Iob bekent sijne schult, vers 1, et c. ende bewijst sijn berouw in stof, ende asschen, 6. Godt bestraft de drie vrienden Iobs, 7. beveelt hen, datse voor sich offerhanden doen, ende dat Iob voor hen bidde, 8. dit gedaen zijnde worden sy met Godt versoent, 9. Iob wort verlost uyt sijn lijden, ende noch eens soo seer gezegent, als te voren, 10, 12. wort besocht, ende vertroost van sijne broeders, susters, ende goede bekende, 11. wort gesegent niet alleen in middelen, 12. maer oock in kinderen, 13. de lanckheyt sijns levens, 16. sijne doot, 17.
1 DOe antwoordde Iob den HEERE, ende seyde:
2 Ick weet dat ghy alles vermeught: ende dat geen van uwe gedachten en kan afgesneden worden.
3 Wie is hy, [segt ghy ,] die den raet verberght sonder wetenschap? soo hebbe ick dan verhaelt, het gene ick niet en verstont; dingen die voor my te wonderbaerlick waren, die ick niet en wiste.
4 Hoort doch, ende ick sal spreken, ick sal u vragen, ende onderricht ghy my:
5 Met het gehoor der oore hebbe ick u gehoort: maer nu siet u mijne ooge.
6 Daerom verfoeije ick [my ], ende ick hebbe berouw in stof, ende assche.
7 Het geschiedde nu, na dat de HEERE die woorden tot Iob gesproken hadde, dat de HEERE tot Eliphaz den Temaniter seyde: Mijn toorn is ontsteken tegen u, ende tegen uwe twee vrienden; want ghylieden en hebt niet recht van my gesproken, gelijck als mijn knecht Iob.
8 Daerom nemet nu voor u-lieden seven varren, ende seven rammen, ende gaet henen tot mijnen knecht Iob, ende offert brand-offer voor u-lieden, ende laet mijnen knecht Iob voor u-lieden bidden: want sekerlick ick sal sijn aengesicht aennemen, op dat ick aen u-lieden niet en doe na uwe dwaesheyt: want ghylieden en hebt niet recht van my gesproken, gelijck mijn knecht Iob.
9 Doe gingen Eliphaz de Temaniter, ende Bildad de Suhiter, [ende ] Zophar de Naamathiter henen, ende deden gelijck als de HEERE tot hen gesproken hadde: ende de HEERE nam ’t aengesichte Iobs aen.
10 Ende de HEERE wendde de gevangenisse Iobs, doe hy gebeden hadde voor sijne vrienden: ende de HEERE vermeerderde, al het gene Iob gehadt hadde, tot dobbel soo veel.
11 Oock quamen tot hem alle sijne broeders, ende alle sijne susters, ende alle die hem te voren gekent hadden, ende aten broot met hem in sijnen huyse, ende beklaeghden hem, ende vertroosteden hem over al het quaet, dat de HEERE over hem gebracht hadde: ende sy gaven hem een yegelick een stuck gelts, een yegelick oock een gouden voorhooft-ciersel.
12 Ende de HEERE zegende Iobs laetste meer dan sijn eerste: want hy hadde veertien duysent schapen, ende ses duysent kemelen, ende duysent jock runderen, ende duysent ezelinnen.
13 Daer toe hadde hy seven sonen, ende drie dochteren.
14 Ende hy noemde den naem der eerster Iemima, ende den naem der tweeder Kezia, ende den naem der derder Keren-happuch.
15 Ende daer en werden soo schoone vrouwen niet gevonden in den gantschen lande, als de dochteren Iobs; ende haer vader gafse erfdeel onder hare broederen.
16 Ende Iob leefde na desen hondert ende veertigh jaer, dat hy sagh sijne kinderen, ende sijner kinders kinderen tot in vier geslachten.
17 Ende Iob sterf, oudt, ende der dagen zadt.
Eynde des Boecks JOBS.
Job doet boete
1 Toen antwoordde Job de HEERE en zei:

2 Ik weet dat U alles vermag,
en geen plan is onmogelijk voor U.
3 Wie is hij, zegt U , die Mijn raad verbergt zonder kennis?
Zo heb ik verkondigd wat ik niet begreep,
dingen die te wonderlijk voor mij zijn en die ik niet weet.

4 Luister nu, en ík zal spreken!
Ik zal U ondervragen: maak het mij bekend!
5 Alleen door het horen met het oor had ik U gehoord,
maar nu heeft mijn oog U gezien.
6 Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw,
in stof en as.
Het gebed van Job voor zijn vrienden
7 Nadat de HEERE deze woorden tot Job gesproken had, gebeurde het dat de HEERE tegen Elifaz, de Temaniet, zei: Mijn toorn is ontbrand tegen u en tegen uw twee vrienden, want u hebt niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job.
8 Neem daarom zeven jonge stieren en zeven rammen voor u, en ga naar Mijn dienaar Job. Breng brandoffers voor u en laat Mijn dienaar Job voor u bidden. Want alleen zijn gebed zal Ik aannemen, zodat Ik met u niet doe naar uw dwaasheid; want u hebt niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job.
9 Toen gingen Elifaz, de Temaniet, en Bildad, de Suhiet en Zofar, de Naämathiet, heen, en deden zoals de HEERE tot hen gesproken had; en de HEERE nam het gebed van Job aan.
Het gezegend einde van Job
10 En de HEERE bracht een omkeer in het levenslot van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden. De HEERE vermeerderde alles wat Job bezeten had tot het dubbele toe.
11 Al zijn broers en al zijn zusters en allen die hem vroeger gekend hadden, kwamen bij hem en gebruikten de maaltijd met hem in zijn huis. Zij betuigden hem hun medeleven en vertroostten hem over al het onheil dat de HEERE over hem gebracht had. Zij gaven hem ieder een geldstuk en een gouden ring.
12 En de HEERE zegende het latere leven van Job meer dan zijn eerdere. Hij had veertienduizend schapen, zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen.
13 Hij kreeg zeven zonen en drie dochters.
14 En hij gaf de eerste de naam Jemima, de tweede de naam Kezia, en de derde de naam Keren-Happuch.
15 Zulke mooie vrouwen als de dochters van Job waren er in heel het land niet te vinden, en hun vader gaf hun een erfelijk bezit onder hun broers.
16 Job leefde daarna nog honderdveertig jaar, en hij zag zijn kinderen en de kinderen van zijn kinderen, vier generaties.
17 En Job stierf, oud en van dagen verzadigd.