1 Den Apostel verklaert dat de wet maer een schaduwe en hadde der toekomende goederen, ende door hare veelvuldige ende jaerlicksche offeranden niets en heeft konnen volmaken. 5 ende dat daerom David in den veertighsten Psalm betuyght, dat Christus in de werelt soude komen om den wille Godts te doen. 10 ende ons door de eenige offerande sijns lichaems in der eeuwigheyt te volmaken. 15 Het selve bewijst hy wederom uyt den inhoudt des nieuwen verbonts, Ierem. cap. 31. in ’t welck de volkomen wechneminge der sonden wort belooft. 18 ende besluyt derhalven dat geen offerande voor de sonden meer en is van noode. 19 Hy komt daer na tot het ander deel des briefs, namelick, tot de vermaningen van haren schuldigen plicht: ende voor eerst vermaent hy de Hebreen, om met een vrymoedigh geloove tot Godt te gaen door den wegh, die ons Christus heeft ingewijet. 23 Daer na vermaent hy haer tot stantvastigheyt in de belijdenisse deser hope, ende tot onwanckelbare liefde. 25 ende tot onderhoudinge harer by een komsten. 26 Stelt haer tot dien eynde voor oogen, op d’een zijde het schricklick oordeel Godts, dat de afvallige hebben te verwachten. 32 ende op d’ander zijde hare voorgaende lijdtsaemheyt ende medelijden met de verdruckte, oock selfs over sijne banden. 36 mitsgaders de beloften die de volstandige sullen wech dragen. 37 het welck beyde hy bewijst met een plaetse uyt Habak. cap. 2. ver s 4. die hy verhaelt ende toe-eygent.
1 WAnt de wet, hebbende een schaduwe der toekomende goederen, niet het beelt selve der saken, en kan met deselve offeranden, die sy alle jare geduerighlick opofferen, nimmermeer heyligen de gene die daer toe gaen.
2 Andersins souden sy opgehouden hebben geoffert te worden, om dat de gene die den dienst pleeghden geen conscientie meer en souden hebben der sonden, eenmael gereynight geweest zijnde:
3 Maer [nu geschiet ] in deselve alle jare weder gedachtenisse der sonden.
4 Want het is onmogelick, dat het bloet van stieren ende bocken de sonden wech neme.
5 Daerom komende in de werelt seght hy, Slacht-offer ende offerande en hebt ghy niet gewilt, maer ghy hebt my het lichaem toebereyt:
6 Brand-offeren ende [offer ] voor de sonde en hebben u niet behaeght:
7 Doe sprack ick, Siet ick kome, (in het begin des boecks is van my geschreven) om uwen wille te doen, ô Godt.
8 Als hy te voren geseght hadde, Slacht-offer, ende offerande, ende brand-offers, ende [offer ] voor de sonde en hebt ghy niet gewilt, noch en hebben u niet behaeght (de welcke na de wet geoffert worden)
9 Doe sprack hy, Siet ick kome om uwen wille te doen, ô Godt. Hy neemt het eerste wech om het tweede te stellen.
10 In welcken wille wy geheylight zijn door de offerande des lichaems Iesu Christi eenmael [geschiet .]
11 Ende een yegelick priester stont wel alle dage dienende, ende deselve slacht-offeren dickmael offerende, die de sonden nimmermeer en konnen wech nemen:
12 Maer dese een slacht-offer voor de sonden geoffert hebbende, is in eeuwigheyt geseten aen de rechter [hant ] Godts:
13 Voorts verwachtende tot dat sijne vyanden gestelt worden tot een voetbanck sijner voeten.
14 Want met eene offerande heeft hy in eeuwigheyt volmaeckt de gene die geheylight worden.
15 Ende de Heylige Geest getuyght het ons oock.
16 Want na dat hy te voren geseght hadde, Dit is het verbont dat ick met haer maken sal na die dagen, seght de Heere, ick sal mijne wetten geven in hare herten, ende ick sal die inschrijven in hare verstanden:
17 Ende harer sonden, ende harer ongerechtigheden en sal ick geensins meer gedencken.
18 Waer nu vergevinge der selve is, daer en is geen offerande meer voor de sonde.
19 Dewijle wy dan, broeders, vrymoedigheyt hebben om in te gaen in het Heylighdom door het bloet Iesu,
20 Op eenen versschen ende levenden wegh, welcken hy ons ingewijet heeft door ’t voorhanghsel, dat is [door ] sijn vleesch:
21 Ende [dewijle wy hebben ] eenen grooten Priester over het Huys Godts:
22 Soo laet ons toegaen met een waerachtigh herte, in volle versekertheyt des geloofs, [onse ] herten gereynight zijnde van de quade conscientie, ende het lichaem gewasschen zijnde met reyn water:
23 Laet ons de onwanckelbare belijdenisse der hope [vast ] houden: (want die het belooft heeft is getrouw)
24 Ende laet ons op malkanderen acht nemen, tot opscherpinge der liefde ende der goede wercken:
25 Ende laet ons onse onderlinge byeenkomste niet nalaten, gelijck sommige de gewoonte hebben, maer [malkanderen ] vermanen: ende [dat ] soo veel te meer als ghy siet dat de dagh naerdert.
26 Want soo wy willens sondigen, na dat wy de kennisse der waerheyt ontfangen hebben, soo en blijft daer geen slacht-offer meer over voor de sonden:
27 Maer een schricklicke verwachtinge des oordeels, ende hitte des vyers dat de tegenstaenders sal verslinden.
28 Als yemant de wet Mosis heeft te niete gedaen, die sterft sonder barmhertigheyt onder twee ofte drie getuygen:
29 Hoe veel te swaerder straffe meynt ghy sal hy weerdigh geacht worden, die den Sone Godts vertreden heeft, ende het bloet des Testaments onreyn geacht heeft, daer door hy geheylight was, ende den Geest der genade smaetheyt heeft aengedaen?
30 Want wy kennen hem die geseght heeft, Mijne is de wrake, ick sal het vergelden, spreeckt de Heere. Ende wederom, De Heere sal sijn volck oordeelen.
31 Vreeselick is het te vallen in de handen des levendigen Godts.
32 Doch gedenckt der vorige dagen, in dewelcke na dat ghy verlicht zijt geweest, ghy veel strijt des lijdens hebt verdragen.
33 Ten deele, als ghy door smaetheden ende verdruckingen een schouwspel geworden zijt: ende ten deele, als ghy gemeynschap gehadt hebt met de gene die alsoo gehandelt wierden.
34 Want ghy hebt oock over mijne banden medelijden gehadt, ende de roovinge uwer goederen met blijdtschap aengenomen, wetende dat ghy hebt in u selven een beter ende blijvende goet in de hemelen.
35 En werpt dan uwe vrymoedigheyt niet wech, welcke een groote vergeldinge des loons heeft.
36 Want ghy hebt lijdtsaemheyt van nooden: op dat ghy den wille Godts gedaen hebbende, de beloftenisse mooght wech dragen.
37 Want, Noch een zeer weynigh [tijts, ende ] hy die te komen staet sal komen, ende niet vertoeven.
38 Maer de rechtveerdige sal uyt den geloove leven: ende soo [yemant ] hem ontreckt, mijn ziele en heeft in hem geen behagen.
39 Maer wy en zijn niet van de gene die haer ontrecken ten verderve, maer van de gene die gelooven tot behoudinge der ziele.
1 Want de wet, die slechts een schaduw heeft van de toekomstige heils goederen en niet het wezen van de dingen zelf, kan nooit met dezelfde offers, die zij jaar in jaar uit ononderbroken brengen, hen die naderen tot volmaaktheid brengen.
2 Zou er anders niet een einde gekomen zijn aan het offeren? Want zij die de dienst verrichtten, zouden zich dan in geen enkel opzicht meer bewust zijn van zonden, wanneer zij eens en voor altijd gereinigd waren.
3 Maar nu wordt men door deze offers elk jaar opnieuw aan de zonden herinnerd.
4 Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneemt.
5 Daarom zegt Hij bij Zijn komst in de wereld: Slachtoffer en graanoffer hebt U niet gewild, maar U hebt voor Mij een lichaam gereedgemaakt.
6 Brandoffers en offers voor de zonde hebben U niet behaagd.
7 Toen zei Ik: Zie, Ik kom – in de boekrol is over Mij geschreven – om Uw wil te doen, o God.
8 Daarvoor had Hij gezegd: Slachtoffer en graanoffer en brandoffers en offers voor de zonde hebt U niet gewild en zij hebben U niet behaagd, hoewel zij overeenkomstig de wet worden gebracht.
9 Daarna sprak Hij: Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God. Hij neemt het eerste weg om het tweede daarvoor in de plaats te zetten.
10 Op grond van die wil zijn wij geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus, eens en voor altijd gebracht .
11 En iedere priester stond wel dagelijks te dienen en bracht vaak dezelfde slachtoffers, die de zonden toch nooit zouden kunnen wegnemen,
12 maar deze Priester is, nadat Hij één slachtoffer voor de zonden geofferd had, tot in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand van God.
13 Verder wacht Hij op het tijdstip dat Zijn vijanden tot een voetbank voor Zijn voeten gemaakt worden.
14 Want met één offer heeft Hij hen die geheiligd worden, tot in eeuwigheid volmaakt.
15 En de Heilige Geest getuigt het ons ook.
16 Want na eerst gezegd te hebben: Dit is het verbond, dat Ik met hen na die dagen zal sluiten, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun hart geven en Ik zal die in hun verstand schrijven,
17 en aan hun zonden en hun wetteloze daden zal Ik beslist niet meer denken.
18 Waar er nu vergeving voor is, is er geen offer voor de zonde meer nodig .
De belijdenis vasthouden
19 Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,
20 langs een nieuwe en levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees,
21 en omdat wij een grote Priester hebben over het huis van God,
22 laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water.
23 Laten wij de belijdenis van de hoop onwrikbaar vast houden, want Hij Die het beloofd heeft, is getrouw.
24 En laten wij op elkaar letten door elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken.
25 Laten wij de onderlinge bijeenkomst niet nalaten, zoals het bij sommigen de gewoonte is, maar elkaar aansporen, en dat zoveel te meer als u de grote dag ziet naderen.
26 Want als wij willens en wetens zondigen, nadat wij de kennis van de waarheid ontvangen hebben, blijft er geen slachtoffer voor de zonden meer over,
27 maar slechts een verschrikkelijke verwachting van oordeel en verzengend vuur, dat de tegenstanders zal verslinden.
28 Als iemand de wet van Mozes tenietgedaan heeft, moet hij sterven zonder barmhartigheid, op het woord van twee of drie getuigen.
29 Hoeveel te zwaarder straf, denkt u, zal hij waard geacht worden die de Zoon van God vertrapt heeft en het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht heeft en de Geest van de genade gesmaad heeft?
30 Wij kennen immers Hem Die gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En verder: De Heere zal Zijn volk oordelen.
31 Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God.
32 Maar herinner u de dagen van weleer, waarin u, nadat u verlicht was, veel strijd in het lijden hebt verdragen.
33 Nu eens werd u zelf door smaad en verdrukkingen tot een schouwspel gemaakt, dan weer deelde u het lot van hen die zo behandeld werden.
34 Want u hebt ook medelijden gehad met mij, in mijn boeien, en de beroving van uw eigendommen met blijdschap aanvaard, in de wetenschap dat u voor uzelf een beter en blijvend bezit in de hemelen hebt.
35 Werp dan uw vrijmoedigheid niet weg, die een grote beloning met zich meebrengt.
36 Want u hebt volharding nodig, opdat u, na het volbrengen van de wil van God, de vervulling van de belofte zult verkrijgen.
37 Want: Nog een heel korte tijd en Hij Die komt, zal komen en niet uitblijven.
38 Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven, en als iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen.
39 Wij zijn echter geen mensen die zich onttrekken en daardoor naar het verderf gaan , maar mensen die geloven, tot behoud van hun ziel.