzig terug, om daar te vernemen dat zijn vader was gesneuveld en dat twee broers en twee zussen naar het oosten waren gedeporteerd.
Weer terug in Franeker werpt hij zich ondanks een zwakke gezondheid vol ijver onder andere op de studie van het Hebreeuws, en toen is bij hem waarschijnlijk ook de idee ontstaan om de bijbel in het Litouws te vertalen. Misschien is hij er daar in Franeker ook al mee begonnen. Op de eenendertigste maart 1657 verliet hij Franeker om over te steken naar Engeland, alwaar hij april 1657 in Londen aankwam.
Er zijn voldoende Engelse getuigenissen voorhanden waaruit blijkt dat hij onmiddellijk aan de gang is gegaan met de vertaling van de bijbel in het Litouws, en dat hij eind november 1659 met zijn vertaalarbeid is gereedgekomen. Of dat in opdracht was van de Synode van Kiejdany, die eind 1656/ begin 1657 tot een bijbelvertaling in het Litouws het besluit nam, lijkt niet goed meer te achterhalen.6
Volgens diezelfde Engelse gegevens heeft hij zich die drie jaar niet alleen beziggehouden met het vertaalwerk, maar ook met het verzamelen van gelden voor het zetten en drukken van de tekst. Onder de mensen met wie Chylinski contact had, of die Chylinski aanmoedigden, van raad dienden en zelfs financieel steunden, waren mannen van naam zoals: John Dury, Samuël Hartlib en Comenius, dezelfden die we ook al tegengekomen zijn in de kring rond Haak. Ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat Haak en Chylinski elkaar moeten hebben gekend? Beiden waren in dezelfde jaren en in hetzelfde land dag en nacht bezig met dezelfde vertaalarbeid. Of is dit te veel speculatie?
Omdat het er maar niet van kwam dat het kant en klare manuscript uitgegeven werd, ondernam Chylinski in 1661 een reis naar Litouwen om de zaak te bepleiten bij de Synode van Kiejdany (20-24 augustus). Bij zich had hij 11 drukproeven van het Oude Testament en nog andere manuscripten. Nadat hij in Engeland was teruggekeerd, werden er nooit bewezen beschuldigingen tegen hem ingebracht dat hij de opbrengst van collectes verduisterd zou hebben. Die verdachtmakingen leidden er wel toe dat de Synode van Wilna (3-10 juni 1663) hem van zijn functie onthief en de taak overdroeg aan Jan Krainski en Nicholas Minwid.
Om een lang verhaal kort te maken, het kwam erop neer dat die drukproeven van Genesis tot en met de Psalmen aanvaard werden, dat de rest van het Oude Testament aan een strenge correctie zou worden onderworpen en dat het manuscript van het Nieuwe Testament werd afgewezen. Het is niet onmogelijk dat Jan Borzymowski, de aangewezen supervisor, zich bij zijn beoordeling heeft laten leiden door afgunst, temeer omdat hij zelf bezig was met het Nieuwe Testament.
Chylinski keerde niet meer naar Litouwen terug en overleed enkele jaren later in 1668, wellicht als een berooid en ontgoocheld man. Van de bijbeltekst (Genesis tot en met Psalm 40) die in 1661 in druk gereed lag, bestaan nog drie exemplaren.
Nederlands in de Litouwse vertaling
Dit alles is op zichzelve wel interessant, maar wat is het verband met de Statenvertaling? Wel, in 1932 kocht het Brits Museum in Londen van een particulier een handschrift van het Nieuwe Testament aan dat in 1934 door Stanislaw Kot geïdentificeerd werd als de volledige vertaling van het Nieuwe Testament door Chylinski. Een tekstkritische uitgave zag te Poznan in 1958 het licht, met uitvoerige inleidingen en studies. Poolse en Litouwse taalwetenschappers, met name Jan Otrebski en mevr. I. Zawadska, waren van mening dat Chylinski wel eens een Nederlandse ‘Vorlage’ geraadpleegd kon hebben, misschien wel de Statenvertaling. Dit op grond van Nederlandse woorden in de bijbeltekst zelf en in aantekeningen voor en achter in het handschrift.
Het onderzoek hiernaar is vorig jaar in een stroomversnelling gekomen doordat het Nederlands Bijbelgenootschap van twee zijden benaderd werd om hierbij enige hulp te bieden. Enerzijds van de kant van Prof. Dr. Bernfried Schlerath uit Berlijn en anderzijds van de kant van mevr. Gina Kavaliunaite van het Litouwse Taalinstituut (Lietuviu Kalbos Institutas) te Vilnius.7
Hier volgen enkele voorbeelden die moeten aantonen dat Chylinski een Statenbijbel bij de hand heeft gehad:
1 Timoteus 4:14 luidt:
En versuymtmet dowanoo kuriy ira, enz.
Titus 3:8:
ir noriu idand tuo dayktus ernstelich stypryntumbey, enz.
Hebreeën 4:12:
ir dwasioo, ir sumezgimump, ir mercks, enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de auteur dezes.
Het gaat om de woorden ‘En versuymt met’, ‘ernstelich’ en ‘mercks’, die zonneklaar uit de Statenvertaling afkomstig zijn. Daarbij heb ik de voorzichtige suggestie gedaan dat `en versuymt met’ eigenlijk gelezen moet worden als ‘en versuymt niet’ overeenkomstig de Nederlandse tekst, en dat de Poolse onderzoekers het woord verkeerd zouden hebben gelezen, niet alleen ten gevolge van het moeilijk te ontcijferen handschrift, maar ook vanwege een niet optimale kennis van de orthografie van Nederlandse woorden uit de zeventiende eeuw.
Voorbeelden uit aantekeningen achter in het handschrift zijn onder andere: ‘werkiert’ (Handelingen 2:41); ‘hebbeik u geschrewen’ (1 Johannes 5:13); ‘wertragen – verslappen’ (Galaten 6:8) en ‘met inerliche onterminge bewegkt zijnde’ (Lucas 10:33). Ook hier krijgt men de indruk dat dc uit het Nederlands afkomstige woorden mogelijkerwijze niet helemaal goed door de Poolse tekstuitgevers gelezen zijn. Op dit stuk zou nader onderzoek van het nieuwtestamentische handschrift van Chylinski mijns inziens zeker nog wenselijk zijn.
Interessant is het ook om te kunnen achterhalen welke editie Chylinski kan hebben geraadpleegd. Gesuggereerd is onder andere de Gouda-editie van 1647 door de gebroeders Rammazeyn, maar dc reden waarom is mij niet duidelijk. De edities van de Statenvertaling van 1637 af vertonen geen onderlinge tekstverschillen. Hooguit doen zich minieme spellingsveranderingen voor, maar die kunnen geen aanleiding geven tot schrijfwijzen als ‘wertragen’ in plaats van ‘vertragen’ of als ‘onterminge’ in plaats van ‘ontferminghe’. Het kleine aantal Nederlandse woorden, een tiental, vormt toch wel een te smalle basis om een verantwoorde keuze te maken uit de vele edities van 1637 tot en met 1657.
Natuurlijk is het mogelijk dat Chylinski uit het hoofd geciteerd heeft. Meer voor de hand ligt het echter aan te nemen dat hij een Statenbijbel vanuit Franeker naar Engeland heeft meegenomen. Wellicht dat dit zelfs de gecorrigeerde editie 1657 van Ravesteyn kan zijn geweest. Verder onderzoek door leden van het Lietuviu Kalbos Institutas en door andere taalgeleerden zal uiteindelijk moeten uitwijzen hoe groot de rol van de Statenvertaling geweest is voor het vertaalwerk van Chylinski.
In ieder geval mevrouw Kavaliunaite houdt het voor mogelijk dat de Litouwse tekst van het Nieuwe Testament volledig uit de Statenvertaling vertaald is! Met gespannen belangstelling wachten we de resultaten van hun bevindingen af.
De heer A.W.G. Jaakke is vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
A.W.G. Jaakke, ‘Ver over de grenzen III. De invloed van de Statenvertaling in het buitenland’ in: Met Andere Woorden 16/1 (maart 1997), 2-16.
1 Den Apostel verklaert dat de wet maer een schaduwe en hadde der toekomende goederen, ende door hare veelvuldige ende jaerlicksche offeranden niets en heeft konnen volmaken. 5 ende dat daerom David in den veertighsten Psalm betuyght, dat Christus in de werelt soude komen om den wille Godts te doen. 10 ende ons door de eenige offerande sijns lichaems in der eeuwigheyt te volmaken. 15 Het selve bewijst hy wederom uyt den inhoudt des nieuwen verbonts, Ierem. cap. 31. in ’t welck de volkomen wechneminge der sonden wort belooft. 18 ende besluyt derhalven dat geen offerande voor de sonden meer en is van noode. 19 Hy komt daer na tot het ander deel des briefs, namelick, tot de vermaningen van haren schuldigen plicht: ende voor eerst vermaent hy de Hebreen, om met een vrymoedigh geloove tot Godt te gaen door den wegh, die ons Christus heeft ingewijet. 23 Daer na vermaent hy haer tot stantvastigheyt in de belijdenisse deser hope, ende tot onwanckelbare liefde. 25 ende tot onderhoudinge harer by een komsten. 26 Stelt haer tot dien eynde voor oogen, op d’een zijde het schricklick oordeel Godts, dat de afvallige hebben te verwachten. 32 ende op d’ander zijde hare voorgaende lijdtsaemheyt ende medelijden met de verdruckte, oock selfs over sijne banden. 36 mitsgaders de beloften die de volstandige sullen wech dragen. 37 het welck beyde hy bewijst met een plaetse uyt Habak. cap. 2. vers 4. die hy verhaelt ende toe-eygent.
Dat is, een rauw bewerp, gelijck de schilders plegen een beelt, dat sy daer na willen volmaken, eerst met eenige linien ende schaduwen in het rauwe af te teeckenen ofte ontwerpen.
een schaduwe
Hebreen 10:1
Dat is, der geestelicke ende hemelsche saken, die ons in het Nieuwe Testament souden verworven ende mede gedeelt worden, dat is, van Christus selve ende sijne weldaden.
der toekomende goederen, niet
Hebreen 10:1
Sommige verstaen hier door de volmaeckte wijse des uytwendigen Godtsdiensts, die Godt door Christum in het Nieuwe Testament soude instellen, die van de instellingen des Ouden Testaments verschilden als een schaduwe ofte eerste bewerp van het volmaeckt beelt eeniger sake: gelijck die daerom oock de eerste beginselen ofte elementen, ende A. B. C. der werelt worden genaemt, Galat. cap. 4. versen 3, 9. Doch dewijle d’Apostel nergens in dit ende in het voorgaende Capittel eenige tegenstellinge en maeckt tusschen den uytwendigen Godtsdienst des Ouden ende des Nieuwen Testaments, maer alleen tusschen de schaduwen des Ouden Testaments ende Christum selve met sijne offerande ende weldaden, die hy ons verworven heeft, soo wort van andere door dese woorden het beelt selve bequamelicker de beteeckende sake selve, ofte het evenbeelt verstaen, na het welck dese schaduwen zijn voorgestelt, gelijck wy worden geseght geschapen te zijn na Godts beelt, ofte evenbeelt. Welcken sin het bygevoeghde woort het beelt selve der saken, oock vereyscht, dat is, de saken selve in hare volle beeldenisse ofte gedaente, gelijck sy moesten ende souden zijn.
het beelt selve der saken, en kan met
Hebreen 10:1
Dat is, van eenerley soorte, ofte van eenen selven aert ende nature.
deselve offeranden, die sy alle jare
Hebreen 10:1
Gr. in geduerigheyt, ofte, eeuwigheyt, dat is, sonder nalaten, soo lange dit Priesterdom, ende dese wet moest dueren.
geduerighlick opofferen, nimmermeer
Hebreen 10:1
Ofte, volmaken, namelick, na de conscientie, door het wech nemen der sonde, ende der schult der sonde, gelijck hier voor verklaert wort Cap. 9. vers 9.
heyligen de gene die
Hebreen 10:1
Ofte, tot Godt gaen, Namelick, met hare offeranden.
daer toe gaen.
2
Hebreen 10:2
Andere lesen, En souden sy andersins niet opgehouden hebben? vraeghsche wijse: doch de sin komt over een.
Andersins souden sy opgehouden hebben geoffert te worden, om dat de gene die den dienst pleeghden
Hebreen 10:2
D. niet meer van sonden bewust zijn: of, geen wroeginge der conscientie over de sonde en souden hebben: ende en souden haer aen geen schult der sonden meer schuldigh kennen, dewijle sy eenmael daer van souden gereynight ofte verlost zijn.
geen conscientie meer en souden hebben der sonden, eenmael gereynight geweest zijnde:
3Maer [nu geschiet] in deselve alle jare
Hebreen 10:3
Namelick, niet alleen van de sonden, die dat jaer geschiet waren, maer van alle de sonden, die te voren begaen waren. Siet Levit. cap. 16. vers 21.
Want het is onmogelick, dat het bloet van stieren ende bocken
Hebreen 10:4
Namelick, door sijne eygene weerdigheyt ende kracht, overmits dat maer een lichamelicke ende verganckelicke sake en is, daer de sonde een geestelick quaet is, ende in de ziele, die onsterflick is, voorneemlick sijn plaetse heeft.
de sonden wech neme.
5
Hebreen 10:5
Namel. Christus de Hoogepriester der toekomende goederen, in wiens name David in desen Psalm spreeckt, ende van wiens komste hy propheteert, gelijck Paulus hier betuyght, ende de sake selve uytwijst.
Daerom
Hebreen 10:5
Namelick, wanneer hy de menschelicke nature aennam, ende in eenen persoon met hem vereenighde, gelijck hier voor Cap. 1. vers 6. ende 9.11.
Namelick, om die aen te nemen tot een versoeninge ende voldoeninge voor de sonde, gelijck de Ioden haer inbeeldden: andersins heeftse Godt oock gewilt om gebruyckt te worden voor de geloovige des Ouden Testaments als voorbeelden ende sacramentale teeckenen, die haer tot de toekomende voldoeninge der offerande Christi wesen: maer dat oock niet langer dan tot dat de offerande selve nu soude volbracht zijn, als wanneer dese schaduwen moesten ophouden, gelijck in dese ende andere plaetsen wort bewesen.
en hebt ghy niet gewilt, maer ghy hebt my
Hebreen 10:5
De Hebreeusche text Psalm 40. vers 7. seght, Ghy hebt my de ooren doorboort. Doch de Apostel volght hier de Griecksche oversettinge, gelijck meest alom in desen brief, dewijle deselve sin in beyden is begrepen. Want de woorden, Ghy hebt my de ooren doorboort, beteeckenen dat Christus nu mensche wordende, hemselven tot eenen gewilligen dienstknecht sijns Vaders over geeft, om hem tot den doot des kruyces te gehoorsamen. Ende is een gelijckenisse genomen van de dienstknechten der Hebreen, die na dat sy ses jaren hare heeren hadden gedient, het sevende jaer uyt harer heeren dienst niet en wilden scheyden, maer geduerigh tot de doot daer in blijven, tot een getuygenisse waer van de oore haer aen de post der deure wiert doorboort, gelijck te sien is Exod. cap. 21. vers 6. Alsoo dan oock wort Godt de Vader hier geseght, Christo het lichaem toebereyt te hebben, om dat Christus de menschelicke nature uyt het vleesch ende bloet der maget Marie van sijnen Vader, door de kracht des Heyligen Geests ontfangen hebbende, deselve hier over geeft tot den dienst sijnes Vaders, om hem gewillighlick in alles te gehoorsamen, selfs tot den doot toe, om te zijn een versoen-offer voor onse sonden. Het is dan soo veel of hy seyde, Ghy hebt my een lichaem gegeven dat in uwen dienst tot de doot toe gewilligh ende bereyt is.
het lichaem toebereyt:
6Brand-offeren ende [offer] voor de sonde en hebben u niet behaeght:
7Doe sprack ick, Siet ick kome, (in
Hebreen 10:7
Gr. in het hooft, ofte, in de rolle des boecks, Namelick, uwer wet. Want het wetboeck plaght by den Ouden in een rolle geschreven te worden, gelijck by ons de lantkaerten, ende gelijck de Ioden noch hebben in hare Synagogen. Nu zijnder vele plaetsen in het boeck der wet, die van Christi komste getuygen, oock selfs in het begin des boecks, wanneer Godt het zaet der vrouwe belooft heeft, dat den satan soude den kop vertreden, Genes. cap. 3. vers 15.
het begin des boecks is van my geschreven)
Hebreen 10:7
Dat is, om u gehoorsaem te zijn tot den doot des kruyces tot versoeninge aller geloovigen.
om uwen wille te doen, ô Godt.
8Als hy te voren geseght hadde, Slacht-offer, ende offerande, ende brand-offers, ende [offer] voor de sonde en hebt ghy niet gewilt, noch en hebben u niet behaeght (de welcke na de wet geoffert worden)
9Doe sprack hy, Siet ick kome om uwen wille te doen, ô Godt.
Hebreen 10:9
Namelick, allerley soorten van versoen-offeren, die in het Oude Testament gepleeght wierden.
Hy neemt het eerste wech
Hebreen 10:9
Namel. sijne gehoorsaemheyt onder den wille sijns Vaders.
om het tweede te stellen.
10
Hebreen 10:10
D. door de gehoorsaemheyt van welcken wille: gelijck Rom. 5.19.
In welcken wille
Hebreen 10:10
D. alles hebben wat tot onse volkomene heylighmakinge, namelick, vergevinge der sonden, vernieuwinge des geests, ende eeuwige saligheyt, noodigh is.
Dat is, welcke wille Godts daer in oock bestont, dat Christus sijn lichaem tot een versoen-offerande voor onse sonden aen het kruyce soude over geven, Philip. 2.8.
door de offerande des lichaems Iesu Christi eenmael [geschiet.]
11Ende een yegelick priester stont wel alle dage dienende, ende
Hebreen 10:11
Dat is, van een selve soorte ende nature.
deselve slacht-offeren dickmael offerende, die de sonden nimmermeer en konnen wech nemen:
Dit woort in eeuwigheyt wort van eenige gevoeght by het woort geoffert hebbende, doch de eerste t’samenvoeginge is de bequaemste.
in eeuwigheyt geseten aen de rechter [hant] Godts:
13
Hebreen 10:13
Dat is, in dit sijn Konincklick ende Priesterlick-ampt, gelijck hy het nu bedient, als Middelaer soo lange volherdende, ende de uytvoeringe van het selve geduerighlick betrachtende, tot dat door sijn tusschenkomen, ende sijns Vaders macht, alle de vyanden onser saligheyt, ende ten laetsten oock de doot, sullen te niete gedaen zijn, als wanneer hy dese forme van regeeringe sal afleggen, ende blijven met den Vader ende den Heyligen Geest alles in allen. Siet 1.Corinth. 15. vers 24, etc.
Voorts verwachtende tot dat sijne vyanden gestelt worden tot een voetbanck sijner voeten.
14Want met eene offerande heeft hy in eeuwigheyt volmaeckt
Hebreen 10:14
Dat is, die door sijnen Geest ende woort in hem gelooven, ende wedergeboren worden. Ende wort hier mede eene bepalinge gemaeckt van de gene die door Christi offerande volmaeckt worden. Want hoewel sijne offerande in haer selven genoeghsaem is voor alle menschen, nochtans en volmaeckt sy niemant dan die door hem geheylight worden.
de gene die geheylight worden.
15Ende
Hebreen 10:15
Namel. in sijn woort, ende bysonderlick in het formulier des Nieuwen Verbonts, Ier. 31. dat hy met ons heeft gemaeckt. Waer uyt dan blijckt dat de Heylighe Geest de ware Godt is, ende een onderscheyden persoon in het Godtlick wesen.
de Heylige Geest
Hebreen 10:15
Namelick, het gene hy in het voorgaende vers heeft geseght. Want hoewel in het formulier des Nieuwen Testaments, Ier. 31. geen gewagh en wort gemaeckt van offerande, nochtans dewijle volkomen vergevinge der sonden daer belooft wort, ende de Apostel tot hier toe hadde bewesen, dat de doot des testamentmakers daer tusschen moest komen, op dat het Nieuwe Testament vast zijn soude, ende hy sulcks oock bewesen hadde uyt den 40 Psalm, soo besluyt hy dan on-wedersprekelick, dat dit door dese eenige offerande in het Nieuwe Verbont moeste te wege gebracht worden. Alsoo leert ons dan alhier den Apostel de Schrifture met haer selven vergelijcken, om vaste besluyten in saken des geloofs te maken.
Dit is het verbont dat ick met haer maken sal na die dagen,
Hebreen 10:16
D. soo seght de Heere. Welcke woorden hier konnen genomen worden voor Pauli woorden, hoewel dergelijcke by den Propheet oock staen. Andersins soude in het begin van het volgende vers yet gebreken, om het besluyt Pauli te vervullen, Namelick, soo seght hy, of dergelijck: het welck oock eenige boecken voor het 17 vers hebben gestelt, om dat sy dese woorden, seght de Heere, voor de woorden des Propheten hebben genomen.
seght de Heere, ick sal mijne wetten geven in hare herten, ende ick sal die inschrijven in hare verstanden:
17Ende harer sonden, ende harer ongerechtigheden en sal ick geensins meer gedencken.
18Waer nu vergevinge der selve is, daer en is
Hebreen 10:18
Namel. der versoeninge: maer alleen offeranden der danckbaerheyt, die in het Nieuwe Testament van ons werden vereyscht. Siet Rom. cap. 12. vers 1. Hebr. 13. vers 15. 1.Petr. 2.5.
geen offerande meer voor de sonde.
19
Hebreen 10:19
Hier begint de Apostel het tweede deel deses briefs, Namel. de vermaningen van den schuldigen plicht der geloovige. Ende vermaent haer in het overige deel van dit Capittel tot vrymoedigheyt in het geloove, tot stantvastigheyt in de belijdenisse, ende tot lijdtsaemheyt in de verdruckingen.
Gr. tot den ingangh des Heylighdoms, D. om door geloove, hope, ende gebeden, regelrecht tot Godt te gaen in den hemel, Rom. 5. vers 2. Ephes. 3.12.
in te gaen in het Heylighdom door het bloet Iesu,
20Op eenen
Hebreen 10:20
Het Griecks woort beteeckent eygentlick dat versch is geslacht, het welck hier op de offerande Christi siet, die versch geslachtet was, ende alletijt in volle kracht blijft.
versschen ende
Hebreen 10:20
D. levendighmakenden, gelijck Ioan. 6.51. want Christi doot is ons leven.
levenden
Hebreen 10:20
Alsoo noemt hy Christum voor ons geoffert, om dat wy door hem ende sijne verdiensten tot Godt toegangh hebben. Siet Ioan. 14.6.
wegh, welcken hy ons
Hebreen 10:20
Of, nieuw voorbereyt, of voorgestelt heeft. Siet cap. 9. vers 18.
ingewijet heeft door ’t voorhanghsel, dat is [door]
Hebreen 10:20
D. sijne menschelicke nature, door dewelcke sijne Goddelicke nature bedeckt wiert, gelijck door het voorhanghsel d’Arke des Verbonts, ende de Genaden-stoel, met het geheel Heylige der heyligen.
sijn vleesch:
21Ende [dewijle wy hebben] eenen grooten Priester
Hebreen 10:21
Dat is, de gantsche gemeynte Godts. Siet hier voor Cap. 3. vers 6.
over het Huys Godts:
22Soo laet ons toegaen met een
Hebreen 10:22
D. ongeveynst, oprecht gemoedt.
waerachtigh herte, in volle versekertheyt des geloofs,
Hebreen 10:22
D. onse zielen, ofte gedachten, wille, ende genegentheden.
[onse] herten
Hebreen 10:22
Gr. besprenght, D. met besprenginge des bloets Christi gereynight ende gevrijet zijnde van de quade conscientie. Siet hier voor Cap. 9. vers 14.
gereynight zijnde van de quade conscientie, ende
Hebreen 10:22
Dat is, onse uytwendige daden ofte wercken, die door het lichaem geschieden.
Dat is, door de werckinge des Geests Christi, die door reyn water doorgaens wort beduydt. Siet Ezech. cap. 36. vers 25. 1.Ioan. 5.6.
met reyn water:
23Laet ons de onwanckelbare belijdenisse
Hebreen 10:23
Namelick, die in ons is, 1.Petr. cap. 3. vers 15.
der hope
Hebreen 10:23
D. stantvastelick behouden, sonder daer af te wijcken, ofte ons daer van te laten afleyden.
[vast] houden: (want die het belooft heeft
Hebreen 10:23
Namelick, in het volbrengen van het gene hy belooft heeft.
is getrouw)
24Ende laet ons op
Hebreen 10:24
Ofte, malkanderen waer nemen.
malkanderen acht nemen, tot opscherpinge der liefde ende der goede wercken:
25Ende laet ons onse onderlinge
Hebreen 10:25
Namel. in de Christelicke vergaderingen, die tot het gehoor van Godts woort, gemeyne gebeden, ende gebruyck der Heylige Sacramenten aengericht zijn. siet Actor. 2. vers 42. ende 20.7. 1.Cor. 11.20, etc.
byeenkomste niet nalaten, gelijck sommige
Hebreen 10:25
Namel. die van de waerheyt afvallen, ofte uyt vreese der Ioden, ofte oock door nalatigheyt, ofte uyt een groot gevoelen van haer selven, ofte uyt andere oorsaken hier in vertragen. Siet Matth. 18.20.
de gewoonte hebben, maer [malkanderen] vermanen: ende [dat] soo veel te meer als ghy siet dat de dagh naerdert.
Dat is, moetwillighlick afvallen van dit geloove, het welck den Apostel hier heeft beschreven, gelijck hier na in het 29 vers dese sonde breeder wort verklaert, die den Apostel oock hier voren Cap. 6. vers 6. een afvallen heeft genoemt. Hy spreeckt dan hier niet van allerley sonde of afval, maer van die sonde die Christus noemt de sonde ofte lasteringe tegen den Heyligen Geest, Matth. cap. 12. vers 32. ende van de sonde tot de doot, daer Ioannes van spreeckt, 1.Ioan. cap. 5. vers 16. gelijck blijckt uyt de volgende eygenschappen, die hier na verhaelt worden.
willens sondigen, na dat wy de kennisse der waerheyt ontfangen hebben, soo en blijft daer
Hebreen 10:26
Namelick, dewijle soodanige het eenige slacht-offer des Nieuwen Testaments, Namelick den Heere Iesum ende sijne verdienste moetwillighlick verwerpen ende verachten. Ende schijnt hier oock de Apostel te sien op de plaetse Num. cap. 15. versen 30, 31. daer oock selfs na de wet geen offerande tot versoeninge en wort toegelaten voor de gene die met opgehevene hant sondighden, ende den Heere versmaedden, maer sonder genade uyt den volcke moesten uytgeroeyt worden.
geen slacht-offer meer over voor de sonden:
27Maer een schricklicke verwachtinge des oordeels, ende hitte des vyers dat
Hebreen 10:27
D. de vyanden van Godts waerheyt, ende vervolgers van deselve.
de tegenstaenders sal verslinden.
28Als yemant de wet Mosis heeft
Hebreen 10:28
Dat is, verworpen, verlaten, verloochent, of daer van afvalligh is geworden, gelijck Deuter. cap. 13. versen 5, 6, 7. ende 17.2. wort verklaert. Want hoe wel daer meer moetwillige sonden waren, die met der doot wierden gestraft, nochtans soo siet de Apostel insonderheyt op dese sonde des moetwilligen afvals, gelijck het Griecks woort athetein, D. afsetten, ofte, te niete doen, ende de vergelijckinge van het volgende vers mede brenght.
29Hoe veel te swaerder straffe meynt ghy sal hy weerdigh geacht worden, die den Sone Godts
Hebreen 10:29
D. moetwillighlick veracht ende verworpen heeft. Want het gene men vertreet pleeght men met verachtinge ende verwerpinge alsoo te handelen.
vertreden heeft, ende
Hebreen 10:29
D. het bloet Iesu Christi, door welck het Nieuwe Testament is bevestight, Matth. 26.28.
het bloet des Testaments
Hebreen 10:29
Gr. gemeyn, D. prophaen, onheyligh, gelijck Marc. 7. vers 2. Actor. 10.14. Want het gene men verwerpt ofte versaeckt, dat houdt men voor onreyn ofte onheyligh in saken des Godtsdiensts.
onreyn geacht heeft, daer door hy
Hebreen 10:29
Nam. uytwendelick, ten aensien van sijne voorgaende professie ofte belijdenisse, aengaende het gehoor des Godtlicken woorts, gebruyck der Heylige Sacramenten, ende afscheydinge van andre gemeyne menschen, Namel. Ioden ende Heydenen. Hoewel de soodanige der ware wedergeboorte niet deelachtigh en was, gelijck Ioannes getuyght, 1.Ioan. 2.19. ende gelijck sulcke, 2.Petr. 2.22. noch evenwel honden ende seugen worden genaemt, al waren sy schoon van haren uytwendigen slijck gewasschen, ende de onreynigheyt van afgoderije ende andere onheyligheden hadden verlaten.
geheylight was, ende
Hebreen 10:29
D. den. H. Geest, die in haer eenigen smaeck van Godts genade begon te wercken, waer over sy haer oock eenen tijt verblijdden. Siet hier van breeder Cap. 6. vers 5.
den Geest der genade smaetheyt heeft aengedaen?
30Want wy kennen hem
Hebreen 10:30
Namel. Deut. 32.35, 36. alwaer de Heere belooft dat hy sijn volck sal wreken over hare vyanden, ende oordeelen, D. richten ende beschermen tegen alle vervolgers ende verdruckers. Ende staet hier aen te mercken, dat den Apostel de woorden der Griecksche Oversetters na den Hebreeuschen text verandert ende verbetert.
Namel. als hy wrake doet over sijne vyanden. Andersins is het beter te vallen in de handen Godts dan der menschen, als hy de sijne genadelick tuchtight, 2.Sam. 24.14.
te vallen in de handen des levendigen Godts.
32Doch gedenckt der vorige dagen, in dewelcke
Hebreen 10:32
Namel. eerst, doe ghy geloovigh geworden zijt, ende door den Doop de gemeynte Christi zijt ingelijft. Hoe veel te meer dan, wil hy seggen, moet ghy stantvastigh zijn ende tegen alle verdruckingen gewapent, na dat ghy nu lange Christum hebt beleden ende hem gedient.
na dat ghy verlicht zijt geweest, ghy veel strijt des lijdens hebt verdragen.
33Ten deele, als ghy door smaetheden ende verdruckingen
Hebreen 10:33
Dit kan genomen worden ofte eygentlick, dewijle de Christenen dickmael in de schouwspelen voor de beesten wierden geworpen, 1.Corinth. 15.32. ofte by gelijckenisse, om dat sy in het openbaer in de Synagogen ende Richthuysen schandelick ten toone wierden gestelt ende qualick gehandelt, gelijck Christus voorseght Luce 12.11. ende 21.12. ende Paulus van hem ende andere Apostelen spreeckt, 1.Corinth. 4.9.
een schouwspel geworden zijt: ende ten deele, als ghy
Hebreen 10:33
D. medelijden gehadt hebt, ende alle broederlicke hulpe bewesen hebt.
gemeynschap gehadt hebt met de gene die alsoo gehandelt wierden.
34Want ghy hebt oock
Hebreen 10:34
Namel. wanneer ick te Ierusalem overvallen ende gevangen ben, ende genootsaeckt ben geweest my op den Keyser te beroepen, om het gewelt der Ioden te ontgaen: als wanneer sonder twijfel de geloovige Ioden groot mededoogen met Paulo hebben gehadt, ende hem alle hulpe bewesen. Siet Actor. 21.33.
D. uwe vrymoedige belijdenisse, spruytende uyt de vrymoedigheyt des geloofs, ende der hope op Godt, gelijck hier voor vers 23 uytgedruckt staet. Ofte, uw’ vertrouwen.
uwe vrymoedigheyt niet wech, welcke een groote
Hebreen 10:35
Namel. uyt genade, ende om Christi wille. Siet Rom. 11.35. Coloss. 3.24. Hebr. 13.21.
D. stantvastigheyt ende lijdtsamige verwachtinge der vervullinge van Godts belofte, gelijck het bewijs, dat den Apostel hier uyt de plaetse van Habakuk verhaelt, mede brenght.
lijdtsaemheyt van nooden: op dat ghy den wille Godts gedaen hebbende,
Namel. isser overigh. Dese woorden zijn genomen uyt Habak. 2.3. Hagg. 2.7. die den Apostel niet van woorde tot woorde by en brenght, maer verhaelt den sin daer van, ende pastse tot sijn voornemen.
Noch een zeer weynigh [tijts, ende]
Hebreen 10:37
N. de Messias, Christus.
hy die te komen staet sal komen, ende niet vertoeven.
Namel. van dit geloove ende lijdtsamige verwachtinge, door afval, ofte verloocheninge Christi ende sijner waerheyt.
soo [yemant] hem ontreckt, mijn ziele en heeft in hem geen behagen.
39
Hebreen 10:39
Hier mede versacht den Apostel het voorgaende dreygement, namelick, dat hy sulck gevoelen van haer niet en heeft, hoewel hy soo spreeckt, gelijck hy oock in dergelijcke waerschouwinge hier voren Cap. 6. vers 9. heeft gedaen.
Maer wy en zijn niet
Hebreen 10:39
Gr. der ontreckinge.
van de gene die haer ontrecken ten verderve, maer
Hebreen 10:39
Gr. des geloofs.
van de gene die gelooven tot
Hebreen 10:39
Ofte, verkrijginge, verwervinge.
behoudinge
Hebreen 10:39
D. van de saligheyt der ziele: gelijck Christus oock spreeckt Matth. 10.39.
der ziele.
1 Den Apostel verklaert dat de wet maer een schaduwe en hadde der toekomende goederen, ende door hare veelvuldige ende jaerlicksche offeranden niets en heeft konnen volmaken. 5 ende dat daerom David in den veertighsten Psalm betuyght, dat Christus in de werelt soude komen om den wille Godts te doen. 10 ende ons door de eenige offerande sijns lichaems in der eeuwigheyt te volmaken. 15 Het selve bewijst hy wederom uyt den inhoudt des nieuwen verbonts, Ierem. cap. 31. in ’t welck de volkomen wechneminge der sonden wort belooft. 18 ende besluyt derhalven dat geen offerande voor de sonden meer en is van noode. 19 Hy komt daer na tot het ander deel des briefs, namelick, tot de vermaningen van haren schuldigen plicht: ende voor eerst vermaent hy de Hebreen, om met een vrymoedigh geloove tot Godt te gaen door den wegh, die ons Christus heeft ingewijet. 23 Daer na vermaent hy haer tot stantvastigheyt in de belijdenisse deser hope, ende tot onwanckelbare liefde. 25 ende tot onderhoudinge harer by een komsten. 26 Stelt haer tot dien eynde voor oogen, op d’een zijde het schricklick oordeel Godts, dat de afvallige hebben te verwachten. 32 ende op d’ander zijde hare voorgaende lijdtsaemheyt ende medelijden met de verdruckte, oock selfs over sijne banden. 36 mitsgaders de beloften die de volstandige sullen wech dragen. 37 het welck beyde hy bewijst met een plaetse uyt Habak. cap. 2. vers 4. die hy verhaelt ende toe-eygent.
Dat is, een rauw bewerp, gelijck de schilders plegen een beelt, dat sy daer na willen volmaken, eerst met eenige linien ende schaduwen in het rauwe af te teeckenen ofte ontwerpen.
een schaduwe
Hebreen 10:1
Dat is, der geestelicke ende hemelsche saken, die ons in het Nieuwe Testament souden verworven ende mede gedeelt worden, dat is, van Christus selve ende sijne weldaden.
der toekomende goederen, niet
Hebreen 10:1
Sommige verstaen hier door de volmaeckte wijse des uytwendigen Godtsdiensts, die Godt door Christum in het Nieuwe Testament soude instellen, die van de instellingen des Ouden Testaments verschilden als een schaduwe ofte eerste bewerp van het volmaeckt beelt eeniger sake: gelijck die daerom oock de eerste beginselen ofte elementen, ende A. B. C. der werelt worden genaemt, Galat. cap. 4. versen 3, 9. Doch dewijle d’Apostel nergens in dit ende in het voorgaende Capittel eenige tegenstellinge en maeckt tusschen den uytwendigen Godtsdienst des Ouden ende des Nieuwen Testaments, maer alleen tusschen de schaduwen des Ouden Testaments ende Christum selve met sijne offerande ende weldaden, die hy ons verworven heeft, soo wort van andere door dese woorden het beelt selve bequamelicker de beteeckende sake selve, ofte het evenbeelt verstaen, na het welck dese schaduwen zijn voorgestelt, gelijck wy worden geseght geschapen te zijn na Godts beelt, ofte evenbeelt. Welcken sin het bygevoeghde woort het beelt selve der saken, oock vereyscht, dat is, de saken selve in hare volle beeldenisse ofte gedaente, gelijck sy moesten ende souden zijn.
het beelt selve der saken, en kan met
Hebreen 10:1
Dat is, van eenerley soorte, ofte van eenen selven aert ende nature.
deselve offeranden, die sy alle jare
Hebreen 10:1
Gr. in geduerigheyt, ofte, eeuwigheyt, dat is, sonder nalaten, soo lange dit Priesterdom, ende dese wet moest dueren.
geduerighlick opofferen, nimmermeer
Hebreen 10:1
Ofte, volmaken, namelick, na de conscientie, door het wech nemen der sonde, ende der schult der sonde, gelijck hier voor verklaert wort Cap. 9. vers 9.
heyligen de gene die
Hebreen 10:1
Ofte, tot Godt gaen, Namelick, met hare offeranden.
daer toe gaen.
2
Hebreen 10:2
Andere lesen, En souden sy andersins niet opgehouden hebben? vraeghsche wijse: doch de sin komt over een.
Andersins souden sy opgehouden hebben geoffert te worden, om dat de gene die den dienst pleeghden
Hebreen 10:2
D. niet meer van sonden bewust zijn: of, geen wroeginge der conscientie over de sonde en souden hebben: ende en souden haer aen geen schult der sonden meer schuldigh kennen, dewijle sy eenmael daer van souden gereynight ofte verlost zijn.
geen conscientie meer en souden hebben der sonden, eenmael gereynight geweest zijnde:
3Maer [nu geschiet] in deselve alle jare
Hebreen 10:3
Namelick, niet alleen van de sonden, die dat jaer geschiet waren, maer van alle de sonden, die te voren begaen waren. Siet Levit. cap. 16. vers 21.
Want het is onmogelick, dat het bloet van stieren ende bocken
Hebreen 10:4
Namelick, door sijne eygene weerdigheyt ende kracht, overmits dat maer een lichamelicke ende verganckelicke sake en is, daer de sonde een geestelick quaet is, ende in de ziele, die onsterflick is, voorneemlick sijn plaetse heeft.
de sonden wech neme.
5
Hebreen 10:5
Namel. Christus de Hoogepriester der toekomende goederen, in wiens name David in desen Psalm spreeckt, ende van wiens komste hy propheteert, gelijck Paulus hier betuyght, ende de sake selve uytwijst.
Daerom
Hebreen 10:5
Namelick, wanneer hy de menschelicke nature aennam, ende in eenen persoon met hem vereenighde, gelijck hier voor Cap. 1. vers 6. ende 9.11.
Namelick, om die aen te nemen tot een versoeninge ende voldoeninge voor de sonde, gelijck de Ioden haer inbeeldden: andersins heeftse Godt oock gewilt om gebruyckt te worden voor de geloovige des Ouden Testaments als voorbeelden ende sacramentale teeckenen, die haer tot de toekomende voldoeninge der offerande Christi wesen: maer dat oock niet langer dan tot dat de offerande selve nu soude volbracht zijn, als wanneer dese schaduwen moesten ophouden, gelijck in dese ende andere plaetsen wort bewesen.
en hebt ghy niet gewilt, maer ghy hebt my
Hebreen 10:5
De Hebreeusche text Psalm 40. vers 7. seght, Ghy hebt my de ooren doorboort. Doch de Apostel volght hier de Griecksche oversettinge, gelijck meest alom in desen brief, dewijle deselve sin in beyden is begrepen. Want de woorden, Ghy hebt my de ooren doorboort, beteeckenen dat Christus nu mensche wordende, hemselven tot eenen gewilligen dienstknecht sijns Vaders over geeft, om hem tot den doot des kruyces te gehoorsamen. Ende is een gelijckenisse genomen van de dienstknechten der Hebreen, die na dat sy ses jaren hare heeren hadden gedient, het sevende jaer uyt harer heeren dienst niet en wilden scheyden, maer geduerigh tot de doot daer in blijven, tot een getuygenisse waer van de oore haer aen de post der deure wiert doorboort, gelijck te sien is Exod. cap. 21. vers 6. Alsoo dan oock wort Godt de Vader hier geseght, Christo het lichaem toebereyt te hebben, om dat Christus de menschelicke nature uyt het vleesch ende bloet der maget Marie van sijnen Vader, door de kracht des Heyligen Geests ontfangen hebbende, deselve hier over geeft tot den dienst sijnes Vaders, om hem gewillighlick in alles te gehoorsamen, selfs tot den doot toe, om te zijn een versoen-offer voor onse sonden. Het is dan soo veel of hy seyde, Ghy hebt my een lichaem gegeven dat in uwen dienst tot de doot toe gewilligh ende bereyt is.
het lichaem toebereyt:
6Brand-offeren ende [offer] voor de sonde en hebben u niet behaeght:
7Doe sprack ick, Siet ick kome, (in
Hebreen 10:7
Gr. in het hooft, ofte, in de rolle des boecks, Namelick, uwer wet. Want het wetboeck plaght by den Ouden in een rolle geschreven te worden, gelijck by ons de lantkaerten, ende gelijck de Ioden noch hebben in hare Synagogen. Nu zijnder vele plaetsen in het boeck der wet, die van Christi komste getuygen, oock selfs in het begin des boecks, wanneer Godt het zaet der vrouwe belooft heeft, dat den satan soude den kop vertreden, Genes. cap. 3. vers 15.
het begin des boecks is van my geschreven)
Hebreen 10:7
Dat is, om u gehoorsaem te zijn tot den doot des kruyces tot versoeninge aller geloovigen.
om uwen wille te doen, ô Godt.
8Als hy te voren geseght hadde, Slacht-offer, ende offerande, ende brand-offers, ende [offer] voor de sonde en hebt ghy niet gewilt, noch en hebben u niet behaeght (de welcke na de wet geoffert worden)
9Doe sprack hy, Siet ick kome om uwen wille te doen, ô Godt.
Hebreen 10:9
Namelick, allerley soorten van versoen-offeren, die in het Oude Testament gepleeght wierden.
Hy neemt het eerste wech
Hebreen 10:9
Namel. sijne gehoorsaemheyt onder den wille sijns Vaders.
om het tweede te stellen.
10
Hebreen 10:10
D. door de gehoorsaemheyt van welcken wille: gelijck Rom. 5.19.
In welcken wille
Hebreen 10:10
D. alles hebben wat tot onse volkomene heylighmakinge, namelick, vergevinge der sonden, vernieuwinge des geests, ende eeuwige saligheyt, noodigh is.
Dat is, welcke wille Godts daer in oock bestont, dat Christus sijn lichaem tot een versoen-offerande voor onse sonden aen het kruyce soude over geven, Philip. 2.8.
door de offerande des lichaems Iesu Christi eenmael [geschiet.]
11Ende een yegelick priester stont wel alle dage dienende, ende
Hebreen 10:11
Dat is, van een selve soorte ende nature.
deselve slacht-offeren dickmael offerende, die de sonden nimmermeer en konnen wech nemen:
Dit woort in eeuwigheyt wort van eenige gevoeght by het woort geoffert hebbende, doch de eerste t’samenvoeginge is de bequaemste.
in eeuwigheyt geseten aen de rechter [hant] Godts:
13
Hebreen 10:13
Dat is, in dit sijn Konincklick ende Priesterlick-ampt, gelijck hy het nu bedient, als Middelaer soo lange volherdende, ende de uytvoeringe van het selve geduerighlick betrachtende, tot dat door sijn tusschenkomen, ende sijns Vaders macht, alle de vyanden onser saligheyt, ende ten laetsten oock de doot, sullen te niete gedaen zijn, als wanneer hy dese forme van regeeringe sal afleggen, ende blijven met den Vader ende den Heyligen Geest alles in allen. Siet 1.Corinth. 15. vers 24, etc.
Voorts verwachtende tot dat sijne vyanden gestelt worden tot een voetbanck sijner voeten.
14Want met eene offerande heeft hy in eeuwigheyt volmaeckt
Hebreen 10:14
Dat is, die door sijnen Geest ende woort in hem gelooven, ende wedergeboren worden. Ende wort hier mede eene bepalinge gemaeckt van de gene die door Christi offerande volmaeckt worden. Want hoewel sijne offerande in haer selven genoeghsaem is voor alle menschen, nochtans en volmaeckt sy niemant dan die door hem geheylight worden.
de gene die geheylight worden.
15Ende
Hebreen 10:15
Namel. in sijn woort, ende bysonderlick in het formulier des Nieuwen Verbonts, Ier. 31. dat hy met ons heeft gemaeckt. Waer uyt dan blijckt dat de Heylighe Geest de ware Godt is, ende een onderscheyden persoon in het Godtlick wesen.
de Heylige Geest
Hebreen 10:15
Namelick, het gene hy in het voorgaende vers heeft geseght. Want hoewel in het formulier des Nieuwen Testaments, Ier. 31. geen gewagh en wort gemaeckt van offerande, nochtans dewijle volkomen vergevinge der sonden daer belooft wort, ende de Apostel tot hier toe hadde bewesen, dat de doot des testamentmakers daer tusschen moest komen, op dat het Nieuwe Testament vast zijn soude, ende hy sulcks oock bewesen hadde uyt den 40 Psalm, soo besluyt hy dan on-wedersprekelick, dat dit door dese eenige offerande in het Nieuwe Verbont moeste te wege gebracht worden. Alsoo leert ons dan alhier den Apostel de Schrifture met haer selven vergelijcken, om vaste besluyten in saken des geloofs te maken.
Dit is het verbont dat ick met haer maken sal na die dagen,
Hebreen 10:16
D. soo seght de Heere. Welcke woorden hier konnen genomen worden voor Pauli woorden, hoewel dergelijcke by den Propheet oock staen. Andersins soude in het begin van het volgende vers yet gebreken, om het besluyt Pauli te vervullen, Namelick, soo seght hy, of dergelijck: het welck oock eenige boecken voor het 17 vers hebben gestelt, om dat sy dese woorden, seght de Heere, voor de woorden des Propheten hebben genomen.
seght de Heere, ick sal mijne wetten geven in hare herten, ende ick sal die inschrijven in hare verstanden:
17Ende harer sonden, ende harer ongerechtigheden en sal ick geensins meer gedencken.
18Waer nu vergevinge der selve is, daer en is
Hebreen 10:18
Namel. der versoeninge: maer alleen offeranden der danckbaerheyt, die in het Nieuwe Testament van ons werden vereyscht. Siet Rom. cap. 12. vers 1. Hebr. 13. vers 15. 1.Petr. 2.5.
geen offerande meer voor de sonde.
19
Hebreen 10:19
Hier begint de Apostel het tweede deel deses briefs, Namel. de vermaningen van den schuldigen plicht der geloovige. Ende vermaent haer in het overige deel van dit Capittel tot vrymoedigheyt in het geloove, tot stantvastigheyt in de belijdenisse, ende tot lijdtsaemheyt in de verdruckingen.
Gr. tot den ingangh des Heylighdoms, D. om door geloove, hope, ende gebeden, regelrecht tot Godt te gaen in den hemel, Rom. 5. vers 2. Ephes. 3.12.
in te gaen in het Heylighdom door het bloet Iesu,
20Op eenen
Hebreen 10:20
Het Griecks woort beteeckent eygentlick dat versch is geslacht, het welck hier op de offerande Christi siet, die versch geslachtet was, ende alletijt in volle kracht blijft.
versschen ende
Hebreen 10:20
D. levendighmakenden, gelijck Ioan. 6.51. want Christi doot is ons leven.
levenden
Hebreen 10:20
Alsoo noemt hy Christum voor ons geoffert, om dat wy door hem ende sijne verdiensten tot Godt toegangh hebben. Siet Ioan. 14.6.
wegh, welcken hy ons
Hebreen 10:20
Of, nieuw voorbereyt, of voorgestelt heeft. Siet cap. 9. vers 18.
ingewijet heeft door ’t voorhanghsel, dat is [door]
Hebreen 10:20
D. sijne menschelicke nature, door dewelcke sijne Goddelicke nature bedeckt wiert, gelijck door het voorhanghsel d’Arke des Verbonts, ende de Genaden-stoel, met het geheel Heylige der heyligen.
sijn vleesch:
21Ende [dewijle wy hebben] eenen grooten Priester
Hebreen 10:21
Dat is, de gantsche gemeynte Godts. Siet hier voor Cap. 3. vers 6.
over het Huys Godts:
22Soo laet ons toegaen met een
Hebreen 10:22
D. ongeveynst, oprecht gemoedt.
waerachtigh herte, in volle versekertheyt des geloofs,
Hebreen 10:22
D. onse zielen, ofte gedachten, wille, ende genegentheden.
[onse] herten
Hebreen 10:22
Gr. besprenght, D. met besprenginge des bloets Christi gereynight ende gevrijet zijnde van de quade conscientie. Siet hier voor Cap. 9. vers 14.
gereynight zijnde van de quade conscientie, ende
Hebreen 10:22
Dat is, onse uytwendige daden ofte wercken, die door het lichaem geschieden.
Dat is, door de werckinge des Geests Christi, die door reyn water doorgaens wort beduydt. Siet Ezech. cap. 36. vers 25. 1.Ioan. 5.6.
met reyn water:
23Laet ons de onwanckelbare belijdenisse
Hebreen 10:23
Namelick, die in ons is, 1.Petr. cap. 3. vers 15.
der hope
Hebreen 10:23
D. stantvastelick behouden, sonder daer af te wijcken, ofte ons daer van te laten afleyden.
[vast] houden: (want die het belooft heeft
Hebreen 10:23
Namelick, in het volbrengen van het gene hy belooft heeft.
is getrouw)
24Ende laet ons op
Hebreen 10:24
Ofte, malkanderen waer nemen.
malkanderen acht nemen, tot opscherpinge der liefde ende der goede wercken:
25Ende laet ons onse onderlinge
Hebreen 10:25
Namel. in de Christelicke vergaderingen, die tot het gehoor van Godts woort, gemeyne gebeden, ende gebruyck der Heylige Sacramenten aengericht zijn. siet Actor. 2. vers 42. ende 20.7. 1.Cor. 11.20, etc.
byeenkomste niet nalaten, gelijck sommige
Hebreen 10:25
Namel. die van de waerheyt afvallen, ofte uyt vreese der Ioden, ofte oock door nalatigheyt, ofte uyt een groot gevoelen van haer selven, ofte uyt andere oorsaken hier in vertragen. Siet Matth. 18.20.
de gewoonte hebben, maer [malkanderen] vermanen: ende [dat] soo veel te meer als ghy siet dat de dagh naerdert.
Dat is, moetwillighlick afvallen van dit geloove, het welck den Apostel hier heeft beschreven, gelijck hier na in het 29 vers dese sonde breeder wort verklaert, die den Apostel oock hier voren Cap. 6. vers 6. een afvallen heeft genoemt. Hy spreeckt dan hier niet van allerley sonde of afval, maer van die sonde die Christus noemt de sonde ofte lasteringe tegen den Heyligen Geest, Matth. cap. 12. vers 32. ende van de sonde tot de doot, daer Ioannes van spreeckt, 1.Ioan. cap. 5. vers 16. gelijck blijckt uyt de volgende eygenschappen, die hier na verhaelt worden.
willens sondigen, na dat wy de kennisse der waerheyt ontfangen hebben, soo en blijft daer
Hebreen 10:26
Namelick, dewijle soodanige het eenige slacht-offer des Nieuwen Testaments, Namelick den Heere Iesum ende sijne verdienste moetwillighlick verwerpen ende verachten. Ende schijnt hier oock de Apostel te sien op de plaetse Num. cap. 15. versen 30, 31. daer oock selfs na de wet geen offerande tot versoeninge en wort toegelaten voor de gene die met opgehevene hant sondighden, ende den Heere versmaedden, maer sonder genade uyt den volcke moesten uytgeroeyt worden.
geen slacht-offer meer over voor de sonden:
27Maer een schricklicke verwachtinge des oordeels, ende hitte des vyers dat
Hebreen 10:27
D. de vyanden van Godts waerheyt, ende vervolgers van deselve.
de tegenstaenders sal verslinden.
28Als yemant de wet Mosis heeft
Hebreen 10:28
Dat is, verworpen, verlaten, verloochent, of daer van afvalligh is geworden, gelijck Deuter. cap. 13. versen 5, 6, 7. ende 17.2. wort verklaert. Want hoe wel daer meer moetwillige sonden waren, die met der doot wierden gestraft, nochtans soo siet de Apostel insonderheyt op dese sonde des moetwilligen afvals, gelijck het Griecks woort athetein, D. afsetten, ofte, te niete doen, ende de vergelijckinge van het volgende vers mede brenght.
29Hoe veel te swaerder straffe meynt ghy sal hy weerdigh geacht worden, die den Sone Godts
Hebreen 10:29
D. moetwillighlick veracht ende verworpen heeft. Want het gene men vertreet pleeght men met verachtinge ende verwerpinge alsoo te handelen.
vertreden heeft, ende
Hebreen 10:29
D. het bloet Iesu Christi, door welck het Nieuwe Testament is bevestight, Matth. 26.28.
het bloet des Testaments
Hebreen 10:29
Gr. gemeyn, D. prophaen, onheyligh, gelijck Marc. 7. vers 2. Actor. 10.14. Want het gene men verwerpt ofte versaeckt, dat houdt men voor onreyn ofte onheyligh in saken des Godtsdiensts.
onreyn geacht heeft, daer door hy
Hebreen 10:29
Nam. uytwendelick, ten aensien van sijne voorgaende professie ofte belijdenisse, aengaende het gehoor des Godtlicken woorts, gebruyck der Heylige Sacramenten, ende afscheydinge van andre gemeyne menschen, Namel. Ioden ende Heydenen. Hoewel de soodanige der ware wedergeboorte niet deelachtigh en was, gelijck Ioannes getuyght, 1.Ioan. 2.19. ende gelijck sulcke, 2.Petr. 2.22. noch evenwel honden ende seugen worden genaemt, al waren sy schoon van haren uytwendigen slijck gewasschen, ende de onreynigheyt van afgoderije ende andere onheyligheden hadden verlaten.
geheylight was, ende
Hebreen 10:29
D. den. H. Geest, die in haer eenigen smaeck van Godts genade begon te wercken, waer over sy haer oock eenen tijt verblijdden. Siet hier van breeder Cap. 6. vers 5.
den Geest der genade smaetheyt heeft aengedaen?
30Want wy kennen hem
Hebreen 10:30
Namel. Deut. 32.35, 36. alwaer de Heere belooft dat hy sijn volck sal wreken over hare vyanden, ende oordeelen, D. richten ende beschermen tegen alle vervolgers ende verdruckers. Ende staet hier aen te mercken, dat den Apostel de woorden der Griecksche Oversetters na den Hebreeuschen text verandert ende verbetert.
Namel. als hy wrake doet over sijne vyanden. Andersins is het beter te vallen in de handen Godts dan der menschen, als hy de sijne genadelick tuchtight, 2.Sam. 24.14.
te vallen in de handen des levendigen Godts.
32Doch gedenckt der vorige dagen, in dewelcke
Hebreen 10:32
Namel. eerst, doe ghy geloovigh geworden zijt, ende door den Doop de gemeynte Christi zijt ingelijft. Hoe veel te meer dan, wil hy seggen, moet ghy stantvastigh zijn ende tegen alle verdruckingen gewapent, na dat ghy nu lange Christum hebt beleden ende hem gedient.
na dat ghy verlicht zijt geweest, ghy veel strijt des lijdens hebt verdragen.
33Ten deele, als ghy door smaetheden ende verdruckingen
Hebreen 10:33
Dit kan genomen worden ofte eygentlick, dewijle de Christenen dickmael in de schouwspelen voor de beesten wierden geworpen, 1.Corinth. 15.32. ofte by gelijckenisse, om dat sy in het openbaer in de Synagogen ende Richthuysen schandelick ten toone wierden gestelt ende qualick gehandelt, gelijck Christus voorseght Luce 12.11. ende 21.12. ende Paulus van hem ende andere Apostelen spreeckt, 1.Corinth. 4.9.
een schouwspel geworden zijt: ende ten deele, als ghy
Hebreen 10:33
D. medelijden gehadt hebt, ende alle broederlicke hulpe bewesen hebt.
gemeynschap gehadt hebt met de gene die alsoo gehandelt wierden.
34Want ghy hebt oock
Hebreen 10:34
Namel. wanneer ick te Ierusalem overvallen ende gevangen ben, ende genootsaeckt ben geweest my op den Keyser te beroepen, om het gewelt der Ioden te ontgaen: als wanneer sonder twijfel de geloovige Ioden groot mededoogen met Paulo hebben gehadt, ende hem alle hulpe bewesen. Siet Actor. 21.33.
D. uwe vrymoedige belijdenisse, spruytende uyt de vrymoedigheyt des geloofs, ende der hope op Godt, gelijck hier voor vers 23 uytgedruckt staet. Ofte, uw’ vertrouwen.
uwe vrymoedigheyt niet wech, welcke een groote
Hebreen 10:35
Namel. uyt genade, ende om Christi wille. Siet Rom. 11.35. Coloss. 3.24. Hebr. 13.21.
D. stantvastigheyt ende lijdtsamige verwachtinge der vervullinge van Godts belofte, gelijck het bewijs, dat den Apostel hier uyt de plaetse van Habakuk verhaelt, mede brenght.
lijdtsaemheyt van nooden: op dat ghy den wille Godts gedaen hebbende,
Namel. isser overigh. Dese woorden zijn genomen uyt Habak. 2.3. Hagg. 2.7. die den Apostel niet van woorde tot woorde by en brenght, maer verhaelt den sin daer van, ende pastse tot sijn voornemen.
Noch een zeer weynigh [tijts, ende]
Hebreen 10:37
N. de Messias, Christus.
hy die te komen staet sal komen, ende niet vertoeven.
Namel. van dit geloove ende lijdtsamige verwachtinge, door afval, ofte verloocheninge Christi ende sijner waerheyt.
soo [yemant] hem ontreckt, mijn ziele en heeft in hem geen behagen.
39
Hebreen 10:39
Hier mede versacht den Apostel het voorgaende dreygement, namelick, dat hy sulck gevoelen van haer niet en heeft, hoewel hy soo spreeckt, gelijck hy oock in dergelijcke waerschouwinge hier voren Cap. 6. vers 9. heeft gedaen.
Maer wy en zijn niet
Hebreen 10:39
Gr. der ontreckinge.
van de gene die haer ontrecken ten verderve, maer
Hebreen 10:39
Gr. des geloofs.
van de gene die gelooven tot
Hebreen 10:39
Ofte, verkrijginge, verwervinge.
behoudinge
Hebreen 10:39
D. van de saligheyt der ziele: gelijck Christus oock spreeckt Matth. 10.39.