David, vernemende de spotterijen sijner vervolgeren, die haer tijtverdrijf maeckten van sijn droevigh vluchten ende swerven, neemt toevlucht tot Godt, ende verklaert sijn geloove van Godts voorsichtigheyt, die beyde, vromen ende godtloosen, siet, proeft, ende richten sal.
1 [EEn Psalm ] Davids, voor den Oppersanghmeester. Ick betrouwe op den HEERE; hoe seght ghylieden tot mijne ziele; Swerft henen [na ] u-lieder geberghte, [als ] een vogel?
2 Want, siet, de godtloose spannen den boge, sy schicken hare pijlen op de peze, om in donckeren te schieten na de oprechte van herten.
3 Sekerlick de fondamenten worden omgestooten: wat heeft de rechtveerdige bedreven?
4 De HEERE is in het palleys sijner heyligheyt, des HEEREN throon is in den hemel; sijne oogen aenschouwen, sijne oogenleeden proeven de menschen kinderen.
5 De HEERE proeft den rechtveerdigen; maer den godtloosen, ende dien die gewelt lief heeft, haett sijne ziele.
6 Hy sal op de godtloose regenen stricken, vyer, ende swevel, ende een geweldige stormwint sal het deel hares bekers zijn.
7 Want de HEERE is rechtveerdigh, hy heeft gerechtigheden lief; sijn aengesicht aenschouwt den oprechten.
Vertrouwen op God
1 Een psalm van David, voor de koorleider.

Ik heb tot de HEERE de toevlucht genomen.
Hoe kunt u dan zeggen tegen mijn ziel:
Vlucht weg naar uw bergen, als een vogel!
2 Want zie, de goddelozen spannen de boog,
zij leggen hun pijlen op de pees
om in het donker te schieten op de oprechten van hart.
3 Voorzeker, de fundamenten worden omvergehaald!
Wat kan de rechtvaardige dan doen?

4 De HEERE is in Zijn heilig paleis,
de troon van de HEERE staat in de hemel;
Zijn ogen doorzien,
Zijn blikken beproeven de mensenkinderen.

5 De HEERE beproeft de rechtvaardige,
maar Zijn ziel haat de goddeloze en wie geweld liefheeft.
6 Hij zal op de goddelozen valstrikken, vuur en zwavel doen regenen.
Een verschroeiende storm wind zal het deel van hun beker zijn.
7 Want de HEERE is rechtvaardig,
Hij heeft rechtvaardige daden lief.
De oprechten zullen Zijn aangezicht aanschouwen.