1 Door de gelijckenisse van de eygenschappen eens getrouwen herders, bewijst Christus dat hy de ware Herder is van sijne schapen. 7 als oock de ware deure des schaepsstals. 12 ende geen huerlingh. 14 alsoo hy sijn leven gewillighlick stelt voor sijne schapen. 19 waer over de Ioden onder malkanderen twisten. 22 Christus zijnde te Ierusalem, op het feest van de vernieuwinge des tempels, wort van de Ioden omringht ende gevraeght, of hy de Christus is. 25 ’t welck hy betuyght, ende bewijst uyt sijne wercken. 26 Seght dat sy in hem niet en gelooven, om datse van sijne schapen niet en zijn. 27 maer dat sijne schapen in hem gelooven: ende datse van hem ende sijnen Vader ten eeuwigen leven bewaert worden. 31 De Ioden willen hem steenigen als een lasteraer. 34 maer hy verantwoort hemselven uyt de Schrifture ende met sijne wercken, dat hy hemselven met recht den Sone Godts genaemt heeft. 39 ende komt uyt hare handen, wijckende na den Iordaen.
1 VOorwaer, voorwaer segge ick u-lieden, die niet in en gaet door de deure in den stal der schapen, maer van elders inklimt, die is een dief ende moordenaer.
2 Maer die door de deure ingaet, is een herder der schapen.
3 Desen doet de deurwachter open, ende de schapen hooren sijne stemme: ende hy roept sijne schapen by namen, ende leytse uyt.
4 Ende wanneer hy sijne schapen uytgedreven heeft, soo gaet hy voor haer henen, ende de schapen volgen hem, overmits sy sijne stemme kennen.
5 Maer eenen vreemden en sullen sy geensins volgen, maer sullen van hem vlieden: overmits sy de stemme der vreemde niet en kennen.
6 Dese gelijckenisse seyde Iesus tot haer: maer sy en verstonden niet wat het was, dat hy tot haer sprack.
7 Iesus dan seyde wederom tot haer, Voorwaer, voorwaer segge ick u, Ick ben de deure der schapen.
8 Alle, soo vele als’er voor my zijn gekomen, zijn dieven ende moordenaers, maer de schapen en hebben haer niet gehoort.
9 Ick ben de deure: indien yemant door my ingaet, die sal behouden worden: ende hy sal ingaen ende uytgaen, ende weyde vinden.
10 De dief en komt niet dan op dat hy stele, ende slachte, ende verderve: Ick ben gekomen op dat sy ’t leven hebben, ende overvloet hebben.
11 Ick ben de goede Herder: de goede Herder stelt sijn leven voor de schapen.
12 Maer de huerlingh, ende die geen herder en is, wien de schapen niet eygen en zijn, siet den wolf komen, ende verlaet de schapen, ende vliedt: ende de wolf grijptse, ende verstroyt de schapen.
13 Ende de huerlingh vliedt, overmits hy een huerlingh is, ende en heeft geen sorge voor de schapen.
14 Ick ben de goede Herder: ende ick kenne de mijne, ende worde van de mijne gekent.
15 Gelijckerwijs de Vader my kent, [alsoo ] kenne ick oock den Vader: ende ick stelle mijn leven voor de schapen.
16 Ick hebbe noch andere schapen, die van desen stal niet en zijn: dese moet ick oock toebrengen: ende sy sullen mijne stemme hooren, ende het sal worden een kudde, [ende ] een herder.
17 Daerom heeft my de Vader lief, overmits ick mijn leven aflegge, op dat ick het selve wederom neme.
18 Niemant en neemt het selve van my, maer ick legge het van my selven af: ick hebbe macht het selve af te leggen, ende hebbe macht het selve wederom te nemen. Dit gebodt hebbe ick van mijnen Vader ontfangen.
19 Daer wiert dan wederom tweedracht onder de Ioden, om deser woorden wille.
20 Ende vele van haer seyden, Hy heeft den duyvel, ende is uytsinnigh: wat hoort ghy hem?
21 Andere seyden, Dit en zijn geen woorden eens besetenen: kan oock de duyvel der blinden oogen openen?
22 Ende het was het feest der vernieuwinge des tempels te Ierusalem, ende het was winter.
23 Ende Iesus wandelde in den tempel, in het voorhof Salomons.
24 De Ioden dan omringhden hem, ende seyden tot hem, Hoe lange houdt ghy onse ziele op? indien ghy de Christus zijt, seght het ons vry uyt.
25 Iesus antwoordde haer, Ick heb het u geseght, ende ghy en gelooft het niet. De wercken die ick doe in den name mijns Vaders, die getuygen van my.
26 Maer ghylieden en gelooft niet, want ghy en zijt niet van mijne schapen, gelijck ick u geseght hebbe.
27 Mijne schapen hooren mijne stemme, ende ick kenne deselve, ende sy volgen my.
28 Ende ick geve haer het eeuwige leven: ende sy en sullen niet verloren gaen in der eeuwigheyt, ende niemant en sal deselve uyt mijne hant rucken.
29 Mijn Vader diese my gegeven heeft, is meerder dan alle, ende niemant en kanse rucken uyt de hant mijns Vaders.
30 Ick ende de Vader zijn een.
31 De Ioden dan namen wederom steenen op, om hem te steenigen.
32 Iesus antwoordde haer, Ick hebbe u vele treffelicke wercken getoont van mijnen Vader: om welck werck van die steenight ghy my?
33 De Ioden antwoordden hem, seggende, Wy en steenigen u niet over [eenigh ] goet werck, maer over [Godts- ]lasteringe, ende om dat ghy een mensche zijnde u selven Godt maeckt.
34 Iesus antwoordde haer, En is’er niet geschreven in uwe wet, Ick hebbe geseght, ghy zijt Goden?
35 Indien [de wet ] die Goden genaemt heeft, tot welcke ’t woort Godts geschiet is, ende de Schrift niet en kan gebroken worden:
36 Seght ghylieden [tot my, ] dien de Vader geheylight ende in de werelt gesonden heeft, ghy lastert [Godt, ] om dat ick geseght hebbe, ick ben Godts Sone?
37 Indien ick niet en doe de wercken mijns Vaders, soo en gelooft my niet:
38 Maer indien ickse doe, ende soo ghy my niet en geloovet, soo gelooft de wercken: op dat ghy meught bekennen ende gelooven, dat de Vader in my is, ende ick in hem.
39 Sy sochten dan wederom hem te grijpen, ende hy ontgingh uyt hare hant.
40 Ende hy gingh wederom over den Iordaen, tot de plaetse daer Ioannes eerst doopte, ende hy bleef aldaer.
41 Ende vele quamen tot hem ende seyden, Ioannes en dede wel geen teecken: maer alles wat Ioannes van desen seyde, was waer.
42 Ende vele geloofden aldaer in hem.
De goede Herder
1 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie de schaapskooi niet door de deur binnengaat, maar van elders naar binnen klimt, die is een dief en een rover.
2 Maar wie door de deur naar binnen gaat, die is herder van de schapen.
3 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen zijn stem, en hij roept zijn eigen schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten.
4 En wanneer hij zijn eigen schapen naar buiten gedreven heeft, gaat hij voor hen uit, en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen.
5 Maar een vreemde zullen zij beslist niet volgen, maar zij zullen van hem wegvluchten, omdat zij de stem van vreemden niet kennen.
6 Deze gelijkenis sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet wat datgene wat Hij tot hen sprak, betekende.
7 Jezus dan zei opnieuw tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de Deur voor de schapen.
8 Allen die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.
9 Ik ben de Deur; als iemand door Mij naar binnen gaat, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden.
10 De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed hebben.
11 Ik ben de goede Herder; de goede herder geeft zijn leven voor de schapen.
12 Maar de huurling en wie geen herder is, die de schapen niet tot eigendom heeft, ziet de wolf komen en laat de schapen in de steek en vlucht; en de wolf grijpt ze en drijft de schapen uiteen.
13 En de huurling vlucht, omdat hij een huurling is en zich niet om de schapen bekommert.
14 Ik ben de goede Herder en Ik ken de Mijnen en word door de Mijnen gekend,
15 zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken; en Ik geef Mijn leven voor de schapen.
16 Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapskooi zijn; ook die moet Ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder.
17 Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik Mijn leven geef om het opnieuw te nemen.
18 Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf; Ik heb macht het te geven, en heb macht het opnieuw te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen.
19 Er ontstond dan opnieuw verdeeldheid onder de Joden vanwege deze woorden.
20 En velen van hen zeiden: Hij is door een demon bezeten en is buiten zinnen, waarom luistert u naar Hem?
21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden van een bezetene; kan een demon soms ogen van blinden openen?
Jezus op het feest van de tempelwijding
22 En het was het feest van de inwijding van de tempel in Jeruzalem, en het was winter.
23 En Jezus liep rond in de tempel, in de zuilengang van Salomo.
24 De Joden dan omringden Hem en zeiden tegen Hem: Hoelang houdt U ons in het onzekere? Als U de Christus bent, zeg het ons vrijuit.
25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en u gelooft het niet. De werken die Ik doe in de Naam van Mijn Vader, die getuigen van Mij.
26 Maar u gelooft niet, want u bent niet van Mijn schapen, zoals Ik u gezegd heb.
27 Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij.
28 En Ik geef hun eeuwig leven; en zij zullen beslist niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken.
29 Mijn Vader, Die hen aan Mij gegeven heeft, is meer dan allen, en niemand kan hen uit de hand van Mijn Vader rukken.
30 Ik en de Vader zijn Één.
31 De Joden dan pakten opnieuw stenen op om Hem te stenigen.
32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele goede werken van Mijn Vader laten zien. Vanwege welk van die werken stenigt u Mij?
33 De Joden antwoordden Hem: Wij stenigen U niet vanwege een goed werk, maar vanwege godslastering, namelijk omdat U, Die een Mens bent, Uzelf God maakt.
34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd: U bent goden?
35 Als de wet hén goden noemde tot wie het woord van God kwam, en de Schrift niet van kracht beroofd kan worden,
36 zegt u dan tegen Mij , Die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: U lastert God, omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?
37 Als Ik niet de werken van Mijn Vader doe, geloof Mij dan niet,
38 maar als Ik ze doe en u Mij niet gelooft, geloof dan de werken, opdat u erkent en gelooft dat de Vader in Mij is en Ik in Hem.
39 Zij probeerden dan opnieuw Hem te grijpen, maar Hij ontkwam aan hun handen.
40 En Hij ging opnieuw naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes eerst doopte, en Hij bleef daar.
41 En velen kwamen naar Hem toe en zeiden: Johannes deed wel geen teken, maar alles wat Johannes over Deze Man zei, was waar.
42 En velen geloofden daar in Hem.