Iosua oudt geworden zijnde vergadert gantsch Israël, ende verhaelt hoe wonderbaerlick dat Godt voor sijn volck gestreden, ende de landen der overwonnene volckeren haer ter erffenisse gegeven heeft, ver s 1, et c. Daerom vermaent hy’se neerstigh te zijn in het onderhouden van de wet door Mose beschreven, 6. Ende haer te wachten van in te gaen, ende haer te vermengen met de afgoderije der Heydenen, 7. Hen voorstellende de weldaden die sy van Godt hadden ontfangen, ende noch ontfangen souden, 9. met dreyginge der straffen Godes, soo sy den Heere verlaten souden, 11.
1 ENde ’t geschiedde na vele dagen, na dat de HEERE Israël ruste gegeven hadde van alle sijne vyanden rontom henen: ende Iosua oudt geworden [ende ] wel bedaeght was:
2 Soo riep Iosua gantsch Israël, hare Oudtste, ende hare Hoofden, ende hare Richters, ende hare Amptlieden: ende hy seyde tot haer, Ick ben oudt geworden, [ende ] wel bedaeght.
3 Ende ghylieden hebt gesien alles wat de HEERE uwe Godt gedaen heeft allen desen volckeren voor u aengesichte: Want de HEERE uwe Godt selve is het die voor u gestreden heeft.
4 Siet ick hebbe u dese overige volckeren door het lot doen toevallen, ten erfdeele uwen stammen, van de Iordane af, met alle de volcken die ick uytgeroeyt hebbe, ende tot de groote zee tegen den ondergangh der sonne.
5 Ende de HEERE uwe Godt selve salse uytstooten voor u-lieder aengesichte, ende hy salse van voor u-lieder aengesichte verdrijven; ende ghy sult haer lant erflick besitten, gelijck als de HEERE uwe Godt tot u gesproken heeft.
6 Soo weest seer sterck om te bewaren ende om te doen alles dat geschreven is in het wetboeck Mose: op dat ghy daer niet van af en wijckt ter rechter noch ter slincker hant.
7 Dat ghy niet in en gaet tot dese volckeren, dese die over gebleven zijn by u-lieden: gedenckt oock niet aen den name harer goden, noch en doet’er niet by sweeren, noch en dientse niet, noch en buyght u voor die niet.
8 Maer den HEERE uwen Godt sult ghy aenhangen: gelijck als ghy tot op desen dagh gedaen hebt.
9 Want de HEERE heeft van u aengesichte verdreven groote ende machtige volkeren: ende u aengaende, niemant heeft voor u aengesichte bestaen, tot op desen dagh toe.
10 Een eenigh man onder u salder duysent jagen: want het is de HEERE uwe Godt selve die voor u strijt, gelijck als hy u gesproken heeft.
11 Daerom bewaert uwe zielen neerstelick, dat ghy den HEERE uwen Godt lief hebbet.
12 Want soo ghy eenighsins afkeert ende het overige deser volckeren aenhanght, deser die by u over gebleven zijn: ende u met haer verswagert, ende ghy tot haer sult in gaen, ende sy tot u:
13 Wetet voorseker, dat de HEERE uwe Godt niet voortvaren en sal dese volcken van voor u aengesicht te verdrijven: maer sy sullen u-lieden zijn tot een strick, ende tot een net, ende tot een geessel aen uwe zijden, ende tot doornen in uwe oogen, tot dat ghy omme komt van dit goede lant, het welck u de HEERE uwe Godt gegeven heeft.
14 Ende siet, ick ga heden in den wegh der gantscher aerde: ende ghy weet in u gantsch herte, ende in uwe gantsche ziele, datter niet een eenigh woort gevallen en is van alle die goede woorden welcke de HEERE uwe Godt over u gesproken heeft, sy zijn u alle overkomen, daer en is van de selve niet een eenigh woort gevallen.
15 Ende het sal geschieden, gelijck als alle die goede dingen over u gekomen zijn, die de HEERE uwe Godt tot u gesproken heeft: alsoo sal de HEERE over u komen laten alle die quade dingen, tot dat hy u verdelge van desen goeden lande, het welck u de HEERE uwe Godt gegeven heeft.
16 Wanneer ghy ’t verbont des HEEREN uwes Godts overtreedt, dat hy u geboden heeft, ende ghy henen gaet ende dient andere goden, ende u voor deselve neder buyght: soo sal de toorn des HEEREN over u ontsteken, ende ghy sult haestelick omkomen van ’t goede lant het welck hy u gegeven heeft.
De vermaning van Jozua aan de oudsten
1 Het gebeurde na vele dagen, nadat de HEERE Israël rust gegeven had van al zijn vijanden van rondom, en Jozua oud en op dagen gekomen was,
2 dat Jozua heel Israël, zijn oudsten, zijn stamhoofden, zijn rechters en zijn beambten bijeen riep. Hij zei tegen hen: Ík ben oud geworden en op dagen gekomen,
3 en ú hebt alles gezien wat de HEERE, uw God, voor uw ogen gedaan heeft aan al deze volken, want de HEERE, uw God Zelf is het Die voor u gestreden heeft.
4 Zie, ik heb deze overgebleven volken, samen met al de volken die ik uitgeroeid heb, vanaf de Jordaan tot aan de Grote Zee, waar de zon ondergaat, aan u door het lot doen toevallen als erfelijk bezit voor uw stammen.
5 En de HEERE uw God Zelf zal hen van voor uw ogen verjagen, en Hij zal hen van voor uw ogen verdrijven, en u zult hun land in bezit nemen, zoals de HEERE, uw God, tot u gesproken heeft.
6 Wees daarom zeer sterk door alles wat geschreven is in het wetboek van Mozes, in acht te nemen en na te leven, zodat u daarvan niet afwijkt, naar rechts of naar links,
7 en zodat u zich niet inlaat met deze volken, deze hier die bij u overgebleven zijn. U mag niet aan de naam van hun goden denken en er niet bij laten zweren. U mag ze niet dienen en u er niet voor neerbuigen.
8 Maar u moet zich aan de HEERE, uw God, vasthouden, zoals u tot op deze dag gedaan hebt.
9 De HEERE heeft immers grote en machtige volken van voor uw ogen verdreven. En wat u betreft: niemand heeft tegenover u stand kunnen houden tot op deze dag.
10 Eén man uit u zal er duizend achtervolgen, want het is de HEERE, uw God, Zelf Die voor u strijdt, zoals Hij tot u gesproken heeft.
11 Wees daarom, omwille van uw leven, zeer op uw hoede dat u de HEERE, uw God, liefhebt.
12 Want als u zich op enigerlei wijze hiervan afkeert en u vastklampt aan de rest van deze volken, deze hier die bij u overgebleven zijn, en u huwelijksbanden met hen aangaat, en u zich met hen zult inlaten en zij met u,
13 weet dan zeker dat de HEERE, uw God, niet zal doorgaan met het verdrijven van deze volken uit hun bezit van voor uw ogen . Maar zij zullen een strik en een val voor u zijn, een gesel op uw zijden en prikkels in uw ogen, tot u verdwenen bent uit dit goede land, dat de HEERE, uw God, u gegeven heeft.
14 En zie, ik ga heden de weg van heel de aarde, en u weet met heel uw hart en met heel uw ziel dat er geen enkel woord van al de goede woorden die de HEERE, uw God, over u gesproken heeft, onvervuld gebleven is. Alles is uitgekomen voor u, geen enkel woord ervan is onvervuld gebleven.
15 En zoals al die goede dingen u overkomen zijn, die de HEERE, uw God, tot u gesproken heeft, zo zal het ook gebeuren dat de HEERE al die kwade dingen over u zal laten komen, totdat Hij u weggevaagd heeft uit dit goede land, dat de HEERE, uw God, u gegeven heeft.
16 Als u het verbond van de HEERE, uw God, dat Hij u geboden heeft, overtreedt, en andere goden gaat dienen en u daarvoor neerbuigt, dan zal de toorn van de HEERE over u ontbranden en zult u spoedig verdwenen zijn uit het goede land dat Hij u gegeven heeft.