1 Deught is beter als vele nakomelingen, ende sy wort gekroont. 3 De on-echte kinderen en sullen niet bedijen, 6 maer hare ouders beschamen. 8 Welcke de rechte ouderdom is, die men moet eeren. 16 De vrome stervende veroordeelen de levende godtloose. 19 Welcker eynde elendigh is.
1 BEter is het sonder kinderen [te ] zijn, [ende ] deught [te ] hebben: want onsterflickheyt is in de gedachtenisse der selve, dewijle sy beyde by Godt ende by de menschen gekent wort.
2 Als sy tegenwoordigh is, soo volght men haer na: ende gaet sy wech, soo verlanght men na haer: ende in de toekomende eeuwe draeght sy een kroone, ende triumpheert, na dat sy den strijt der prijsen, die onbevleckt zijn, gewonnen heeft.
3 Maer de veel voortteelende menighte der godtloose en sal geen voordeel doen: ende [wat ] uyt on-echte scheuten [voort komt ,] en sal niet diep inwortelen, noch vasten gront setten.
4 Want hoewel sy in de tacken voor eenen tijt weder uytspruyten, [nochtans ] dewijle sy seer loffelick voort komen, sullen sy van den wint beweeght, ende van de kracht der winden uytgewortelt worden.
5 De ontijdige tackskens sullen rontom gebroken worden: ende hare vrucht is onnut, onrijp tot spijse, ende tot niets bequaem.
6 Want kinderen uyt onwettelick byslapen geboren, zijn getuygen der boosheyt tegen hare ouders, wanneer men’se ondervraeght.
7 Maer de rechtveerdige, indien hy vroegh komt te sterven, sal in de ruste zijn.
8 Want de ouderdom is eerlick, niet die van veel tijts is, noch die met een getal van jaren gemeten wort,
9 Maer wijsheyt is den menschen dat [rechte ] grijse hayr: ende een onbevleckt leven is de [rechte ] ouderdom.
10 Die Godt behaeght heeft, is van hem bemint geweest: ende levende onder de sondaren wiert hy wech genomen.
11 Hy wiert wech geruckt op dat de boosheyt sijn verstant niet en soude veranderen, ofte list sijne ziele bedriegen.
12 Want de betooveringe der boosheyt verdonckert het goede: ende omdrijvinge der lust keert een gemoedt om, dat sonder quaet is.
13 In weynigh [tijts ] volmaeckt geworden zijnde, heeft hy lange tijden vervult.
14 Want sijne ziele was den Heere aengenaem, daerom heeft hy gehaest [hem ] uyt het midden der boosheyt [wech te nemen .]
15 Doch de volcken sien het, ende en bedencken het niet, noch en nemen dat selve niet in overlegginge, dat genade ende barmhertigheyt is in sijne Heylige, ende opsicht op sijne uytverkorene.
16 De rechtveerdige die gestorven is, veroordeelt de godtloose die leven: ende de jeught die haestelick voleyndet is, den veeljarigen ouderdom des onrechtveerdigen.
17 Want sy sullen sien het eynde des wijsen, ende niet bedencken wat sy over hem beraetslaeght hebben, ende waer toe hem de Heere versekert heeft.
18 Sy sullen het sien ende niets achten: maer de Heere sal haer uytlacchen.
19 Ende sullen hier na tot eenen schandelicken val zijn, ende tot versmaetheyt onder de doode in eeuwigheyt: want hy sal haer stemmeloos [ende ] voorwaerts over hangende scheuren: ende haer uyt den gront bewegen, ende sy sullen tot den uytersten toe verwoest worden: ende sullen in anghst zijn, ende hare gedachtenisse sal vergaen.
20 Sy sullen in overlegginge harer sonden komen bevreest zijnde: ende hare onrechtveerdige daden sullen tegen haer [staen ,] ende haer overtuygen.