Christus geeft te kennen dat hy gesalft is, ende waer toe, als oock wat al treffelicke weldaden hy sijne Kercke bewijsen soude, ver s 1, et c. hy spreeckt oock wederom van de beroepinge der Heydenen, 5. van de weldaden die Godt den sijnen geven sal, 6. vreught der Kercke Godes daer uyt rijsende, 10.
1 DE Geest des Heeren HEEREN is op my, om dat de HEERE my gesalft heeft, om een blijde boodschap te brengen den sachtmoedigen: hy heeft my gesonden om te verbinden de gebrokene van herten, om den gevangenen vryheyt uyt te roepen, ende den gebondenen openinge der gevangenisse.
2 Om uyt te roepen het jaer van het welbehagen des HEEREN, ende den dagh der wrake onses Godts: om alle treurige te troosten.
3 Om den treurigen Zions te beschicken, dat hen gegeven worde cieraet voor assche, vreughden-olie voor treurigheyt, het gewaet des lofs voor eenen benauwden geest: op dat sy genaemt worden eyckenboomen der gerechtigheyt, eene plantinge des HEEREN, op dat hy verheerlickt worde.
4 Ende sy sullen de oude verwoeste plaetsen bouwen, de vorige verstooringen weder op rechten ende de verwoeste steden vernieuwen, die verstoort waren van geslachte tot geslachte.
5 Ende uytlanders sullen staen, ende uwe kudden weyden: ende vreemde sullen uwe ackerlieden, ende uwe wijngaerdeniers zijn.
6 Doch ghylieden sult Priesters des HEEREN heeten, men sal u dienaren onses Godts noemen: ghy sult het ver-mogen der Heydenen eten, ende in hare heerlickheyt sult ghy u roemen.
7 Voor uwe dobbele schaemte, ende schande, sullense juychen over haer deel: daerom sullen sy in haer lant erffelick het dobbele besitten, sy sullen eeuwige vreught hebben.
8 Want ick de HEERE hebbe het recht lief, ick hate den roof in het brand-offer, ende ick sal geven, dat haer werck in der waerheyt sal zijn: ende ick sal een eeuwigh verbont met haer maken.
9 Ende haer zaet sal onder de Heydenen bekent worden, ende hare nakomelingen in het midden der volckeren: alle die haer sien sullen, sullense kennen, dat sy zijn een zaet dat de HEERE gezegent heeft.
10 Ick ben seer vrolick in den HEERE, mijne ziele verheught haer in mijnen Godt, want hy heeft my bekleet met de kleederen des heyls, den mantel der gerechtigheyt heeft hy my om gedaen: gelijck eenen bruydegom sich met Priesterlicken cieraet verciert, ende als een bruyt haer verciert met hare gereetschap.
11 Want gelijck de aerde hare spruyte voort brenght, ende gelijck een hof ’t gene in hem gezaeyt is, doet uyt spruyten: alsoo sal de Heere HEERE gerechtigheyt ende lof doen uyt spruyten, voor alle de volckeren.
Het jubeljaar van de verlossing
1 De Geest van de Heere HEERE is op Mij,
omdat de HEERE Mij gezalfd heeft
om een blijde boodschap te brengen aan de zachtmoedigen.
Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart,
om voor de gevangenen vrijlating uit te roepen
en voor wie gebonden zaten, opening van de gevangenis;
2 om uit te roepen het jaar van het welbehagen van de HEERE
en de dag van de wraak van onze God;
om alle treurenden te troosten;
3 om aangaande de treurenden van Sion te beschikken dat hun gegeven zal worden
sieraad in plaats van as,
vreugdeolie in plaats van rouw,
een lofgewaad in plaats van een benauwde geest,
opdat zij genoemd worden eiken van de gerechtigheid,
een planting door de HEERE, om Hem te verheerlijken.
4 Zij zullen verwoeste plaatsen van weleer herbouwen,
de woeste plaatsen van vroeger weer oprichten,
de verwoeste steden vernieuwen,
die verwoest lagen, van generatie op generatie.
5 Vreemden zullen klaarstaan en uw kudden weiden,
vreemdelingen zullen uw akkerbouwers en uw wijnbouwers zijn.
6 Ú echter zult genoemd worden: priesters van de HEERE,
men zal u noemen: dienaren van onze God.
U zult het vermogen van heidenvolken eten,
u zult u beroemen in hun luister.
7 In plaats van uw dubbele schaamte en schande
zullen zij juichen over hun deel.
Daarom zullen zij in hun land het dubbele in erfelijk bezit hebben,
zij zullen eeuwige blijdschap hebben.
8 Want Ik, de HEERE, heb het recht lief,
Ik haat roof bij het brandoffer,
en Ik zal geven dat hun werk in waarheid zal zijn
en Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten.
9 Hun nageslacht zal onder de heidenvolken bekend worden,
en hun nakomelingen te midden van de volken.
Allen die hen zien, zullen erkennen
dat zij een nageslacht zijn dat de HEERE heeft gezegend.
10 Ik ben zeer vrolijk in de HEERE,
mijn ziel verheugt zich in mijn God,
want Hij heeft mij bekleed met de klederen van het heil,
de mantel van gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan,
zoals een bruidegom zich bekleedt met priesterlijk hoofd sieraad,
en een bruid zich tooit met haar sieraden.
11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt,
en zoals een tuin het daarin gezaaide doet opkomen,
zo zal de Heere HEERE gerechtigheid doen opkomen
en lof voor alle volken.