Esaus wijven, ende kinderen, geboren in Canaan, vers en 1, 2, et c. Sijn vertreck nae Seir, 6. Sijne nakomelingen, 9. als oock Seirs, des Horiters, 20. onder dese is Ana, die de muyl-ezelen eerst gevonden heeft, 21. Register der Koningen ende Vorsten in Edom, 31.
1 DIt nu zijn de geboorten Esaus, welcke is Edom.
2 Esau nam sijne wijven uyt de dochteren van Canaan: Ada de dochter Elons des Hethiters, ende Aholibama de dochter van Ana, de dochter van Zibeon den Hiviter:
3 Ende Basmath Ismaëls dochter, Nebaioths suster.
4 Ada nu baerde aen Esau Eliphaz, ende Basmath baerde Rehuël.
5 Ende Aholibama baerde Iehus, ende Iaëlam, ende Korah: Dit zijn Esaus sonen, die hem geboren zijn in ’t lant Canaan.
6 Esau nu hadde genomen sijne wijven, ende sijne sonen, ende sijne dochters, ende alle de zielen sijnes huyses, ende sijn vee, ende alle sijne beesten, ende alle sijne besittinge, die hy in den lande Canaan geworven hadde; ende was vertrocken na een [ander ] landt, van ’t aengesichte sijnes broeders Iacobs.
7 Want hare have was te vele, om t’samen te woonen: ende het landt harer vreemdelinghschappen en kondese niet dragen van wegen haer vee.
8 Derhalven woonde Esau op het geberghte Seir: Esau is Edom.
9 Dit nu zijn de geboorten Esaus, des vaders der Edomiten; op ’t gebergte Seir.
10 Dit zijn de namen der sonen Esaus: Eliphaz de sone van Ada, Esaus huysvrouwe, Rehuël de sone van Basmath, Esaus huysvrouwe.
11 Ende de sonen van Eliphaz waren; Teman, Omar, Zepho, ende Gaëtam, ende Kenaz.
12 Ende Timna was Eliphaz, des soons Esaus, bywijf, ende sy baerde aen Eliphaz Amalek: Dit zijn de sonen van Ada, Esaus huysvrouwe.
13 Ende dit zijn de sonen Rehuëls, Nahath, ende Zerah, Samma, ende Mizza: dat zijn geweest de sonen van Basmath, Esaus huysvrouwe.
14 Ende dit zijn geweest de sonen van Aholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Esaus huysvrouwe: ende sy baerde aen Esau Iehus, ende Iaëlam, ende Korah.
15 Dit zijn de Vorsten der sonen Esaus: de sonen Eliphaz, des eerstgeboren Esaus, waren; de Vorst Teman, de Vorst Omar, de Vorst Zepho, de Vorst Kenaz,
16 De Vorst Korah, de Vorst Gaëtham, de Vorst Amalek: dat zijn de Vorsten van Eliphaz in den lande Edom; dat zijn de sonen van Ada.
17 Ende dit zijn de sonen Rehuëls, des soons Esaus; de Vorst Nahath, de Vorst Zerah, de Vorst Samma, de Vorst Mizzah: dat zijn de Vorsten Rehuëls in het landt Edoms; dat zijn de sonen van Basmath, de huysvrouwe Esaus.
18 Ende dit zijn de sonen van Aholibama de huysvrouwe Esaus; de Vorst Iehus, de Vorst Iaëlam, de Vorst Korah: dat zijn de Vorsten van Aholibama, de dochter van Ana, de huysvrouwe Esaus.
19 Dat zijn de sonen Esaus, ende dat zijn haer-lieder Vorsten: die is Edom.
20 Dit zijn de sonen Seirs des Horiters, inwoonderen van dien lande: Lothan, ende Sobal, ende Zibeon, ende Ana,
21 Ende Dison, ende Ezer, ende Disan: dat zijn de Vorsten der Horiten, sonen van Seir in het landt van Edom.
22 Ende de sonen Lothans waren, Hori ende Hemam; ende Lothans suster was Timna.
23 Ende dit zijn de sonen Sobals, Alvan, ende Manahath, ende Ebal, ende Sepho, ende Onam.
24 Ende dit zijn de sonen Zibeons, Aia, ende Ana: hy is die Ana, die de Muylen in de woestijne gevonden heeft, doe hy sijnes vaders Zibeons ezels weydde.
25 Ende dit zijn de sonen van Ana, Dison: Ende Aholibama was de dochter van Ana.
26 Ende dit zijn de sonen Disans: Hemdan, ende Esban, ende Ithran, ende Cheran.
27 Dit zijn de sonen Ezers: Bilhan, ende Zaavan, ende Acan.
28 Dit zijn de sonen Disans: Uz, ende Aran.
29 Dit zijn de Vorsten der Horiten: de Vorst Lothan, de Vorst Sobal, de Vorst Zibeon, de Vorst Ana.
30 De Vorst Dison, de Vorst Ezer, de Vorst Disan: dit zijn de Vorsten der Horiten na hare Vorsten in den lande Seir.
31 Ende dit zijn de Koningen, die geregeert hebben in den lande Edom, eer een Koning regeerde over de kinderen Israëls.
32 Bela dan de sone Beors regeerde in Edom, ende de name sijner stadt was, Dinhaba.
33 Ende Bela sterf: ende Iobab de sone Zerah van Bozra regeerde in sijne plaetse.
34 Ende Iobab sterf: ende Husam uyt der Temaniten landt regeerde in sijne plaetse.
35 Ende Husam sterf: ende in sijne plaetse regeerde Hadad de sone Bedads, die Midian versloegh in den velde Moabs, ende de name sijner stadt was Avith.
36 Ende Hadad sterf: ende Samla van Masreka regeerde in sijne plaetse.
37 Ende Samla sterf: ende Saul van Rehoboth aen de riviere, regeerde in sijne plaetse.
38 Ende Saul sterf: ende Baal-Hanan, de sone Achbors, regeerde in sijne plaetse.
39 Ende Baal-Hanan de sone Achbors sterf; ende Hadar regeerde in sijne plaetse, ende de name sijner stadt was, Pahu: ende de name sijner huysvrouwe was, Mehetabeël, eene dochter van Matred, de dochter van Mezahab.
40 Ende dit zijn de namen der Vorsten Esaus, na hare geslachten, na hare plaetsen met hare namen: de Vorst Timna, de Vorst Alva, de Vorst Ietheth.
41 De Vorst Aholibama, de Vorst Ela, de Vorst Pinon:
42 De Vorst Kenaz, de Vorst Teman, de Vorst Mibzar:
43 De Vorst Magdiël, de Vorst Iram: dit zijn de Vorsten Edoms nae hare wooningen, in den lande harer besittinge: hy is Esau de vader Edoms.
Het nageslacht van Ezau
1 Dit zijn de afstammelingen van Ezau, dat is Edom.
2 Ezau nam zijn vrouwen uit de dochters van Kanaän: Ada, de dochter van Elon, de Hethiet; en Oholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, de Heviet;
3 en Basmath, de dochter van Ismaël, zuster van Nebajoth.
4 Ada baarde Elifaz aan Ezau, en Basmath baarde Rehuel.
5 Oholibama baarde Jeüs, Jaëlam en Korach. Dit waren de zonen van Ezau die hem geboren zijn in het land Kanaän.
6 Ezau nam zijn vrouwen, zijn zonen en zijn dochters, en alle personen die tot zijn huis behoorden, zijn vee en al zijn dieren, en al zijn bezit, dat hij in het land Kanaän verworven had, en ging naar een ander land, weg van zijn broer Jakob,
7 want hun bezittingen waren te groot dat zij bij elkaar zouden kunnen wonen; het land waar zij vreemdeling waren, kon hen niet onderhouden vanwege hun vee.
8 Daarom ging Ezau in het Seïrgebergte wonen. Ezau, dat is Edom.
9 Dit zijn de afstammelingen van Ezau, de vader van Edom, in het Seïrgebergte.
10 Dit zijn de namen van de zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, de vrouw van Ezau; Rehuel, de zoon van Basmath, de vrouw van Ezau.
11 En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, Gaëtam en Kenaz.
12 Timna was een bijvrouw van Elifaz, de zoon van Ezau, en zij baarde Amalek aan Elifaz. Dit waren de zonen van Ada, de vrouw van Ezau.
13 Dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath, Zerah, Samma en Mizza. Dat waren de zonen van Basmath, de vrouw van Ezau.
14 Dit waren de zonen van Oholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, de vrouw van Ezau: zij baarde aan Ezau Jeüs, Jaëlam en Korach.
15 Dit zijn de stamhoofden van de zonen van Ezau. De zonen van Elifaz, de eerstgeborene van Ezau, waren: het stamhoofd Teman, het stamhoofd Omar, het stamhoofd Zefo, het stamhoofd Kenaz,
16 het stamhoofd Korach, het stamhoofd Gaëtam, het stamhoofd Amalek. Dit waren de stamhoofden van Elifaz in het land Edom; dit waren de zonen van Ada.
17 Dit zijn de zonen van Rehuel, de zoon van Ezau: het stamhoofd Nahath, het stamhoofd Zerah, het stamhoofd Samma, het stamhoofd Mizza; dit zijn de stamhoofden van Rehuel in het land Edom; dit zijn de zonen van Basmath, de vrouw van Ezau.
18 Dit zijn de zonen van Oholibama, de vrouw van Ezau: het stamhoofd Jeüs, het stamhoofd Jaëlam, het stamhoofd Korach; dit waren de stamhoofden van Oholibama, de dochter van Ana, de vrouw van Ezau.
19 Dit waren de zonen van Ezau, en dit waren hun stamhoofden; hij is Edom.
De zonen van Seïr
20 Dit zijn de zonen van Seïr, de Horiet, de inwoners van dat land: Lotan, Sobal, Zibeon, Ana,
21 Dison, Ezer en Disan; dit waren de stamhoofden van de Horieten, zonen van Seïr, in het land Edom.
22 De zonen van Lotan waren Hori en Hemam, en de zuster van Lotan was Timna.
23 Dit zijn de zonen van Sobal: Alvan, Manahath, Ebal, Sefo en Onam.
24 Dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana; hij is die Ana die de warmwaterbronnen in de woestijn ontdekt heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon hoedde.
25 Dit is de zoon van Ana: Dison; en Oholibama was de dochter van Ana.
26 Dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, Esban, Jithran en Cheran.
27 Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, Zaävan en Akan.
28 Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran.
29 Dit zijn de stamhoofden van de Horieten: het stamhoofd Lotan, het stamhoofd Sobal, het stamhoofd Zibeon, het stamhoofd Ana,
30 het stamhoofd Dison, het stamhoofd Ezer, het stamhoofd Disan; dit waren de stamhoofden van de Horieten, ingedeeld naar hun stamhoofden in het land Seïr.
De koningen van Edom
31 Dit zijn de koningen die in het land Edom geregeerd hebben, voordat er een koning over de Israëlieten regeerde:
32 Bela, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam van zijn stad was Dinhaba.
33 Bela stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van Bozra.
34 Jobab stierf, en Husam, uit het land van de Temanieten, regeerde in zijn plaats.
35 Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in de vlakte van Moab versloeg; en de naam van zijn stad was Avith.
36 Hadad stierf en Samla, uit Masreka, regeerde in zijn plaats.
37 Samla stierf, en Saul, van Rehoboth aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
38 Saul stierf en Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
39 Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats. De naam van zijn stad was Pahu, en de naam van zijn vrouw was Mehetabeël, een dochter van Matred, dochter van Mezahab.
40 Dit zijn de namen van de stamhoofden van Ezau, ingedeeld naar hun geslachten, ingedeeld naar hun woon plaatsen, met hun namen: het stamhoofd Timna, het stamhoofd Alva, het stamhoofd Jetheth,
41 het stamhoofd Oholibama, het stamhoofd Ela, het stamhoofd Pinon,
42 het stamhoofd Kenaz, het stamhoofd Teman, het stamhoofd Mibzar,
43 het stamhoofd Magdiël, en het stamhoofd Iram. Dit waren de stamhoofden van Edom, volgens hun woongebieden in het land dat zij in bezit hadden. Dit was Ezau, de vader van Edom.