1 Christus geneest vele siecken. 3 beantwoort de vrage van den scheydtbrief. 9 leert dat de getrouwde niet en mogen scheyden dan om hoererije. 11 ende dat de gave der onthoudinge niet alleen gegeven en wort. 13 Beveelt dat de kinderen tot hem komen, ende zegentse. 16 Antwoort eenen jongelingh op sijne vrage wat hy moet doen om het eeuwigh leven te verkrijgen. 23 Hoe swaerlick de rijcke in’t Koninckrijck der hemelen komen. 27 wat vergeldinge ontfangen sullen, die het hare om Christi wille verlaten.
1 ENde het geschiedde, doe Iesus dese woorden ge-eyndight hadde, dat hy vertrock van Galilea, ende quam over de Iordaen, in de lantpalen van Iudea.
2 Ende vele scharen volghden hem, ende hy genas’se aldaer.
3 Ende de Pharizeen quamen tot hem, versoeckende hem, ende seggende tot hem, Is het een mensche geoorloft sijn wijf te verlaten om allerley oorsake?
4 Doch hy antwoordende seyde tot haer, En hebt ghy niet gelesen, die van den beginne [den mensche ] gemaeckt heeft, dat hy’se gemaeckt heeft man ende wijf.
5 Ende geseght heeft, Daerom sal een mensche vader ende moeder verlaten, ende sal sijnen wijve aenhangen, ende die twee sullen tot een vleesch zijn?
6 Alsoo dat sy niet meer twee en zijn, maer een vleesch. ’t Gene dan Godt te samen gevoeght heeft en scheyde de mensche niet.
7 Sy seyden tot hem, Waerom heeft dan Moses geboden eenen scheydbrief te geven, ende haer te verlaten?
8 Hy seyde tot haer, Moses heeft van wegen de hardigheyt uwer herten u toegelaten uwe wijven te verlaten: Maer van den beginne en is het alsoo niet geweest.
9 Maer ick segge u, dat soo wie sijn wijf verlaet anders dan om hoererije ende een ander trouwt [die ] doet overspel, ende die de verlatene trouwt, doet [oock ] overspel.
10 Sijne discipelen seyden tot hem, Indien de sake des menschen met den wijve alsoo staet, soo en is het niet oorbaer te trouwen.
11 Doch hy seyde tot haer, Alle en vatten dit woort niet, maer dien het gegeven is.
12 Want daer zijn gesnedene, die uyt moeders lijve alsoo geboren zijn: ende daer zijn gesnedene die van de menschen gesneden zijn: ende daer zijn gesnedene die haer selven gesneden hebben om het Koninckrijck der hemelen. Die [dit ] vatten kan, vatte [het: ]
13 Doe wierden kinderkens tot hem gebracht, op dat hy de handen haer soude opleggen, ende bidden: ende de discipelen bestraften deselve.
14 Maer Iesus seyde, Laet af van de kinderkens, ende en verhindert haer niet tot my te komen: want der sulcken is het Koninckrijck der hemelen.
15 Ende als hy haer de handen opgeleght hadde, vertrock hy van daer.
16 Ende siet daer quam een tot hem, ende seyde tot hem, Goede meester, wat sal ick goets doen, op dat ick het eeuwige leven hebbe?
17 Ende hy seyde tot hem, Wat noemt ghy my goet? Niemant en is goet dan een, [namelick ] Godt. Doch wilt ghy in het leven ingaen, onderhoudt de geboden.
18 Hy seyde tot hem, Welcke? Ende Iesus seyde, [dese: ] Ghy en sult niet dooden: Ghy en sult geen overspel doen: Ghy en sult niet stelen: Ghy en sult geen valsche getuygenisse geven.
19 Eert uwen vader ende moeder: ende, Ghy sult uwen naesten lief hebben, als u selven.
20 De jongelingh seyde tot hem, Alle dese dingen hebbe ick onderhouden van mijne jonckheyt af: Wat gebreeckt my noch?
21 Iesus seyde tot hem, Soo ghy wilt volmaeckt zijn, gaet henen, verkoopt wat ghy hebt, ende geeft het den armen, ende ghy sult eenen schat hebben in den hemel: ende komt herwaers, volght my.
22 Als nu de jongelingh dit woort hoorde, gingh hy bedroeft wech: want hy hadde vele goederen.
23 Ende Iesus seyde tot sijne discipelen, Voorwaer ick segge u, dat een rijcke swaerlick in het Koninckrijck der hemelen sal in gaen.
24 Ende wederom segge ick u, Het is lichter dat een kemel ga door de ooge van een naelde, dan dat een rijcke inga in het Koninckrijck Godts.
25 Sijne discipelen nu [dit ] hoorende wierden seer verslagen, seggende, Wie kan dan saligh worden?
26 Ende Iesus [haer ] aensiende seyde tot haer, By de menschen is dat onmogelick, maer by Godt zijn alle dingen mogelick.
27 Doe antwoordde Petrus ende seyde tot hem, Siet, wy hebben alles verlaten, ende zijn u gevolght: wat sal ons dan gewerden?
28 Ende Iesus seyde tot haer, Voorwaer ick segge u, dat ghy die my gevolght zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Sone des menschen sal geseten zijn op den throon sijner heerlickheyt, [dat ] ghy oock sult sitten op twaelf throonen, oordeelende de twaelf geslachten Israëls.
29 Ende soo wie sal verlaten hebben huysen, of broeders, of susters, of vader, of moeder, of wijf, of kinderen, of ackers, om mijns naems wille, [die ] sal hondertvout ontfangen, ende het eeuwige leven be-erven.
30 Maer vele eerste sullen de laetste zijn, ende [vele ] laetste de eerste.
De heiligheid van het huwelijk
1 En het gebeurde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat Hij uit Galilea vertrok en over de Jordaan naar het gebied van Judea ging.
2 En een grote menigte volgde Hem, en Hij genas hen daar.
3 En de Farizeeën kwamen naar Hem toe om Hem te verzoeken en zeiden tegen Hem: Is het een man toegestaan zijn vrouw om allerlei redenen te verstoten?
4 En Hij antwoordde en zei tegen hen: Hebt u niet gelezen dat Hij Die de mens gemaakt heeft, hen van het begin af mannelijk en vrouwelijk gemaakt heeft,
5 en gezegd heeft: Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en die twee zullen tot één vlees zijn,
6 zodat zij niet meer twee zijn, maar één vlees? Dus, wat God samengevoegd heeft, laat de mens dat niet scheiden.
7 Zij zeiden tegen Hem: Waarom heeft Mozes dan geboden een echtscheidingsbrief te geven en haar te verstoten?
8 Hij zei tegen hen: Mozes heeft vanwege de hardheid van uw hart u toegestaan uw vrouw te verstoten; maar van het begin af is het zo niet geweest.
9 Maar Ik zeg u: Wie zijn vrouw verstoot anders dan om hoererij en met een ander trouwt, die pleegt overspel, en wie met de verstotene trouwt, pleegt ook overspel.
10 Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Als de zaak van de man met de vrouw er zo voor staat, is het beter niet te trouwen.
11 Maar Hij zei tegen hen: Niet allen vatten dit woord, maar alleen zij aan wie het gegeven is.
12 Want er zijn ontmanden die uit de moederschoot zo geboren zijn; en er zijn ontmanden die door de mensen ontmand zijn; en er zijn ontmanden die zichzelf ontmand hebben om het Koninkrijk der hemelen. Wie dit vatten kan, laat die het vatten.
Jezus zegent de kinderen
13 Toen werden kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij de handen op hen zou leggen en zou bidden; maar de discipelen bestraften hen.
14 Maar Jezus zei: Laat de kinderen begaan en verhinder hen niet bij Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen.
15 En nadat Hij de handen op hen gelegd had, vertrok Hij vandaar.
De rijke jongeman
16 En zie, er kwam iemand naar Hem toe en die zei tegen Hem: Goede Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te hebben?
17 Hij zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God. Maar wilt u tot het leven ingaan, neem dan de geboden in acht.
18 Hij zei tegen Hem: Welke? Jezus zei: U zult niet doden; u zult geen overspel plegen; u zult niet stelen; u zult geen vals getuigenis afleggen;
19 eer uw vader en moeder; en: u zult uw naaste liefhebben als uzelf.
20 De jongeman zei tegen Hem: Al deze dingen heb ik in acht genomen van mijn jeugd af; wat ontbreekt mij nog?
21 Jezus zei tegen hem: Als u volmaakt wilt zijn, ga dan heen, verkoop wat u hebt, en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan en volg Mij.
22 Toen de jongeman dit woord gehoord had, ging hij bedroefd weg, want hij had veel bezittingen.
23 Jezus zei tegen Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u dat een rijke moeilijk het Koninkrijk der hemelen kan binnengaan.
24 Nogmaals zeg Ik u: Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.
25 Toen Zijn discipelen dit hoorden, stonden zij versteld en zeiden: Wie kan dan zalig worden?
26 Maar Jezus keek hen aan en zei tegen hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.
27 Toen antwoordde Petrus en zei tegen Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?
28 En Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen.
29 En al wie huizen of broers of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers zal verlaten hebben omwille van Mijn Naam, die zal honderdvoudig ontvangen en het eeuwige leven beërven.
30 Maar veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten.