Het lot der stamme Simeons valt in het lant der stamme Iuda, ver s 1, et c. Dewijle het lot der stamme Iuda te groot was, 9. Het derde lot voor de kinderen Zebulons, 10. Het vierde voor de kinderen Issaschar, 17. Het vijfde voor Aser, 24. Het seste voor Naphthali, 32. Het sevende voor Dan, 47. De kinderen Israëls geven Iosua tot een erfdeel Thimnath-Serah, 49. Het uytdeelen des beloofden lants neemt een eynde, 51.
1 DAer na gingh het tweede lot uyt voor Simeon, voor de stamme der kinderen Simeons na hare huysgesinnen: ende haer erfdeel was in het midden des erfdeels der kinderen Iuda.
2 Ende sy hadden in haer erfdeel Beër-Seba, ende Seba, ende Molada,
3 Ende Hazar-Sual, ende Bala, ende Azem.
4 Ende Eltholad, ende Bethul, ende Horma.
5 Ende Ziklag, ende Beth-hammarchaboth, ende Hazar-Susa,
6 Ende Beth-Lebaoth, ende Saruhen, dertien steden, ende hare dorpen.
7 Ain, Rimmon, ende Ether, ende Asan: vier steden, ende hare dorpen.
8 Ende alle de dorpen die rontom dese steden waren, tot Baalath-Beër, [dat is ] Ramath tegen ’t Zuyden: dit is het erfdeel der stamme der kinderen Simeons na hare huysgesinnen.
9 Der kinderen Simeons erfdeel is onder het snoer der kinderen Iuda: want het erfdeel der kinderen Iuda was te groot voor hen, daerom erfden de kinderen Simeons in ’t midden hares erfdeels.
10 Daer na quam het derde lot op voor de kinderen Zebulon, na hare huysgesinnen: ende de lantpale hares erfdeels was tot aen Sarid.
11 Ende hare lantpale gaet opwaerts na den Westen, ende Marala, ende reyckt tot Dabbaseth: Ende reyckt tot aen de beke die voor aen Iockneam is.
12 Ende sy wendet haer van Sarid oostwaerts tegen den opgangh der sonne, tot de lantpale van Chisloth-Thabor: ende sy komt uyt te Dobrath, ende gaet opwaerts na Iaphia.
13 Ende van daer gaetse oostwaerts door na den opgangh, na Gath-Hepher, te Eth-Cazin: ende sy komt uyt te Rimmon Methoar, het welck is Nea.
14 Ende dese lantpale keert haer om tegen het Noorden na Hannathon: ende hare uytgangen zijn het dal van Iiphtah-El.
15 Ende Kattath, ende Nahalal, ende Simron, ende Idala, ende Bethlehem: twaelf steden ende hare dorpen.
16 Dit is het erfdeel der kinderen Zebulons, na hare huysgesinnen: Dese steden ende hare dorpen.
17 Het vierde lot gingh uyt voor Issaschar, voor de kinderen Issaschars na hare huysgesinnen.
18 Ende hare lantpale was Izreëla, ende Chesulloth, ende Sunem.
19 Ende Hapharaim, ende Sion, ende Anacharath.
20 Ende Rabbith, ende Kision, ende Ebez.
21 Ende Remeth, ende En-gannim, ende En-Hadda, ende Beth-Pazez.
22 Ende dese lantpale reyckt aen Thabor, ende Sahazima, ende Beth-Semes, ende de uytgangen harer lantpale zijn aen de Iordane: Sestien steden, ende hare dorpen.
23 Dit is het erfdeel der stamme der kinderen Issaschar na hare huysgesinnen, de steden, ende hare dorpen.
24 Doe gingh ’t vijfde lot voor de stamme der kinderen Aser uyt, na hare huysgesinnen.
25 Ende hare lantpale was Helkath, ende Hali, ende Beten, ende Achsaph,
26 Ende Alammelech, ende Amad, ende Misal: Ende reyckt aen Carmel westwaert, ende aen Sihor Libnath.
27 Ende wendet sich tegen den opgangh der sonne na Beth-Dagon, ende reyckt aen Zebulon, ende aen het dal Iiphtah-El, noordwaerts na Beth-Emek, ende Nehiël, ende komt uyt tot Chabul ter slincker hant.
28 Ende Ebron, ende Rehob, ende Hammon, ende Kana: tot aen groot Zidon.
29 Ende dese lantpale wendt haer na Rama, ende tot aen de vaste stadt Tyrus: dan keert dese lantpale na Hosa, ende hare uytgangen zijn aen de Zee, van het lantsnoer [streckende ] na Achzib.
30 Ende Umma, ende Aphek, ende Rehob: twee en twintich steden ende hare dorpen.
31 Dit is het erfdeel der stamme der kinderen Aser, na hare huysgesinnen: dese steden, ende hare dorpen.
32 Het seste lot gingh uyt voor de kinderen Naphtali: voor de kinderen Naphtali na hare huysgesinnen.
33 Ende hare lantpale is van Heleph, van Allon, tot Zaanannim, ende Adami-Nekeb, ende Iabneël tot Lakkum: ende hare uytgangen zijn aen de Iordane.
34 Ende dese lantpale wendet haer westwaerts na Aznoth Thabor, ende van daer gaetse voort na Hukkok: ende sy reyckt aen Zebulon tegen het Zuyden, ende aen Aser reyckt sy tegen ’t Westen, ende aen Iuda aen de Iordane, tegen den opgangh der sonne.
35 De vaste steden nu zijn: Ziddim, Zer, ende Hammath, Rakkath, ende Chinnereth.
36 Ende Adama, ende Rama, ende Hazor.
37 Ende Kedes, ende Edreï, ende En-Hazor.
38 Ende Iron, ende Migdal-El, Horem, ende Beth-Anath, ende Beth-Semes: negentien steden, ende hare dorpen.
39 Dit is het erfdeel der stamme der kinderen Naphtali, na hare huysgesinnen, de steden ende hare dorpen.
40 ’t Sevende lot gingh uyt voor de stamme der kinderen Dan, na hare huysgesinnen.
41 Ende de lantpale hares erfdeels was: Zora, ende Estaol ende Ir-Semes,
42 Ende Saalabbin, ende Ajalon ende Ithla,
43 Ende Elon, ende Timnata, ende Ekron,
44 Ende Elteke, ende Gibbeton, ende Baalach,
45 Ende Iehud, ende Bene-Berak, ende Gath-Rimmon,
46 Ende Mejarkon, ende Rakkon: met de lantpale tegen over Iapho.
47 Doch de lantpale der kinderen Dan, was haer te kleyne uytgekomen: daerom togen de kinderen Dan op, ende krijghden tegen Lesem, ende namense in, ende sloegense met de scherpte des sweerts, ende erfdense, ende woonden daer in, ende sy noemden Lesem, Dan, na den name hares vaders Dan.
48 Dit is het erfdeel der stamme der kinderen Dan na hare huysgesinnen: Dese steden ende hare dorpen.
49 Doe sy nu ge-eyndight hadden het lant erflick te deylen na sijne lantpalen: soo gaven de kinderen Israëls Iosua den sone Nun, een erfdeel in ’t midden van hen.
50 Na den mont des HEEREN gaven sy hem die stadt welcke hy begeerde, Thimnath-Serah op het geberghte van Ephraim: ende hy bouwde die stadt, ende woonde in deselve.
51 Dit zijn de erfdeelen welcke Eleazar de Priester ende Iosua de sone Nun, ende de Hoofden der vaderen der stammen, door het lot den kinderen Israëls erflick uytdeylden te Silo voor het aengesichte des HEEREN, aen de deure der Tente der t’samenkomste: Aldus maeckten sy een eynde van het uytdeylen des lants.
Het erfbezit van Simeon
1 Het tweede lot kwam uit op Simeon, op de stam van de nakomelingen van Simeon, naar hun geslachten. En hun erfelijk bezit lag te midden van het erfelijk bezit van de nakomelingen van Juda.
2 En zij hadden in hun erfelijk bezit: Berseba, Seba en Molada;
3 Hazar-Sual, Bala en Azem;
4 Eltholad, Bethul en Horma;
5 Ziklag, Beth-Hammerchaboth en Hazar-Suza;
6 Beth-Lebaoth en Saruhen: dertien steden met hun dorpen;
7 Aïn, Rimmon, Ether en Asan: vier steden met hun dorpen;
8 en alle dorpen die rondom deze steden lagen, tot Baälath-Beër, dat is Ramath van het zuiden. Dit is het erfelijk bezit van de stam van de nakomelingen van Simeon, naar hun geslachten.
9 Het erfelijk bezit van de nakomelingen van Simeon lag binnen het gebied van de nakomelingen van Juda, want het erfelijk bezit van de nakomelingen van Juda was te groot voor hen. Te midden van hun erfelijk bezit ontvingen de nakomelingen van Simeon daarom erfelijk bezit.
Het erfbezit van Zebulon
10 Het derde lot kwam tevoorschijn voor de nakomelingen van Zebulon, naar hun geslachten. Het gebied dat hun erfelijk bezit was , strekte zich uit tot aan Sarid.
11 Hun grens loopt omhoog naar het westen en Marala, reikt tot Dabbaseth en reikt tot de beek die voor aan Jokneam loopt.
12 Van Sarid draait hij naar het oosten, waar de zon opgaat, naar het gebied rond Kisloth-Tabor, komt uit in Dobrath en loopt vervolgens omhoog naar Jafia.
13 Vandaar gaat hij naar het oosten, waar de zon opgaat, langs Gath-Hefer, in Eth-Kazin, en hij komt uit in Rimmon-Methoar (dat is Nea).
14 En deze grens buigt in noordelijke richting naar Hannathon, en zijn eindpunt is het dal van Jiftah-El.
15 En Kattath, Nahalal, Simron, Jidala en Bethlehem: twaalf steden met hun dorpen.
16 Dit is het erfelijk bezit van de nakomelingen van Zebulon, naar hun geslachten: deze steden met hun dorpen.
Het erfbezit van Issaschar
17 Het vierde lot kwam uit op Issaschar, op de nakomelingen van Issaschar, naar hun geslachten.
18 Hun gebied was Jizreëla, Kesulloth en Sunem;
19 Hafaraïm, Sion en Anacharath;
20 Rabbith, Kisjon en Ebez;
21 Remeth, En-Gannim, En-Hadda en Beth-Pazez.
22 De grens reikt tot Tabor, Sahazima en Beth-Semes; en het eindpunt van hun grens is de Jordaan: zestien steden met hun dorpen.
23 Dit is het erfelijk bezit van de stam van de nakomelingen van Issaschar, naar hun geslachten: de steden met hun dorpen.
Het erfbezit van Aser
24 Het vijfde lot kwam uit op de stam van de nakomelingen van Aser, naar hun geslachten.
25 Hun gebied was Helkath, Hali, Beten en Achsaf,
26 Allammelech, Amad en Misal; en het reikt westwaarts tot de Karmel en tot Sichor-Libnath.
27 De grens draait naar de plaats waar de zon opgaat, naar Beth-Dagon, reikt tot aan Zebulon en tot aan het dal Jiftah-El in het noorden, Beth-Emek en Nehiël, en komt uit ten noorden van Kabul,
28 en Ebron, Rehob, Hammon, en Kana, tot aan Groot-Sidon.
29 En de grens draait naar Rama en loopt tot aan de versterkte stad Tyrus. Dan draait de grens naar Hosa, en zijn eindpunt is de zee, van Hebel naar Achzib,
30 Umma, Afek en Rehob: tweeëntwintig steden met hun dorpen.
31 Dit is het erfelijk bezit van de stam van de nakomelingen van Aser, naar hun geslachten: deze steden met hun dorpen.
Het erfbezit van Naftali
32 Het zesde lot kwam uit op de nakomelingen van Naftali, op de nakomelingen van Naftali naar hun geslachten.
33 Hun grens loopt van Helef, van de eik in Zaänannim, Adami-Nekeb en Jabneël af tot aan Lakkum, en zijn eindpunt is de Jordaan.
34 De grens draait in westelijke richting naar Aznoth-Tabor, en komt vandaar uit bij Hukok. Verder reikt hij in het zuiden tot aan Zebulon, in het westen reikt hij tot aan Aser, en waar de zon opgaat tot aan Juda aan de Jordaan.
35 De versterkte steden zijn: Ziddim, Zer, Hammath, Rakkath en Kinnereth,
36 Adama, Rama en Hazor;
37 Kedes, Edreï en En-Hazor;
38 Jiron, Migdal-El, Horem, Beth-Anath en Beth-Semes: negentien steden met hun dorpen.
39 Dit is het erfelijk bezit van de stam van de nakomelingen van Naftali, naar hun geslachten: de steden met hun dorpen.
Het erfbezit van Dan
40 Het zevende lot kwam uit op de stam van de nakomelingen van Dan, naar hun geslachten.
41 Het gebied dat hun erfelijk bezit was , omvatte: Zora, Esthaol en Ir-Semes;
42 Saälabbin, Ajalon en Jithla;
43 Elon, Timnata en Ekron;
44 Elteke, Gibbethon en Baälath;
45 Jehud, Bene-Berak en Gath-Rimmon;
46 Mejarkon en Rakkon, met het gebied tegenover Jafo.
47 Maar het gebied van de nakomelingen van Dan was voor hen te klein uitgevallen. Daarom trokken de nakomelingen van Dan op en streden tegen Lesem, namen het in, sloegen het met de scherpte van het zwaard, namen het in bezit en gingen er wonen. En ze noemden Lesem Dan, naar de naam van hun vader Dan.
48 Dit is het erfelijk bezit van de stam van de nakomelingen van Dan, naar hun geslachten: deze steden met hun dorpen.
Jozua ontvangt Timnath-Serah
49 Toen zij gereed waren met het in erfelijk bezit verdelen van het land, wat zijn grenzen betreft, gaven de Israëlieten aan Jozua, de zoon van Nun, een erfelijk bezit in hun midden.
50 Op bevel van de HEERE gaven zij hem de stad waar hij om vroeg, Timnath-Serah, in het bergland van Efraïm. Vervolgens herbouwde hij die stad en ging er wonen.
51 Dit is het erfelijk bezit dat Eleazar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun, en de familiehoofden van de stammen, door het lot aan de Israëlieten als erfelijk bezit toewezen, in Silo, voor het aangezicht van de HEERE, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Zo voltooiden zij de verdeling van het land.