De Propheet spreeckt in desen Psalm van de heerlickheyt der gemeynte Godes: mitsgaders van den aenwas, ende uytbreydinge der selver onder de Heydenen door de komste Christi .
1 EEn Psalm, een Liedt voor de kinderen van Korah. Sijn grontslagh is op de bergen der heyligheyt.
2 De HEERE bemint de poorten Zions boven alle wooningen Iacobs.
3 Seer heerlicke dingen worden van u gesproken, O stadt Godes, Sela!
4 Ick sal Rahab ende Babel vermelden, onder de gene die my kennen: Siet de Philistijn, ende de Tyrier, met den Moor, dese is aldaer geboren.
5 Ende van Zion sal geseyt worden, Die ende die is daer in geboren: ende de Alderhooghste selve, salse bevestigen.
6 De HEERE salse reeckenen in ’t opschrijven der volcken: [seggende ,] Dese is aldaer geboren, Sela!
7 Ende de sangers, gelijck de speellieden, [mitsgaders ] alle mijne fonteynen, sullen binnen u zijn.
De heerlijkheid van Sion
1 Een psalm, een lied van de zonen van Korach.

Zijn fundament rust op de heilige bergen.
2 De HEERE heeft de poorten van Sion lief
boven alle woningen van Jakob.
3 Zeer heerlijke dingen worden over u gesproken,
stad van God! Sela

4 Ik noem Rahab en Babel onder wie Mij kennen;
zie, de Filistijn en de Tyriër, met de Cusjiet:
die zijn daar geboren.
5 Van Sion wordt gezegd:
Man voor man is erin geboren.
De Allerhoogste Zelf doet haar standhouden.

6 De HEERE telt hen erbij ,
wanneer Hij de volken opschrijft,
en zegt : Deze is daar geboren. Sela
7 De zangers evenals zij die in reien dansen, zingen :
Al mijn bronnen zijn in u!