1 Den Apostel wort voorder getoont eene riviere van het water des levens, op welcker oever de boom des levens geplant was. 3 Eenige andere eygenschappen des inwoonders des nieuwen Ierusalems worden beschreven. 6 Na het welcke het besluyt wort gemaeckt, met een betuyginge van de waerheyt ende vastigheyt deser gesichten ende prophetien. 8 Ioannis valt wederom neder voor de voeten des Engels, ende wort andermael daer over bestraft. 10 Waer na hy bevel ontfanght, dat hy de woorden deses boecks niet en sal verzegelen, hoewel eenige die sullen misbruycken tot harer swaerder straffe. 13 Christus verklaert dat hy is de Alpha ende Omega , ende spreeckt die saligh die sijne geboden houden: ende die onsaligh die grouwelen bedrijven. 16 ende betuyght dat hy sijnen Engel heeft gesonden om dese Openbaringe aen sijne gemeynte te doen. 17 De Bruydt Christi verlanght na sijne komste. 18 Waer na dese Openbaringe wort besloten met een dreygement tegen de gene die hier yet souden toe ofte afdoen. 20 Christus betuyght wederom dat hy haest komen sal: ende Ioannes besluyt sijn boeck met de Apostolische groete.
1 ENde hy toonde my een suyvere riviere van het water des levens, klaer als crystal, voort komende uyt den throon Gods, ende des Lams.
2 In het midden van hare strate, ende op de een ende de ander zijde der riviere was de boom des levens, voortbrengende twaelf vruchten, van maent tot maent gevende sijne vrucht: ende de bladeren des booms waren tot genesinge der Heydenen.
3 Ende geen vervloeckinge en salder meer tegen [yemant ] zijn: ende de throon Godts ende des Lams sal daer in zijn, ende sijne dienstknechten sullen hem dienen:
4 Ende sullen sijn aengesichte sien, ende sijnen naem sal op hare voorhoofden zijn.
5 Ende aldaer en sal geen nacht zijn, ende sy en sullen geen keersse noch licht der sonne van noode hebben: want de Heere Godt verlichtse: ende sy sullen als Koningen heerschen in alle eeuwigheyt.
6 Ende hy seyde tot my, Dese woorden zijn getrouw ende waerachtigh: ende de Heere de Godt der heylige Propheten heeft sijnen Engel gesonden, om sijnen dienstknechten te toonen het gene haest moet geschieden.
7 Siet, ick kome haestelick: saligh is hy die de woorden der prophetie deses boecks bewaert.
8 Ende ick Ioannes ben de gene die dese dingen gesien ende gehoort hebbe. Ende doe ick’se gehoort ende gesien hadde, viel ick [neder ] om aen te bidden voor de voeten des Engels, die my dese dingen toonde.
9 Ende hy seyde tot my, Siet dat ghy het niet [en doet :] want ick ben uwe mededienstknecht, ende uwer broederen der Propheten, ende der gene die de woorden deses boecks bewaren. Aenbidt Godt.
10 Ende hy seyde tot my, En verzegelt de woorden der prophetie deses boecks niet: want de tijt is na by.
11 Die onrecht doet, dat hy noch onrecht doe: ende die vuyl is, dat hy noch vuyl worde: ende die rechtveerdigh is, dat hy noch gerechtveerdight worde: ende die heyligh is, dat hy noch geheylight worde.
12 Ende siet, ick kome haestelick: ende mijnen loon is met my, om een yegelick te vergelden, gelijck sijn werck sal zijn.
13 Ick ben de Alpha ende de Omega, het begin ende het eynde, de eerste ende de laetste.
14 Saligh zijnse die sijne geboden doen, op dat hare macht zy aen den boom des levens, ende sy door de poorten mogen ingaen in de stadt.
15 Maer buyten sullen zijn de honden, ende de toovenaers, ende de hoereerders, ende de dootslagers, ende de afgodendienaers, ende een yegelick die de leugen lief heeft ende doet.
16 Ick Iesus hebbe mijnen Engel gesonden, om u-lieden dese dingen te getuygen in de gemeynten. Ick ben de wortel ende het geslachte Davids, de blinckende morgensterre.
17 Ende de Geest ende de Bruydt seggen, Komt. Ende die het hoort, segge, Komt. Ende die dorst heeft, kome: ende die wil, neme het water des levens om niet.
18 Want ick betuyge aen een yegelick die de woorden der prophetie deses boecks hoort, indien yemant tot dese dingen toedoet, Godt sal over hem toedoen de plagen die in dit boeck geschreven zijn:
19 Ende indien yemant afdoet van de woorden des boecks deser prophetie, Godt sal sijn deel afdoen uyt het boeck des levens, ende uyt de heylige stadt, ende [uyt ] het gene in dit boeck geschreven is.
20 Die dese dingen getuyght, seght, Ia ick kome haestelick. Amen. Ia komt Heere Iesu.
21 De genade onses Heeren Iesu Christi [zy ] met u allen. Amen.
Eynde der Openbaringe JOANNIS, ende oock des geheelen NIEUWEN TESTAMENTS.T’AMSTELDAM,Gedruckt By de Weduwe wijlen Paulus van Ravesteyn.ANNO M. D. C. LVII.Eynde van het Register des NIEUVVEN TESTAMENTS.
De rivier van levend water
1 En hij liet mij een zuivere rivier zien, van het water des levens, helder als kristal, die uit de troon van God en van het Lam kwam.
2 In het midden van haar straat en aan de ene en de andere zijde van de rivier bevond zich de Boom des levens, die twaalf vruchten voortbrengt – van maand tot maand geeft Hij Zijn vrucht. En de bladeren van de boom zijn tot genezing van de heidenvolken.
3 En geen enkele vervloeking zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daar zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen,
4 en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofd zijn.
5 En daar zal geen nacht zijn, en zij hebben geen lamp en ook geen zonlicht nodig, want de Heere God verlicht hen. En zij zullen als koningen regeren in alle eeuwigheid.
Waarschuwingen en beloften
6 En hij zei tegen mij: Deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig. En de Heere, de God van de heilige profeten, heeft Zijn engel gezonden om Zijn dienstknechten te laten zien wat met spoed moet gebeuren.
7 En zie, Ik kom spoedig. Zalig is hij die de woorden van de profetie van dit boek in acht neemt.
8 En ik, Johannes, ben het die deze dingen gezien en gehoord heeft. En toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neer om te aanbidden voor de voeten van de engel die mij deze dingen liet zien.
9 En hij zei tegen mij: Pas op dat u dat niet doet ! Want ik ben een mededienstknecht van u en van uw broeders, de profeten, en van hen die de woorden van dit boek in acht nemen. Aanbid God.
10 En hij zei tegen mij: Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij.
11 Wie onrecht doet, laat hij nog meer onrecht doen. En wie vuil is, laat hij nog vuiler worden. En wie rechtvaardig is, laat hij nog meer gerechtvaardigd worden. En wie heilig is, laat hij nog meer geheiligd worden.
Christus bevestigt Zijn Woord
12 En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn.
13 Ik ben de Alfa, en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste.
14 Zalig zijn zij die Zijn geboden doen, zodat zij recht mogen hebben op de Boom des levens, en opdat zij door de poorten de stad mogen binnengaan.
15 Maar buiten bevinden zich de honden, de tovenaars, de ontuchtplegers, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder die de leugen liefheeft en doet.
16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden om bij u in de gemeenten van deze dingen te getuigen. Ik ben de Wortel en het Nageslacht van David, de blinkende Morgenster.
17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; en laat hij die wil, het water des levens nemen, voor niets.
18 Want ik getuig aan ieder die de woorden van de profetie van dit boek hoort: Als iemand iets aan deze dingen toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek geschreven zijn.
19 En als iemand afdoet van de woorden van het boek van deze profetie, zal God zijn deel afdoen van het boek des levens, en van de heilige stad, van de dingen die in dit boek geschreven zijn.
20 Hij Die van deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen. Ja, kom, Heere Jezus!
21 De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.