1 De Ioden schicken haer, om nae Ierusalem te reysen. 2 waer toe Darius haer gheleydt geeft. 4 De namen ende het ghetal der ghener die weder keeren. 50 Den Altaer wordt geset op sijne plaetse, 57 ende de fondamenten des Tempels worden geleght. 73 Het werck wordt voor eenen tijdt verhindert.
1 DAer nae wierden verkoren om op te trecken de Overste van de huysen der vaderen na hare stammen, met hare vrouwen ende hare sonen ende dochteren, ende hare dienstknechten ende dienstmaeghden, ende hare beesten,
2 Ende Darius sondt met haer duysent ruyters, om haer in vrede te geleyden tot Ierusalem toe, met musijckspel, trommelen, ende fluyten.
3 (Ende alle hare broederen speelden) ende dede haer also gesamentlick met die optrecken.
4 Dese nu zijn de namen der mannen die optrocken, na de huysen harer Vaderen in de stammen, na de verdeelinge harer heerschappijen.
5 De Priesteren de sonen Phinees des soons Aarons [waren ] Iesus de sone Iosedec [des soons ] Seraia, ende Iojakim, daer na Zerobabel [de sone ] Salathiël, uyt den huyse Davids, van het geslachte Phares, ende van de stamme Iude:
6 Die onder Dario den Koningh der Persen de wijse redenen gesproken hadde, in het tweede jaer sijns Koninckrijcks in de maendt Nisan, [welcke is ] de eerste maendt.
7 Dese nu zijn het die uyt Iudea zijn opghetrocken uyt de ghevangenisse hares vremdelinghschaps, welcke Nabuchodonosor de Koningh van Babel in Babylonien wech gevoert hadde.
8 Ende sy zijn weder gekeert na Ierusalem, ende na de andere deelen van Iudea, elck in sijne eygene stadt: die met Zerubabel ende Iosua quamen ende met Nehemia, Saraia, Resaia, Enenio, Mardocheo, Belsaro, Aspharaso, Rheëlio, Rorino, Baäna, hare Overste.
9 Het ghetal [nu ,] der ghene die van het volck waren, met hare Overste, was: de kinderen Parosch twee duysendt een hondert ende twee-en-tseventigh.
10 De kinderen Saphat vier hondert twee-en-seventigh. De kinderen Ares seven hondert ses-en-vijftigh.
11 De kinderen Phaat Moab, onder de kinderen Iesu ende Ioab, twee duysendt acht hondert en twaelf.
12 De kinderen Elam duysendt twee hondert vier-en-vijftigh. De kinderen Zathai negen hondert vijf-en-seventigh. De kinderen Chorve seven hondert en vijve. De kinderen Bani ses hondert acht-en-veertigh
13 De kinderen Babai ses hondert dry-en-dertigh. De kinderen Arge duysendt dry hondert twee-en-twintigh.
14 De kinderen Adonicam ses honderdt seven-en-dertigh. De kinderen Bagoë twee duysent ses-en-sestigh. De kinderen Adinu vier hondert vier-en-vijftigh.
15 De kinderen Ater [uyt ] Esekia twee-en-tnegentigh. De kinderen Cilan ende Azenan seven-en-sestigh. De kinderen Azaru vier hondert twee-en-dertigh.
16 De kinderen Amris hondert en een. De kinderen Arom twee-en-dertigh. De kinderen Basse dry hondert dry-en-twintigh. De kinderen Arsiphurith hondert en twee.
17 De kinderen Beteris dry duysendt en vijve.
18 De kinderen uyt Bethlomon hondert dry-en-twintigh: die van Netophas vijf-en-vijftigh: die van Anathoth hondert acht-en-vijftigh: die van Bethasmon twee-en-veertigh.
19 Die van Cariathiri vijf-en-vijftigh: die van Cathiras ende Berogh seven hondert dry-en-veertigh: de Gadiasithen ende Ammidien vier hondert twee-en-twintigh.
20 Die van Kiramas ende Gabbes ses hondert een-en-twintigh: die van Makalon hondert twee-en-twintigh: die van Betolien vijf-en-vijftigh.
21 De kinderen Niphis honderdt ses-en-vijftigh: de kinderen Calamelali ende Onus seven hondert vijf-en-twintigh.
22 De kinderen Ierechu twee hondert vijf-en-veertigh.
23 De kinderen Sanaas dry duysent dry hondert en een.
24 De Priesteren de kinderen Ieddu des soons Iesu, met de kinderen Lanasib acht hondert seven-en-seventigh: De kinderen Emeruth twee hondert twee-en-vijftigh.
25 De kinderen Phassuri duysent vier hondert en seven: De kinderen Charmi twee hondert en seventien.
26 De Leviten de kinderen Iesu ende Kadoeli ende Banni ende Sudie vier-en-seventigh.
27 De heylige Sangers de kinderen Asaph honderdt ende acht-en-twintigh.
28 De Deurwachters de kinderen Salum, de kinderen Atar, de kinderen Tolman, de kinderen Dahub, de kinderen Ateta, de kinderen Tobis, alle te samen hondert negen-en- dertigh.
29 Die het Heylighdom dienden, de kinderen Hesay, de kinderen Asipha, de kinderen Tabaoth, de kinderen Ceras, de kinderen Suda, de kinderen Phalee.
30 De kinderen Labana, de kinderen Agraba, de kinderen Acud, de kinderen Uta, de kinderen Cetab, de kinderen Accaba, de kinderen Sybe, de kinderen Anan, de kinderen Cathua.
31 De kinderen Geddur, de kinderen Lairi, de kinderen Desan, de kinderen Noëba, de kinderen Chaseba, de kinderen Cazera, de kinderen Ozie, de kinderen Phinoë, de kinderen Asara.
32 De kinderen Basthai, de kinderen Assana, de kinderen Mavi, de kinderen Naphisi, de kinderen Acuph, de kinderen Achiba, de kinderen Asub, de kinderen Pharenaces.
33 De kinderen der dienstknechten Salomons, de kinderen Asapphioth, de kinderen Pharera, de kinderen Iejeli, de kinderen Lozon, de kinderen Isdaël, de kinderen Saphni.
34 De kinderen Hagia, de sonen Sachareth, de kinderen Sabie, de kinderen Sarothi, de kinderen Mesaie, de kinderen Gas, de kinderen Addus, de kinderen Suba, de kinderen Apherra, de kinderen Barodis, de kinderen Saphag, de kinderen Allom.
35 Dese alle dienden het Heylighdom, ende waren kinderen der dienstknechten Salomons, dry hondert twee-en-seventigh [in’t getal .]
36 Dese waren opgetrocken van Thermeleth, ende Thelersas: ende haer Overste was Charnathalan ende Aalar.
37 Doch sy en konden hare steden ende geslachten niet verhalen, hoe sy uyt Israël waren. De kinderen Dalan des soons Baënan, de kinderen Nehodan ses hondert twee-en-vijftigh:
38 Ende uyt de Priesteren, die het Priesterschap bedienden, ende welcker [geslachte ] niet en wierdt gevonden, de kinderen Obdie, de kinderen Akbos, de kinderen Iaddu, die Augiam tot een huysvrouwe nam, uyt den dochteren Phaezeldei: ende na sijnen naem is genaemt.
39 Ende als deser geslacht-schrift werdt gesocht in het register, ende niet gevonden en werdt, soo zijn sy van het bedienen des Priester-ampts geweert.
40 Ende Nehemias ende Attarias seyde tot haer, dat sy geen deel en souden hebben aen de geheylighde dingen, tot datter een Overpriester soude opstaen, die aengedaen ware met openbaringe ende waerheydt.
41 Alle de Israëliten nu waren van twaelf jaren ende daer boven, sonder de dienstknechten ende dienstmaeghden twee-en-veertigh duysendt, dry hondert en sestigh.
42 Ende hare knechten ende dienstmaeghden waren seven duysent dry hondert en seven-en-dertigh. De Sangeren ende Sangerssen, twee hondert en vijf-en-veertigh.
43 Kameelen waren vier hondert en vijf-en-dertigh, ende peerden seven duysent ses-en-dertigh, muyl-ezelen twee hondert vijf-en-veertigh, ende ezelen vijf duysent vijf hondert en vijf-en-twintigh.
44 Ende eenige uyt de Overste van hare familien, als sy in den Tempel Godts te Ierusalem nu quamen, beloofden het Huys Godts op te rechten in sijne plaetse, na haer vermogen.
45 Ende te geven tot de heylige schat-kiste der wercken, duysent talenten goudts, ende vijf duysent talenten silvers, ende hondert Priesterlicke kleedingen.
46 Ende de Priesters ende Leviten, ende die van dit volck waren, setteden haer neder te Ierusalem, ende in het landt, ende de heylige Sangers, ende Deurwachters, ende geheel Israël, in hare vlecken.
47 Ende doe nu de sevende maent quam, ende de kinderen Israëls elck in hare wooninge waren, soo zijn sy eendrachtelick vergadert in den voorhof der eerster poorte, die tegen het Oosten was.
48 Ende Iesus de sone Iosedeck, ende sijne broederen de Priesters, met Serubabel de sone Sealthiël ende [sijne broeders ] stonden op,
49 Ende bereydden den Altaer des Godts Israëls, om op den selven brandt-offeren te offeren, volgens het gene in het Boeck Mosis des mans Godts verhaelt staet.
50 Ende sy rechteden den Altaer op in sijne plaetse, hoewel eenige nyt de andere volckeren des lants haer tegen haer vergaderden, om dat sy in vyantschap met haer waren.
51 Want alle de volckeren die op aerde waren, versterckten haer, ende sy offerden offeranden na den tijdt, ende brandt-offeren voor den Heere, namelick het vroegh-offer ende het spade-offer.
52 Ende sy hielden het Feest der Loover-hutten, gelijck in de Wet bevolen was, ende [offerden ] dagelijcks offeranden gelijck het betaemde, ende daer na gedurige offeranden, ende offeranden der Sabbathen, ende der nieuwe maenden, ende aller anderen feest-dagen, voor de gene die geheylight waren.
53 Ende alle die Gode geloften gedaen hadden, van de Nieuwe mane der sevender maent af, begonden Gode offeranden te offeren, ende de Tempel des Heeren en was noch niet gebouwt.
54 Ende sy gaven geldt aen de steenhouwers, ende timmerlieden: ende spijse ende dranck,
55 Ende karren aen de Sidoniers ende Tyriers, op dat sy haer Cederhout van den bergh Libano souden toebrengen, om vlotten over te voeren na de haven van Ioppe, achtervolgens het bevel, dat van Cyro den Koningh van Persen haer was aengeschreven.
56 Ende in het tweede jaer na dat hy tot den Tempel Godts te Ierusalem was gekomen, op de tweede maent, begon Serubabel de sone Sealthiël, ende Iesus de sone Iosedeck, ende hare broederen: ende de Priesteren de Leviten, ende alle die uyt de gevangenisse tot Ierusalem waren gekomen.
57 Ende leyden het fondament van het huys Godts in de nieuwe mane van de tweede maendt, als sy in Iudeen ende Ierusalem waren gekomen:
58 Ende stelden de Leviten, die boven de twintigh jaren waren, over de wercken des Heeren: ende Iesus stont met sijne sonen ende broederen: ende Cadmiël sijn broeder, ende de sone Emadabum: ende de sonen Ioda des soons Eliadad met hare sonen ende broederen: alle dese Leviten, dreven het werck eendrachtelick voort, by de ghene die de wercken maeckten in het Huys des Heeren.
59 Ende de bouwlieden bouwden den Tempel des Heeren, ende de Priesteren stonden in lange kleederen met snarenspel ende basuynen: ende de Leviten de kinderen Asaph met cymbalen.
60 Singende ende lovende den Heere, nae de instellinge Davids des Koninghs Israëls.
61 Ende sy verhieven hare stemmen met gesangen, lovende den Heere, dat sijne goedigheyt ende sijne heerlickheyt is tot in der eeuwigheydt, over geheel Israël.
62 Ende het gantsche volck blies met basuynen, ende riep met grooter stemme, singende den Heere, over de oprechtinge van het Huys des Heeren.
63 Doch eenige uyt den Priesteren ende Leviten, ende Oversten na hare geslachten die ouder waren, ende het huys, dat voor desen was, gesien hadden,
64 [Quamen ] tot deses huys gebouw, met schreijen ende met groot geroep, ende vele met basuynen ende vreughde in grooter stemme.
65 Also dat het volck de basuynen niet wel en hoorde, van wegen het schreijen des volcks, want de schare basuynde seer luyde, alsoo dat sy van verre gehoort wierdt.
66 Ende als de vyanden der stamme Iude ende Benjamin dat hoorden, soo quamen sy om te verstaen, wat dese stemme der basuynen ware.
67 Ende sy verstonden, dat de gene, die uyt de gevangenisse waren gekomen, den Tempel bouwden voor den Heere den Godt Israëls.
68 Ende sy quamen tot Serubabel ende Iesum, ende tot de Overste der geslachten, ende seyden tot haer, Laet ons met u bouwen.
69 Want wy hooren uwen Godt gelijck als ghy, ende doen hem offeranden, van de dagen Asbakaphas des Koninghs van Assyrien af, die ons hier heeft over gebracht.
70 Doe seyden tot haer Zerubabel, ende Iesus, ende de Overste der vaderlicke geslachten Israëls,
71 Het en komt ons ende u niet [te samen ] toe, het huys te bouwen voor den Heere onsen Godt:
72 Maer wy sullen alleene voor den Heere Israëls bouwen, achtervolgens het gene Cyrus de Koningh der Persen ons heeft bevolen.
73 Ende de volckeren dies landts drongen op de gene die in Iudea woonden, ende haer besettende, verhinderden sy haer te bouwen,
74 Ende lagen, ende oploop, ende t’samen-rottingen makende beletteden sy, dat den bouw niet en wierdt voleyndight, alle den tijdt van het leven des Koninghs Cyri: ende wierden alsoo verhindert van den bouw twee jaer langh tot het Koninckrijck Darij toe.
1 De Ioden schicken haer, om nae Ierusalem te reysen. 2 waer toe Darius haer gheleydt geeft. 4 De namen ende het ghetal der ghener die weder keeren. 50 Den Altaer wordt geset op sijne plaetse, 57 ende de fondamenten des Tempels worden geleght. 73 Het werck wordt voor eenen tijdt verhindert.
1 DAer nae wierden verkoren om op te trecken de Overste van de huysen der vaderen na hare stammen, met hare vrouwen ende hare sonen ende dochteren, ende hare dienstknechten ende dienstmaeghden, ende hare beesten,
2 Ende Darius sondt met haer duysent ruyters, om haer in vrede te geleyden tot Ierusalem toe, met musijckspel, trommelen, ende fluyten.
3 (Ende alle hare broederen speelden) ende dede haer also gesamentlick met die optrecken.
4 Dese nu zijn de namen der mannen die optrocken, na de huysen harer Vaderen in de stammen, na de verdeelinge harer heerschappijen.
5 De Priesteren de sonen Phinees des soons Aarons [waren ] Iesus de sone Iosedec [des soons ] Seraia, ende Iojakim, daer na Zerobabel [de sone ] Salathiël, uyt den huyse Davids, van het geslachte Phares, ende van de stamme Iude:
6 Die onder Dario den Koningh der Persen de wijse redenen gesproken hadde, in het tweede jaer sijns Koninckrijcks in de maendt Nisan, [welcke is ] de eerste maendt.
7 Dese nu zijn het die uyt Iudea zijn opghetrocken uyt de ghevangenisse hares vremdelinghschaps, welcke Nabuchodonosor de Koningh van Babel in Babylonien wech gevoert hadde.
8 Ende sy zijn weder gekeert na Ierusalem, ende na de andere deelen van Iudea, elck in sijne eygene stadt: die met Zerubabel ende Iosua quamen ende met Nehemia, Saraia, Resaia, Enenio, Mardocheo, Belsaro, Aspharaso, Rheëlio, Rorino, Baäna, hare Overste.
9 Het ghetal [nu ,] der ghene die van het volck waren, met hare Overste, was: de kinderen Parosch twee duysendt een hondert ende twee-en-tseventigh.
10 De kinderen Saphat vier hondert twee-en-seventigh. De kinderen Ares seven hondert ses-en-vijftigh.
11 De kinderen Phaat Moab, onder de kinderen Iesu ende Ioab, twee duysendt acht hondert en twaelf.
12 De kinderen Elam duysendt twee hondert vier-en-vijftigh. De kinderen Zathai negen hondert vijf-en-seventigh. De kinderen Chorve seven hondert en vijve. De kinderen Bani ses hondert acht-en-veertigh
13 De kinderen Babai ses hondert dry-en-dertigh. De kinderen Arge duysendt dry hondert twee-en-twintigh.
14 De kinderen Adonicam ses honderdt seven-en-dertigh. De kinderen Bagoë twee duysent ses-en-sestigh. De kinderen Adinu vier hondert vier-en-vijftigh.
15 De kinderen Ater [uyt ] Esekia twee-en-tnegentigh. De kinderen Cilan ende Azenan seven-en-sestigh. De kinderen Azaru vier hondert twee-en-dertigh.
16 De kinderen Amris hondert en een. De kinderen Arom twee-en-dertigh. De kinderen Basse dry hondert dry-en-twintigh. De kinderen Arsiphurith hondert en twee.
17 De kinderen Beteris dry duysendt en vijve.
18 De kinderen uyt Bethlomon hondert dry-en-twintigh: die van Netophas vijf-en-vijftigh: die van Anathoth hondert acht-en-vijftigh: die van Bethasmon twee-en-veertigh.
19 Die van Cariathiri vijf-en-vijftigh: die van Cathiras ende Berogh seven hondert dry-en-veertigh: de Gadiasithen ende Ammidien vier hondert twee-en-twintigh.
20 Die van Kiramas ende Gabbes ses hondert een-en-twintigh: die van Makalon hondert twee-en-twintigh: die van Betolien vijf-en-vijftigh.
21 De kinderen Niphis honderdt ses-en-vijftigh: de kinderen Calamelali ende Onus seven hondert vijf-en-twintigh.
22 De kinderen Ierechu twee hondert vijf-en-veertigh.
23 De kinderen Sanaas dry duysent dry hondert en een.
24 De Priesteren de kinderen Ieddu des soons Iesu, met de kinderen Lanasib acht hondert seven-en-seventigh: De kinderen Emeruth twee hondert twee-en-vijftigh.
25 De kinderen Phassuri duysent vier hondert en seven: De kinderen Charmi twee hondert en seventien.
26 De Leviten de kinderen Iesu ende Kadoeli ende Banni ende Sudie vier-en-seventigh.
27 De heylige Sangers de kinderen Asaph honderdt ende acht-en-twintigh.
28 De Deurwachters de kinderen Salum, de kinderen Atar, de kinderen Tolman, de kinderen Dahub, de kinderen Ateta, de kinderen Tobis, alle te samen hondert negen-en- dertigh.
29 Die het Heylighdom dienden, de kinderen Hesay, de kinderen Asipha, de kinderen Tabaoth, de kinderen Ceras, de kinderen Suda, de kinderen Phalee.
30 De kinderen Labana, de kinderen Agraba, de kinderen Acud, de kinderen Uta, de kinderen Cetab, de kinderen Accaba, de kinderen Sybe, de kinderen Anan, de kinderen Cathua.
31 De kinderen Geddur, de kinderen Lairi, de kinderen Desan, de kinderen Noëba, de kinderen Chaseba, de kinderen Cazera, de kinderen Ozie, de kinderen Phinoë, de kinderen Asara.
32 De kinderen Basthai, de kinderen Assana, de kinderen Mavi, de kinderen Naphisi, de kinderen Acuph, de kinderen Achiba, de kinderen Asub, de kinderen Pharenaces.
33 De kinderen der dienstknechten Salomons, de kinderen Asapphioth, de kinderen Pharera, de kinderen Iejeli, de kinderen Lozon, de kinderen Isdaël, de kinderen Saphni.
34 De kinderen Hagia, de sonen Sachareth, de kinderen Sabie, de kinderen Sarothi, de kinderen Mesaie, de kinderen Gas, de kinderen Addus, de kinderen Suba, de kinderen Apherra, de kinderen Barodis, de kinderen Saphag, de kinderen Allom.
35 Dese alle dienden het Heylighdom, ende waren kinderen der dienstknechten Salomons, dry hondert twee-en-seventigh [in’t getal .]
36 Dese waren opgetrocken van Thermeleth, ende Thelersas: ende haer Overste was Charnathalan ende Aalar.
37 Doch sy en konden hare steden ende geslachten niet verhalen, hoe sy uyt Israël waren. De kinderen Dalan des soons Baënan, de kinderen Nehodan ses hondert twee-en-vijftigh:
38 Ende uyt de Priesteren, die het Priesterschap bedienden, ende welcker [geslachte ] niet en wierdt gevonden, de kinderen Obdie, de kinderen Akbos, de kinderen Iaddu, die Augiam tot een huysvrouwe nam, uyt den dochteren Phaezeldei: ende na sijnen naem is genaemt.
39 Ende als deser geslacht-schrift werdt gesocht in het register, ende niet gevonden en werdt, soo zijn sy van het bedienen des Priester-ampts geweert.
40 Ende Nehemias ende Attarias seyde tot haer, dat sy geen deel en souden hebben aen de geheylighde dingen, tot datter een Overpriester soude opstaen, die aengedaen ware met openbaringe ende waerheydt.
41 Alle de Israëliten nu waren van twaelf jaren ende daer boven, sonder de dienstknechten ende dienstmaeghden twee-en-veertigh duysendt, dry hondert en sestigh.
42 Ende hare knechten ende dienstmaeghden waren seven duysent dry hondert en seven-en-dertigh. De Sangeren ende Sangerssen, twee hondert en vijf-en-veertigh.
43 Kameelen waren vier hondert en vijf-en-dertigh, ende peerden seven duysent ses-en-dertigh, muyl-ezelen twee hondert vijf-en-veertigh, ende ezelen vijf duysent vijf hondert en vijf-en-twintigh.
44 Ende eenige uyt de Overste van hare familien, als sy in den Tempel Godts te Ierusalem nu quamen, beloofden het Huys Godts op te rechten in sijne plaetse, na haer vermogen.
45 Ende te geven tot de heylige schat-kiste der wercken, duysent talenten goudts, ende vijf duysent talenten silvers, ende hondert Priesterlicke kleedingen.
46 Ende de Priesters ende Leviten, ende die van dit volck waren, setteden haer neder te Ierusalem, ende in het landt, ende de heylige Sangers, ende Deurwachters, ende geheel Israël, in hare vlecken.
47 Ende doe nu de sevende maent quam, ende de kinderen Israëls elck in hare wooninge waren, soo zijn sy eendrachtelick vergadert in den voorhof der eerster poorte, die tegen het Oosten was.
48 Ende Iesus de sone Iosedeck, ende sijne broederen de Priesters, met Serubabel de sone Sealthiël ende [sijne broeders ] stonden op,
49 Ende bereydden den Altaer des Godts Israëls, om op den selven brandt-offeren te offeren, volgens het gene in het Boeck Mosis des mans Godts verhaelt staet.
50 Ende sy rechteden den Altaer op in sijne plaetse, hoewel eenige nyt de andere volckeren des lants haer tegen haer vergaderden, om dat sy in vyantschap met haer waren.
51 Want alle de volckeren die op aerde waren, versterckten haer, ende sy offerden offeranden na den tijdt, ende brandt-offeren voor den Heere, namelick het vroegh-offer ende het spade-offer.
52 Ende sy hielden het Feest der Loover-hutten, gelijck in de Wet bevolen was, ende [offerden ] dagelijcks offeranden gelijck het betaemde, ende daer na gedurige offeranden, ende offeranden der Sabbathen, ende der nieuwe maenden, ende aller anderen feest-dagen, voor de gene die geheylight waren.
53 Ende alle die Gode geloften gedaen hadden, van de Nieuwe mane der sevender maent af, begonden Gode offeranden te offeren, ende de Tempel des Heeren en was noch niet gebouwt.
54 Ende sy gaven geldt aen de steenhouwers, ende timmerlieden: ende spijse ende dranck,
55 Ende karren aen de Sidoniers ende Tyriers, op dat sy haer Cederhout van den bergh Libano souden toebrengen, om vlotten over te voeren na de haven van Ioppe, achtervolgens het bevel, dat van Cyro den Koningh van Persen haer was aengeschreven.
56 Ende in het tweede jaer na dat hy tot den Tempel Godts te Ierusalem was gekomen, op de tweede maent, begon Serubabel de sone Sealthiël, ende Iesus de sone Iosedeck, ende hare broederen: ende de Priesteren de Leviten, ende alle die uyt de gevangenisse tot Ierusalem waren gekomen.
57 Ende leyden het fondament van het huys Godts in de nieuwe mane van de tweede maendt, als sy in Iudeen ende Ierusalem waren gekomen:
58 Ende stelden de Leviten, die boven de twintigh jaren waren, over de wercken des Heeren: ende Iesus stont met sijne sonen ende broederen: ende Cadmiël sijn broeder, ende de sone Emadabum: ende de sonen Ioda des soons Eliadad met hare sonen ende broederen: alle dese Leviten, dreven het werck eendrachtelick voort, by de ghene die de wercken maeckten in het Huys des Heeren.
59 Ende de bouwlieden bouwden den Tempel des Heeren, ende de Priesteren stonden in lange kleederen met snarenspel ende basuynen: ende de Leviten de kinderen Asaph met cymbalen.
60 Singende ende lovende den Heere, nae de instellinge Davids des Koninghs Israëls.
61 Ende sy verhieven hare stemmen met gesangen, lovende den Heere, dat sijne goedigheyt ende sijne heerlickheyt is tot in der eeuwigheydt, over geheel Israël.
62 Ende het gantsche volck blies met basuynen, ende riep met grooter stemme, singende den Heere, over de oprechtinge van het Huys des Heeren.
63 Doch eenige uyt den Priesteren ende Leviten, ende Oversten na hare geslachten die ouder waren, ende het huys, dat voor desen was, gesien hadden,
64 [Quamen ] tot deses huys gebouw, met schreijen ende met groot geroep, ende vele met basuynen ende vreughde in grooter stemme.
65 Also dat het volck de basuynen niet wel en hoorde, van wegen het schreijen des volcks, want de schare basuynde seer luyde, alsoo dat sy van verre gehoort wierdt.
66 Ende als de vyanden der stamme Iude ende Benjamin dat hoorden, soo quamen sy om te verstaen, wat dese stemme der basuynen ware.
67 Ende sy verstonden, dat de gene, die uyt de gevangenisse waren gekomen, den Tempel bouwden voor den Heere den Godt Israëls.
68 Ende sy quamen tot Serubabel ende Iesum, ende tot de Overste der geslachten, ende seyden tot haer, Laet ons met u bouwen.
69 Want wy hooren uwen Godt gelijck als ghy, ende doen hem offeranden, van de dagen Asbakaphas des Koninghs van Assyrien af, die ons hier heeft over gebracht.
70 Doe seyden tot haer Zerubabel, ende Iesus, ende de Overste der vaderlicke geslachten Israëls,
71 Het en komt ons ende u niet [te samen ] toe, het huys te bouwen voor den Heere onsen Godt:
72 Maer wy sullen alleene voor den Heere Israëls bouwen, achtervolgens het gene Cyrus de Koningh der Persen ons heeft bevolen.
73 Ende de volckeren dies landts drongen op de gene die in Iudea woonden, ende haer besettende, verhinderden sy haer te bouwen,
74 Ende lagen, ende oploop, ende t’samen-rottingen makende beletteden sy, dat den bouw niet en wierdt voleyndight, alle den tijdt van het leven des Koninghs Cyri: ende wierden alsoo verhindert van den bouw twee jaer langh tot het Koninckrijck Darij toe.