De vastigheyt der gener die op den Heere vertrouwen: Een gebedt voor de Godtsalige, ende tegen de godtloose.
1 EEn Liedt Hammaaloth. Die op den HEERE vertrouwen, zijn als de bergh Zions, [die ] niet en wankelt, [maer ] blijft in eeuwigheyt.
2 Rontom Ierusalem zijn bergen: alsoo is de HEERE rontom sijn volck, van nu aen tot in der eeuwigheyt.
3 Want de scepter der godtloosheyt en sal niet rusten op het lot der rechtveerdigen: op dat de rechtveerdige hare handen niet uyt en strecken tot onrecht.
4 HEERE, doet den goeden wel, ende den genen die oprecht zijn in hare herten.
5 Maer die haer neygen [tot ] hare kromme wegen, die sal de HEERE wech doen gaen met de werckers der ongerechtigheyt: Vrede sal over Israël zijn.
Onwankelbaar vertrouwen
1 Een pelgrimslied.

Wie op de HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion,
die niet wankelt, maar voor eeuwig blijft.
2 Rondom Jeruzalem zijn bergen,
zo is de HEERE rondom Zijn volk,
van nu aan tot in eeuwigheid.

3 Want de scepter van de goddeloosheid zal niet voorgoed rusten
op het erfdeel van de rechtvaardigen;
opdat de rechtvaardigen hun handen
niet uitstrekken naar onrecht.

4 Doe goed, HEERE, aan wie goed zijn
en aan hen die oprecht zijn in hun hart.
5 Maar wie zich neigen tot kronkelwegen,
zal de HEERE doen verdwijnen,
met hen die onrecht bedrijven.

Vrede over Israël!