De gemeynte bidt met vertrouwen, dat Godts Rijck in Christo onder de Heydenen uytgebreyt, ende met allen geestelicken ende lichamelicken zegen moge worden begenadight.
1 EEn Psalm, een Liedt: voor den Oppersanghmeester, op Neginoth.
2 Godt zy ons genadigh, ende zegene ons: hy doe sijn aenschijn aen ons lichten, Sela!
3 Op dat men op der aerden uwen wegh kenne; onder alle Heydenen u heyl.
4 De volcken sullen u, O Godt, loven: de volcken, al te mael, sullen u loven.
5 De natien sullen haer verblijden, ende juychen, om dat ghy de volcken sult richten [in ] rechtmatigheyt: ende de natien op der aerden, die sult ghy leyden, Sela!
6 De volcken sullen u, O Godt, loven: de volcken, al te mael, sullen u loven.
7 De aerde geeft haer gewas: Godt, onse Godt, sal ons zegenen.
8 Godt sal ons zegenen: ende alle eynden der aerde sullen hem vreesen.
De volken zullen God loven
1 Een psalm, een lied, voor de koorleider, bij snarenspel.

2 God zij ons genadig en zegene ons;
Hij doe Zijn aangezicht over ons lichten. Sela
3 Dan zal men op de aarde Uw weg kennen,
onder alle heidenvolken Uw heil.
4 De volken zullen U, o God, loven;
de volken zullen U loven, zij allen.

5 De natiën zullen zich verblijden en juichen,
omdat U de volken rechtvaardig zult oordelen;
de natiën op de aarde zult U leiden. Sela
6 De volken zullen U, o God, loven;
de volken zullen U loven, zij allen.

7 De aarde heeft haar opbrengst gegeven;
God, onze God, zegent ons.
8 God zegent ons
en alle einden der aarde zullen Hem vrezen.