Prophetie tegen de Mooren, ver s 1, et c. belofte van de bescherminge der Kercke, ende straffe harer vyanden, 4. Een prophetie van de bekeeringe der Heydenen. 7.
1 WEe den lande dat schaduwachtig is aen de frontieren, dat aen de zijde der rivieren van Mooren-landt is.
2 Dat gesanten send over de zee, ende in schepen van biesen op de wateren: Gaet henen, ghy snelle boden, tot een volck dat getrocken is, ende gepluckt, tot een volck dat vreeslick is van dat het was, ende voortaen: een volck van regel ende regel, ende van vertredinge, wiens landt de rivieren berooven.
3 Alle ghy ingesetene der werelt, ende ghy inwoonders der aerde, als men de baniere sal oprichten [op ] de bergen, sult ghy-lieden [het ] sien, ende als de basuyne sal blasen, sult ghy-lieden [het ] hooren.
4 Want alsoo heeft de HEERE tot my geseyt: Ick sal stille zijn, ende sien in mijne wooninge, als de glinzerende hitte op den regen, als een wolcke des dauws, in de hitte des oogsts:
5 Want voor den oogst, als de botte volkomen is, ende de onrijpe druyve rijp wort [na ] den bloesem, soo sal hy de rancken met snoeymessen afsnijden, ende de tacken wech doen [ende ] afkappen.
6 Sy sullen t’samen gelaten worden den roofvogelen der bergen, ende den dieren der aerde, ende de roofvogelen sullen op haer oversomeren, ende alle dieren der aerde sullen daer op overwinteren.
7 Te dier tijt sal den HEERE der heyrscharen een geschenck gebracht worden, [van ] het volck, dat getrocken is, ende gepluckt, ende van het volck dat vreeslick is van dat het was, ende voortaen: een volck van regel [ende ] regel, ende van vertredinge, wiens lant de rivieren berooven: tot de plaetse des naems des HEEREN der heyrscharen, tot den bergh Zions.
Profetie over Cusj
1 Wee het land van vleugelgegons,
dat aan de overkant van de rivieren van Cusj is,
2 dat gezanten zendt over de zee,
en in boten van biezen over het water.
Ga, snelle boden,
naar een volk, getrokken en geplukt,
een volk, gevreesd van toen af en daarna,
een volk van regel op regel en van vertrapping,
bij wie rivieren zijn land beroven.
3 Alle inwoners van de wereld
en bewoners van de aarde,
wanneer men de banier omhoogheft op de bergen, zult u het zien;
en wanneer men op de bazuin blaast, zult u het horen!
4 Ja, zo heeft de HEERE tegen mij gezegd:
Ik zal rustig toezien vanuit Mijn woon plaats,
als de zinderende hitte bij zon licht,
als een nevel van dauw in de hitte van de oogsttijd .
5 Ja, vóór de oogst, als de bloei voorbij is
en de bloesem een rijpende druif wordt,
zal Hij de ranken met snoeimessen afsnijden
en de takken wegnemen en afkappen.
6 Ze zullen tezamen overgelaten worden aan de roofvogels van de bergen
en aan de dieren op de aarde.
De roofvogels zullen er de zomer doorbrengen,
en alle dieren op de aarde de winter.
7 In die tijd zullen aan de HEERE van de legermachten geschenken worden gebracht door een volk, getrokken en geplukt, een volk, gevreesd van toen af en daarna, een volk van regel op regel en van vertrapping – rivieren beroven zijn land – naar de plaats van de Naam van de HEERE van de legermachten, de berg Sion.