Godt beveelt Iosua het volck te leyden na het lant Canaan, ver s 1, et c. welckes grenzen verhaelt worden, 4. Godt versterckt Iosua met bysondere beloften, 5. ende vermaent hem tot vlijtige betrachtinge sijner wet, 7. Iosua beveelt het volck, dat het sich tot de reyse over de Iordane bereyde, 10. ende hy vermaent de Rubeniten, de Gaditen, ende de halve stamme Manasse, op te trecken, van wegen de belofte die sy Mose gedaen hadden, 12. het welcke sy bereyt zijn te doen, 16. Alle de stammen beloven Iosua te gehoorsamen, 17.
1 HET geschiede nu, na de doot Mose des knechts des HEEREN, dat de HEERE tot Iosua den sone Nun, Mose dienaer, sprack, seggende:
2 Mijn knecht Mose is gestorven: soo maeckt u nu op, treckt over dese Iordane, ghy, ende al dit volck, tot het lant dat ick hen, den kinderen Israëls, geve.
3 Alle plaetse daer u-lieder voetsole op treden sal, hebbe ick u gegeven: gelijck als ick tot Mose gesproken hebbe.
4 Van de woestijne ende desen Libanon af, tot aen de groote riviere, de riviere Phrath, het gantsche lant der Hethiten, ende tot aen de groote zee, [tegen ] den ondergangh der sonne, sal u-lieder lantpale zijn.
5 Niemant sal voor u aengesichte bestaen alle de dagen uwes levens: gelijck als ick met Mose geweest ben, sal ick met u zijn, Ick en sal u niet begeven, noch en sal u niet verlaten.
6 Zijt sterck ende hebt goeden moedt: want ghy sult dit volck dat lant erflick doen besitten, dat ick haren vaderen hebbe gesworen, hen te geven.
7 Alleenlick weest sterck, ende hebt seer goeden moedt, dat ghy waer neemt te doen na de gantsche wet welcke Mose mijn knecht u geboden heeft, en wijckt daer van niet, ter rechter noch ter slincker hant: op dat ghy verstandelick handelt al omme daer ghy sult gaen.
8 Dat het boeck deser wet niet en wijcke van uwen monde, maer overleght het dagh ende nacht, op dat ghy waer neemt te doen na alles dat daer in geschreven is: want als dan sult ghy uwe wegen voorspoedigh maken, ende als dan sult ghy verstandelick handelen.
9 Hebbe ick het u niet bevolen? weest sterck, ende hebt goeden moedt, en verschrickt niet, ende en ontsett u niet: want de HEERE uwe Godt is met u al omme daer ghy henengaet.
10 Doe geboodt Iosua den Amptlieden des volcks, seggende:
11 Gaet door het midden des legers, ende beveelt het volck, seggende, Bereydet teerkost voor u-lieden: want binnen noch drie dagen sult ghylieden over dese Iordane gaen, dat ghy in gaet om te erven het lant, ’t welck de HEERE uwe Godt u-lieden geeft om te be-erven.
12 Ende Iosua sprack tot de Rubeniten ende Gaditen, ende den halven stamme Manasse, seggende:
13 Gedenckt aen het woort het welck Mose de knecht des HEEREN u-lieden geboden heeft, seggende: De HEERE uwe Godt geeft u-lieden ruste, ende hy geeft u dit lant.
14 Uwe wijven, uwe kleyne kinderen, ende u vee laet in den lande blijven, dat Mose u-lieden aen dese zijde der Iordane gegeven heeft, maer ghylieden sult gewapent trecken voor het aengesichte uwer broederen, alle strijtbare helden, ende sultse helpen.
15 Tot dat de HEERE uwen broederen ruste geve, als u-lieden, ende datse oock erffelick besitten het lant, dat de HEERE uwe Godt hen geeft: als dan sult ghylieden weder keeren tot het lant uwer erffenisse, ende sult het erffelick besitten, dat Mose de knecht des HEEREN u-lieden gegeven heeft aen dese zijde der Iordane, tegen den opgangh der sonne.
16 Doe antwoordden sy Iosua, seggende: Al wat ghy ons geboden hebt sullen wy doen, ende al omme waer ghy ons senden sult, sullen wy gaen.
17 Gelijck wy in alles na Mose hebben gehoort, alsoo sullen wy na u hooren: alleenlick dat de HEERE uwe Godt met u zy, gelijck als hy met Mose geweest is.
18 Alle man, die uwen monde wederspannigh wesen sal, ende uwe woorden niet hooren en sal in alles dat ghy hem gebieden sult, die sal gedoot worden: alleenlick weest sterck, ende hebt goeden moedt.
God beveelt Jozua Israël naar Kanaän te leiden
1 Het gebeurde na de dood van Mozes, de dienaar van de HEERE, dat de HEERE tegen Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, zei:
2 Mijn dienaar Mozes is gestorven. Nu dan, sta op, steek deze Jordaan over, u en heel dit volk, naar het land dat Ik aan hen, de Israëlieten, ga geven.
3 Elke plaats die uw voetzool betreedt, heb Ik u gegeven, overeenkomstig wat Ik tot Mozes gesproken heb.
4 Van de woestijn en deze Libanon af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat, heel het land van de Hethieten, en tot de Grote Zee, waar de zon ondergaat, zal uw gebied zijn.
5 Niemand zal tegenover u standhouden al de dagen van uw leven. Zoals Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn. Ik zal u niet loslaten en u niet verlaten.
6 Wees sterk en moedig, want ú zult dit volk het land dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te geven, in erfbezit laten nemen.
7 Alleen, wees sterk en zeer moedig, door nauwlettend te handelen overeenkomstig heel de wet die Mozes, Mijn dienaar, u geboden heeft. Wijk daar niet van af, naar rechts of naar links, opdat u verstandig zult handelen overal waar u gaat.
8 Dit boek met deze wet mag niet wijken uit uw mond, maar u moet het dag en nacht overdenken, zodat u nauwlettend zult handelen overeenkomstig alles wat daarin geschreven staat. Dan immers zult u uw wegen voorspoedig maken en dan zult u verstandig handelen.
9 Heb Ik het u niet geboden? Wees sterk en moedig, schrik niet en wees niet ontsteld, want de HEERE, uw God, is met u, overal waar u heen gaat.
10 Toen gebood Jozua de beambten van het volk:
11 Ga midden door het kamp en gebied het volk: Maak proviand voor u klaar, want nog binnen drie dagen zult u deze rivier, de Jordaan, oversteken, zodat u kunt binnengaan om het land in bezit te nemen dat de HEERE, uw God, u geeft om in bezit te nemen.
12 En tegen de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse zei Jozua:
13 Denk aan het woord dat Mozes, de dienaar van de HEERE, u geboden heeft: De HEERE, uw God, geeft u rust, en Hij geeft u dit land.
14 Uw vrouwen, uw kleine kinderen en uw vee zullen in het land blijven dat Mozes u aan deze zijde van de Jordaan gegeven heeft. Maar ú moet in slagorde oversteken, voor uw broeders uit, alle strijdbare helden, en u moet hen helpen,
15 totdat de HEERE aan uw broeders rust geeft zoals aan u, en ook zij het land in bezit nemen dat de HEERE, uw God, hun geeft. Dan mag u terugkeren naar het land van uw bezit en mag u het in bezit nemen, namelijk het land dat Mozes, de dienaar van de HEERE, u gegeven heeft, aan deze zijde van de Jordaan, waar de zon opkomt.
16 Toen antwoordden zij Jozua: Alles wat u ons geboden hebt, zullen wij doen, en overal waar u ons heen zult sturen, zullen wij gaan.
17 Zoals wij in alles naar Mozes hebben geluisterd, zo zullen wij naar u luisteren. Alleen, moge de HEERE, uw God, met u zijn, zoals Hij met Mozes geweest is!
18 Iedereen die aan uw bevel ongehoorzaam is en niet luistert naar uw woorden in alles wat u hem gebieden zult, moet gedood worden. Alleen, wees sterk en moedig!