1 Christus beveelt dat de vijfde Sendtbrief geschreven worde aen den Engel der gemeynte van Sardis. 2 dien hy vermaent tot meerder wackerheyt, ende sorghvuldigheyt. 3 of anders dreyght hy over hem te komen als een dief in der nacht. 4 Belooft den genen die hare kleederen niet bevleckt en hebben, dat sy met hem sullen wandelen, ende dat hy haren naem niet en sal uytdoen uyt het boeck des levens. 7 Beveelt daer na den sesten Sendtbrief te schrijven aen den Engel van Philadelphia. 8 dien hy prijst over sijne stantvastigheyt. 9 ende belooft dat Ioden sullen komen aenbidden voor sijne voeten, ende dat hy hem bewaren sal in de versoeckinge. 12 Belooft dat hy den overwinner sal maken tot een pilaer in den tempel Godts, ende een inwoonder des nieuwen Ierusalems. 14 Beveelt eyndelick den sevenden Sendtbrief te schrijven aen den Engel der gemeynte van Laodicea. 15 welckers laeuwigheyt hy berispt, 17 ende ydelen roem ofte waen van rijckdom. 18 Raet hem gout te koopen, dat in het vyer beproeft is, ende kleederen, ende oogensalve. 20 Betuyght dat hy aen de deure klopt, ende belooft den overwinner, dat hy hem sal geven te sitten aen sijne tafel, ende op sijnen throon.
1 ENde schrijft aen den Engel der gemeynte die te Sardis is, Dit seght die de seven Geesten Godts heeft, ende de seven sterren, Ick weet uwe wercken, dat ghy den naem hebt dat ghy leeft, ende ghy zijt doot.
2 Zijt wakende, ende versterckt het overige dat sterven soude: want ick en hebbe uwe wercken niet vol gevonden voor Godt.
3 Gedenckt dan hoe ghy het ontfangen ende gehoort hebt, ende bewaert het, ende bekeert u. Indien ghy dan niet en waket, soo sal ick over u komen als een dief, ende ghy en sult niet weten op wat ure ick over u komen sal.
4 Doch ghy hebt [eenige ] weynige namen oock te Sardis, die hare kleederen niet bevleckt en hebben, ende sy sullen met my wandelen in witte [kleederen :] overmits sy het weerdigh zijn.
5 Die overwint, die sal bekleet worden met witte kleederen: ende ick en sal sijnen name geensins uyt doen uyt het boeck des levens, ende ick sal sijnen name belijden voor mijnen Vader, ende voor sijne Engelen.
6 Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeynten seght.
7 Ende schrijft aen den Engel der gemeynte die in Philadelphia is, Dit seght de Heylige, de Waerachtige, die den sleutel Davids heeft: die opent, ende niemant en sluyt: ende hy sluyt, ende niemant en opent:
8 Ick weet uwe wercken: siet, ick hebbe een geopende deure voor u gegeven, ende niemant en kan die sluyten: want ghy hebt kleyne kracht, ende ghy hebt mijn woort bewaert, ende en hebt mijnen name niet verloochent.
9 Siet, ick geve [u eenige ] uyt de Synagoge des satans, dergene die seggen datse Ioden zijn, ende en zijn ’t niet, maer liegen: siet, ick sal maken, dat sy sullen komen, ende aenbidden voor uwe voeten, ende bekennen dat ick u lief hebbe.
10 Om dat ghy het woort mijner lijdtsaemheyt bewaert hebt, soo sal ick oock u bewaren uyt de ure der versoeckinge, die over de geheele werelt komen sal, om te versoecken die op de aerde woonen.
11 Siet, ick kome haestelick: houdt dat ghy hebt, op dat niemant uwe kroone en neme.
12 Die overwint, ick sal hem maken tot een pilaer in den tempel mijns Godts, ende hy en sal niet meer daer uyt gaen: ende ick sal op hem schrijven den naem mijnes Godts, ende den naem der stadt mijns Godts, [namelick ] des nieuwen Ierusalems, die uyt den hemel van mijnen Godt afdaelt, ende [oock ] mijnen nieuwen naem.
13 Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeynten seght.
14 Ende schrijft aen den Engel van de gemeynte der Laodicensen, Dit seght de Amen, de trouwe ende waerachtige Getuyge, het Begin der scheppinge Godts:
15 Ick weet uwe wercken, dat ghy noch kout en zijt, noch heet: och oft ghy kout waert, ofte heet!
16 Soo dan, om dat ghy laeuw zijt, ende noch kout noch heet, ick sal u uyt mijnen mont spouwen.
17 Want ghy seght, Ick ben rijck, ende verrijckt geworden, ende en hebbe geens dinghs gebreck: ende ghy en weet niet dat ghy zijt elendigh, ende jammerlick, ende arm, ende blint, ende naeckt.
18 Ick rade u dat ghy van my koopt gout beproeft komende uyt het vyer, op dat ghy rijck mooght worden: ende witte kleederen, op dat ghy mooght bekleet worden, ende de schande uwer naecktheyt niet geopenbaert en worde’: ende salft uwe oogen met oogensalve, op dat ghy sien mooght.
19 Soo wie ick lief hebbe, die bestraffe ende kastijde ick: weest dan yverigh, ende bekeert u.
20 Siet, ick sta aen de deure, ende ick kloppe: indien yemant mijne stemme sal hooren, ende de deure open doen, ick sal tot hem in komen, ende ick sal met hem avontmael houden, ende hy met my.
21 Die overwint, ick sal hem geven met my te sitten in mijnen throon, gelijck als ick overwonnen hebbe, ende ben geseten met mijnen Vader in sijnen throon.
22 Wie ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeynte seght.
Vijfde brief: aan Sardis
1 En schrijf aan de engel van de gemeente in Sardis: Dit zegt Hij Die de zeven Geesten van God heeft en de zeven sterren: Ik ken uw werken, en weet dat u de naam hebt dat u leeft, maar u bent dood.
2 Wees waakzaam en versterk het overige dat dreigt te sterven, want Ik heb uw werken niet vol bevonden voor God.
3 Bedenk dan hoe u het hebt ontvangen en gehoord, en houd het vast en bekeer u. Als u dan niet waakzaam bent, zal Ik bij u komen als een dief en u zult beslist niet weten op welk uur Ik bij u zal komen.
4 Maar u hebt ook in Sardis enkele personen die hun kleren niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte kleren , omdat zij het waard zijn.
5 Wie overwint, zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam beslist niet uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.
6 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
Zesde brief: aan Filadelfia
7 En schrijf aan de engel van de gemeente in Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die de sleutel van David heeft, Die opent en niemand sluit, en Hij sluit en niemand opent:
8 Ik ken uw werken. Zie, Ik heb voor uw ogen een geopende deur gegeven en niemand kan die sluiten, want u hebt weinig kracht en toch hebt u Mijn Woord in acht genomen en Mijn Naam niet verloochend.
9 Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge van de satan, van hen die zeggen dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen. Zie, Ik zal maken dat zij komen en aan uw voeten aanbidden en erkennen dat Ik u liefheb.
10 Omdat u het woord van Mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, die over heel de wereld komen zal, om hen die op de aarde wonen te verzoeken.
11 Zie, Ik kom spoedig. Houd vast wat u hebt, opdat niemand uw kroon zal wegnemen.
12 Wie overwint, hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel, bij Mijn God vandaan, en Mijn nieuwe Naam.
13 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
Zevende brief: aan Laodicea
14 En schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicea: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige, het begin van Gods schepping:
15 Ik ken uw werken, en weet dat u niet koud en niet heet bent. Was u maar koud of heet!
16 Maar omdat u lauw bent en niet koud en ook niet heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen.
17 Want u zegt: Ik ben rijk en steeds rijker geworden en heb aan niets gebrek, maar u weet niet dat juist u ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt bent.
18 Ik raad u aan dat u van Mij goud koopt, gelouterd door het vuur, opdat u rijk wordt, en witte kleren, opdat u bekleed bent en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt. En zalf uw ogen met ogenzalf, opdat u zult kunnen zien.
19 Ieder die Ik liefheb, wijs Ik terecht en bestraf Ik. Wees dan ijverig en bekeer u.
20 Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem gebruiken, en hij met Mij.
21 Wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb.
22 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.